dinsdag 29 december 2009

Even doorgaan over Franco Corelli

Op 29 oktober 2003 stierf op 84 – jarige leeftijd de ‘Apollo van de Belcanto’, tenor Franco Corelli. Voor zover ik weet heeft Franco Corelli nooit Wagner gezongen. Buiten een “Oorlog en vrede” van Prokofiev in Italiaanse vertaling en een “Eracle” van Händel in het begin van zijn carrière, later gevolgd door enkele minder geslaagde uitstappen in het Franse repertoire bleef “Le beaux Franco” trouw aan het vaderlandse repertoire. In tegenstelling tot zijn landgenoot Mario Del Monaco die in het Münchense operahuis ooit een "Wälse, Wälse" liet galmen waaraan geen einde leek te komen heeft Corelli helaas het Nothungzwaard onaangeroerd gelaten en heeft hij nooit een reis naar Monsalvat ondernomen.
In mijn studententijd aan het Sint – Lucasinstituut in Brussel, een kwarteeuw geleden had ik een professor architectuurgeschiedenis die naast een onvoorstelbare architectuur kennis, het best kon omschreven worden als levende opera bibliotheek. Hoewel hij Wagner uit het hoofd kende was het niet meteen zijn favoriete componist. Onze gesprekken gingen dikwijls over zangers en hun interpretaties; discussies die, als het over Wagner gaat bekend in de oren klinken: het venijnige accent van Jon Vickers, de glaciale perfectie van Birgit Nilsson, Jozef Greindl die dikwijls onder de toon zingt, de opvallend korte adem van Hans Hotter, enzovoort. Terwijl gesprekken met gelijkgezinden dikwijls baden in een haast ondraaglijke voorspelbaarheid, had de onbevangenheid van mijn professor ten aanzien van Wagners muziek tot gevolg dat regelmatig onverwachte denkpistes werden ingeslagen. Zo kwam hij op een keer ineens op de proppen met: “Franco Corelli, die had een mooie Tristan kunnen zijn.”
Franco Corelli? Een mooie Tristan! Wat een ongewone gedachte, vond ik . Een gedachte die trouwens puur hypothetisch was, want op het ogenblik van onze conversatie was Corelli’s carrière voorbij.
Maar zo onnozel was die denkpiste achteraf beschouwd niet. Het idee impliceert een nuchterheid van de operaliefhebber die mij dikwijls ook vreemd is. Ik vind het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat Dietrich Fisher – Dieskau een meer dan behoorlijke Macbeth op plaat zet, maar bij de gedachte dat Luciano Pavarotti Tamino zou vertolken rol ik over de grond van het lachen. Precies die vooringenomenheid is fout natuurlijk. Vooringenomenheid is ook in de muziek een slechte raadgever.
Want wat zijn de naakte feiten? Corelli beschikte over een baritonaal getimbreerde tenor, een stralende hoogte en was op de koop toe begenadigd met een adem groot genoeg om een autoband in één keer mee op te blazen. Naar die kwaliteiten zoekt de liefhebber te vergeefs als hij door zijn kast Wagner- opnames wandelt. Koud geanalyseerd is de stem van de bejubelde Wolfgang Windgassen een vocaal speelgoedtrompetje in vergelijking met het klaroen van Corelli. Naast de bronzen klok uit Italië klinkt de stem van een Ludwig Suthaus als een ordinaire blikken doos.
Met de O ‘s en de A ‘s die Corelli in huis had komt bij de gedachte hoe "Isolde kommt, Isolde naht"! zou geklonken hebben het haar op mijn armen recht omhoog te staan. Misschien had hij het haast onmogelijk geschreven “Vergeh’ die Welt meiner jauchzenden Eil’! nog echt gezongen uit zijn strot kunnen toveren.
Anderzijds, afgaand op de manier hoe Corelli het Frans de nek omwrong, had hij waarschijnlijk nooit de gigantische culturele en muzikale krater die gaapt tussen de minnaar van Isolde en die van Leonora kunnen overbruggen. Zeker niet bij een type zanger dat ‘zingt zoals hij gebekt is’ zoals Corelli er zeker een was.
Maar ach, laat ik niet verder dromen hoe het had kunnen zijn. We zullen het in het geval van Franco Corelli nooit weten, want die is alweer ruim 6 jaar geleden overleden. Op 29 oktober 2003 vond de grootste zenuwpees onder de tenoren eeuwige rust. De vurigste Manrico, de ontroerendste Chenier en de meest verschroeiende Alvaro.
Maar Wagner? Nee, dat heeft mijn favoriete tenor nooit gezongen. Na de “V” van Verdi sprong hij met een grote boog over de “W “en hield pas halt bij de “Z” van Zandonai. Zijn fantastische Tristan heeft alleen bestaan in de pittige gesprekken die ik voerde met mijn professor architectuurgeschiedenis, vijfentwintig jaar geleden. Zelfs een Othello, waarop de operawereld met ongeduld zat te wachten heeft Corelli ons niet gegund. Spijtig , maar het is niet anders.
Addio Franco, het is je vergeven.

Franco Corelli : Tenor-machismo

Franco Corelli, de leidende dramatische tenor van het Italiaanse repertoire in de sixties, is één van die legendarische tenoren die de Jonas Kaufmanns van vandaag stralend rode kaken zouden bezorgen. Wat jammer dat hij zich nooit aan Tristan und Isolde heeft gewaagd. Zijn enige Wagneropname die mij bekend is, is Der Engel uit de Wesendonck Lieder. Zijn legendarische Calaf, mocht u die niet kennen, wil ik u niet onthouden. Ga daar als tenor maar eens naast staan!..

De Ring van David McVicar wordt voortgezet


De Ring die David McVicar ontwierp voor Straatsburg werd einde vorig seizoen, na Siegfried, afgebroken net op het moment dat er een intendantenwissel plaatsvond. Dat riep bij mij enige vragen op. Uit de mond van de nieuwe intendant Marc Clemeur vernam ik zondag dat de Ring zal worden voltooid met Götterdämmerung tijdens het volgende seizoen. De veelgevraagde regisseur had het gewoon te druk om zijn werk gedurende dit seizoen reeds af te werken. Clemeur bevestigde dat in zijn opinie de McVicar Ring te conservatief is maar dat de acteursregie uitstekend is. Het zou mij verbazen dat Götterdämmerung, het luik dat het dichtst bij onze tijd staat, conservatief zou overkomen. In elk geval heb ik mijn buik vol van dilettanten-regisseurs die niet weten hoe ze een acteur over het toneel moeten laten evolueren. Ik heb Clemeur beloofd dat ik iedereen die een hekel had aan de Ring van Ivo Van Hove naar Straatsburg zou sturen. Bij deze dus: allen daarheen!

The Wagner Tuba

Bij uitgeverij Ebenos verscheen een geschiedenis van de Wagner tuba.










Mocht u zich afvragen hoe dit vertrouwde instrument klinkt :


Naar Ebenos

donderdag 17 december 2009

Is Das Rheingold van Guy Cassiers te zien bij Utopolis ?

Utopolis heeft zopas het verdere verloop van haar programma "Opera in de Cinema" bekendgemaakt. Daarin staat "Das Rheingold" vermeld op 25 mei 2010, vanuit Valencia.
Er is op die datum helemaal geen Rheingold in Valencia maar wel in de Milanese Scala van waaruit de meeste uitzendingen van Utopolis rechtstreeks worden uitgezonden. Gaat het om een drukfout of om een uitzending in uitgesteld relais? Wij houden, u op de hoogte.

Naar Utopolis: Opera in de Cinema

Kopenhagen en de Ring

Peter Klaveness ligt onder vuur. Kasper Bech Holten dus ook, want hij heeft hem gecast. Als Hagen in Götterdämmerung. Ik kan mij, wellicht met velen, niet voorstellen dat Michael Schonwandt op deze zanger heeft aangedrongen. Dus moet het wel een regie-geïnspireerde keuze zijn om iemand met "de lelijkste stem van de eeuw" in Wagners Ring te laten optreden.
Deze discussie is een onvermijdelijk gevolg van de evolutie die de opera de laatste decennia heeft doorgemaakt. Het regietheater veegt genadeloos de koekendozennostalgie van de Bühne en confronteert de toeschouwer met de ondertekst - hoe onaangenaam die ook weze. In dat opzicht kan ik Holtens beslissing om de emanatie van het absolute kwaad, gestalte gegeven in een ijskoude psychopaat, ook ijskoud te laten klinken wel begrijpen.
Het is maar te zien waar we vanuit gaan. Is het primaat van de klassieke stem absoluut, dan is deze keuze verwerpelijk. Is de stem als metafoor van de persoonlijkheid een mogelijkheid, dan heeft Holten een dijk van een punt. Je kan zeggen dat hij daarmee zijn doel voorbijschiet: je zou met Jago hetzelfde kunnen doen, maar wordt zijn geloofwaardigheid binnen de theatrale ruimte minimaal. De vraag is dan echter opnieuw of de theatrale ruimte te verwarren is met de realiteit. Elke toeschouwer wéét dat Hagen en Jago afgrondelijk perfide zijn - het is hun reden van bestaan. Moeten we dan blijven doen alsof? Ik vind Holten consequent met zichzelf. Als hij de Nornen opvoert als karikaturen van verroeste traditionalisten (en die bestaan wel degelijk nog steeds) dan heeft hij het recht om een standpunt in te nemen dat daar tegenin gaat.
Voor alle duidelijkheid, mijn eerste reactie was ook "yeck!" Gaandeweg ben ik bijgedraaid, en ik vind deze Kopenhagenring, met al zijn "foute" keuzes een geweldige aanrader. Wat mij uiteraard niet belet Chéreau ook te blijven koesteren...

Violeta Urmana debuteert als Isolde

De Litouwse sopraan Violeta Urmana werd vorige dinsdag gelauwerd als Österreichische Kammersängerin. Daags voordien hield zij haar debuut als Isolde in de Weense Staatsopera onder Simon Rattle. Urmana evolueerde van mezzosopraan tot sopraan en volgt daarmee een gelijkaardig parcours als Waltraud Meier. Urmana beschikt daarbij over de betere vocale resources, althans in het middenregister, maar moet de duimen leggen voor de dramatisch-expressieve mogelijkheden van Meier. Hopelijk ontmoet ze de juiste regisseurs die het beste uit haar zullen weten te halen. Voorlopig overtuigt ze mij meer als mezzosopraan, bijvoorbeeld in rollen als Azucena of Amneris, zoals in deze clip van DNO :

woensdag 16 december 2009

Lance Ryan als Siegfried naar Bayreuth

Onze collega's van "The Wagner Journal" menen te weten dat Lance Ryan de volgende Siegfried zal worden op de Festspiele in Bayreuth. Vanzelfsprekend verdient Bayreuth een betere Siegfried dan de onheroïsche Christian Frantz.
Na Nina Stemme is dat nu al de tweede zanger die het tot Bayreuth schopt na de eerste passen in het Wagnervak aan de Vlaamse Opera te hebben gezet.
Je mag van Clemeur veel zeggen maar niet dat hij geen verstand had van casting of geen neus had voor talent. Vanuit zijn nieuwe stek in Straatsburg klopt hij zich daarvoor op de borst in Opernwelt. Refererend naar "onze" Rosenkavalier van 2 weken terug, zegt hij: "In Baden-Baden liep er begin van dit jaar een Rosenkavalier in een droombezetting met Renée Fleming als Marschallin. Als intendant interesseert mij dat niet. Mij interesseert het om de Renée Fleming van morgen te ontdekken. Doe zo verder, Marc!

zondag 13 december 2009

Great Black Music & Wagner

Nergens is de weerzin ten aanzien van Wagner zo groot als in kringen van jazzliefhebbers, meestal links progressieve lieden die de creatieve zwarte medemens op een bijzondere manier in het hart dragen -zeer terecht overigens- en politiek verdachte individuen als Richard Wagner liever verbannen zien naar de rommelkamer van de geschiedenis. De geborneerde muziekliefhebber Adolf Hitler deed de rest want terwijl Wagner onder zijn hoede het hoogste schavotje bereikte binnen het Derde Rijk, werd de "ontaarde" muziek van jazzmuzikanten verboden. Dit soort hypocrisie, waar ik in mijn jonge jaren als jazzliefhebber ook flink aan meegedaan heb, is aan mij niet meer besteed. Jazz en opera zijn gescheiden werelden die complementair en verrijkend zijn voor al diegenen die bereid zijn oog- en oorkleppen af te werpen.

Gelukkig spreken jazzmuzikanten zelf doorgaans met veel meer respect over de klassieke canon. In het interviewboek “Time and Anthony Braxton” van S. Broomer zegt freejazz muzikant Anthony Braxton:"In the last 10 or 15 years, the music of Richard Wagner has become very important to me, along with Johann Sebastian Bach, but especially Wagner, as I move towards the creation of a holistic music, more and more the work of Wagner just blows me away. The older I get the deeper the music goes in me, I can’t believe that I couldn’t hear this music until I got to be 40, it’s really far out.

Therefore, without any further ado, Leidmotief proudly presents Anthony Braxton in John Coltrane's "Impressions". Dig it !

Happy birthday, maestro Harnoncourt !

Vorige week werd Nikolaus Harnoncourt tachtig. Over die andere jarige, Felix Mendelssohn, gaf hij van de zomer een interview aan Der Spiegel, een interview dat ook in Knack kon worden nagelezen. Hoe komt het dat net Mendelssohn met zijn buitengewone talenten zo lang is onderschat? vroeg Der Spiegel waarop de maestro antwoordde: “Slimme mensen neemt men kwalijk dat ze slim zijn. Maar beslissend voor zijn veroordeling was natuurlijk het schaamteloos antisemitische pamflet van Richard Wagner, Das Judentum in der Musik. Qua laster tussen collega’s is dat waarschijnlijk het smerigste wat er bestaat. Wagner, Mendelssohn en Schumann hadden ongeveer dezelfde leeftijd. De laatste twee hebben Wagner het plezier gedaan om vroeg te sterven. Elke keer moet hij een vreugdedansje hebben uitgevoerd. Met een levende Mendelssohn en een levende Schumann was het succes van Wagner nooit zo groot geweest.”

Wat een verwaande uitspraak van de maestro. Alsof hij met zijn 80 jaar de Erda van de muziekgeschiedenis is geworden! Is het orakel van Graz inmiddels gefrustreerd geraakt over het feit dat hij nergens gevraagd wordt om Wagner te dirigeren? Na zijn kortstondige flirt met Wagner eind jaren 90, die nergens toe leidde, klinkt het alsof hij met Wagner een rekening te vereffenen heeft.

Welke concertganger zou zich in zijn muzikale smaak van de wijs laten brengen door een verguisd pamflet waarvan het effect schromelijk overdreven wordt en dat niemand gelezen heeft? In “Wagner, Beyond good and evil” formuleert John Deathridge het zo: “There has been no fundamental study of how Mendelssohn’s music influenced Wagner. Nor has there been any significant appraisal of the effect Wagner’s sharp criticisms of Mendelssohn have had on the reception of Mendelssohns music. It is obvious that Wagner’s prejudices against Mendelssohn’s music that are still with us need to be looked at carefully. And certainly it would be naive to dismiss Wagner’s criticisms out of hand as just another one of those undesirable bits of his personality, or indeed as entirely wrong.” Anders uitgedrukt: ook al is de weerstand tegen Wagners pamflet hoger dan Mount Everest, het wordt misschien toch stilaan eens tijd om Wagner op zijn woorden te nemen in plaats van hem van racisme te beschuldigen. Hoe is het anders te verklaren dat getalenteerde joodse kunstenaars als Otto Weininger, Gustav Mahler en Kurt Weill, om enkel deze drie te noemen, Wagner over de grond van zijn stelling in "Das Judentum" gelijk hebben gegeven ?

Overigens is “Das Judentum in der Musik” niet tegen Mendelssohn gericht maar tegen Meyerbeer. Zonder Meyerbeer zou er helemaal geen pamflet geweest zijn, zoals Jacob Katz heeft aangetoond in “The darker side of Genius”. Uit de dagboeken van Cosima weten we bovendien dat niet alle uitspraken ten aanzien van Mendelssohn afwijzend zijn. Wagner heeft voortdurend lof over voor diens Hebriden-ouvertüre, hij speelt regelmatig voor uit diens “Lieder ohne Worte” of zingt thema’s uit zijn koorwerken. Hij droomt ook regelmatig van Mendelssohn en identificeert zich dan met hem. Een van de meest sprekende van deze dagboekaantekingen is wel de volgende. Op 23 juni 1871 (Johannistag!) zegt Wagner : »Ich entwerfe jetzt eine große Arie für Hagen, aber nur für Orchester. Was ich für ein Stümper bin, glaubt kein Mensch, ich kann gar nicht transponieren. Das Komponieren ist bei mir auch ein seltsamer Zustand; beim Phantasieren habe ich alles, endlos, nun heißt es fixieren, da kommen einem die physischen Griffe schon in den Weg, wie war es denn, heißt es dann, nicht wie ist es, wie soll es sein, wie war es, und nun suchen, bis man es wiederfindet. Mendelssohn würde die Hände über dem Kopf zusammenschlagen, wenn er mich komponieren sähe.« Veel verder kan een egocentrische persoonlijkheid als Wagner inzake zelfrelativering wel niet gaan, dunkt mij.

Niemand zal het talent ontkennen van een 17-jarige die in staat is om “Ein Sommernachtstraum” te schrijven. Maar wat blijft er over van dat oeuvre dat ons vandaag nog naar de concertzaal zou moeten lokken? Ik kan er geen enkel opnoemen. “Die erste Walpurgisnacht” ruil ik in voor 10 willekeurige maten van “Götterdämmerung”. De twee pianoconcerti staan compleet in de schaduw van Mozart en Beethoven. Verder kan ik echt wel enkele redenen bedenken waarom finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd eerder het vioolconcerto van Sjostakovitsj zullen verkiezen boven dat van Mendelssohn; één van die redenen staat te lezen in “Das Judentum in der Musik”. Zijn de symfoniën misschien niet ontstaan aan het penseel van enkel een landschapsschilder, zoals Wagner het formuleerde? Het Octet voor strijkers is een knappe constructie maar irriteert mij ook door zijn eindeloze herhalingen. Als zijn tijdgenoot Chopin vandaag de concertzalen nog steeds moeiteloos weet te vullen zou dat dan niet kunnen zijn omdat zijn muziek zoveel beter is dan de “Lieder ohne Worte”? Mendelssohns grootste en wellicht beste werk is het koorwerk “Elias”. Welnu, in de figuur van Elias hoor ik overduidelijk verwijzingen naar Koning Heinrich uit Lohengrin. Waarmee ik niet wil insinueren dat Wagner Mendelssohn zou hebben beïnvloed maar wel het omgekeerde aangezien de Elias dateert van 1846 en de definitieve partituur van Lohengrin pas 2 jaar later zal worden afgerond. Hier ligt een mooie kluif voor een musicoloog.

De relatie tussen Wagner en Mendelssohn is behoorlijk complex en lang niet zo negatief als Harnoncourt ons wil laten geloven. Harnoncourt vertelt wel vaker onzin. In een Merkur-interview van afgelopen week werd gevraagd of een Amerikaaan een uitstekende Schubert-dirigent zou kunnen zijn. Dat is zeer onwaarschijnlijk, repliceerde de maestro, want het wordt immers bijzonder moeilijk wanneer componisten van een locaal idioom vertrekken. Waarop dan de vanzelfsprekende strikvraag volgde waarom de maestro dan afgelopen zomer “Porgy and Bess” meende te moeten dirigeren. Harnoncourt legde vervolgens uit hoe Gershwin beïnvloed was geworden door Alban Berg en hoe je de folklore van de Zuiderse staten in Amerika kan leren begrijpen. Kijk, van zulke dialectische schijnbewegingen zakt mijn broek ongeveer 10 centimeter.

Tenslotte slaagde Merkur er ook nog in om te vragen of de jarige nog speciale wensen had? Dat had hij, enkele vergeefse dromen zelfs : “Tristan und Isolde” en “Die Meistersinger”, Wagners grote operette. Welaan, gun de jarige dan toch eindelijk Wagners grote operette! Waarom niet? Ik ben nu al benieuwd naar de reactie van Harnoncourt-aficionado’s als Stephan Moens. Anyway, happy birthday, maestro!

zaterdag 12 december 2009

The Tristan Factory

Het volgende verhaal geeft een idee van het zelfvertrouwen waarmee Wagner zijn onderwerpen te lijf ging, hetzelfde soort zelfvertrouwen waardoor hij 20 jaar van zijn leven durfde te investeren in De Ring terwijl hij het grootste gedeelte van die tijd in de onzekerheid verkeerde of het werk überhaupt ooit zou worden opgevoerd, een werk dat overigens bedoeld was voor een nog te bouwen theater waarvan hij niet wist of het ooit zou worden gerealiseerd. In september 1857 schrijft hij aan zijn uitgever Breitkopf & Härtel: “I am about to begin the musical composition of Tristan und Isolde – this will be the title of my new work- the libretto of which I have already finished. Among other things, I have taken this subject to heart because it presents almost no difficulties for the scenery and the chorus. Practically the only demanding task will be to find a good pair of singers for the main parts, which means that I shall possibly easily get a good first performance and the chance of distributing it to the theatres very quickly, unimpeded by any obstacles”.
Dat het werk vervolgens op afwijzing zou stoten omdat het zo goed als onuitvoerbaar werd beschouwd, kon hij toen nog niet vermoeden. Wagner verkeert in een precaire financiële nood wanneer hij op 4 januari 1858 het volgende voorstel doet aan Härtel: “I propose a fee for the score of Tristan of six hundred Louis d’or, or twelve thousand francs* . I must insist however, that it be paid to me in full, and in cash, by the time the score is finished. I suggest that each time I deliver the full score of one of the three acts, I receive a third of the total fee, i.e., four thousand francs. For the production of the score we still have to decide the following. The score will be engraved, and the engraving is to begin immediately after I have sent in the manuscript. This can be arranged so that when I’ve finished the manuscript, the engraving will be finished shortly thereafter”
De uitgever deed een tegenvoorstel dat Wagner met tegenzin aanvaardde en hem slechts 1/3 van de gevraagde som opleverde. Dit alles is genoegzaam bekend maar wist u ook dat Wagner als gevolg van deze overeenkomst bij zichzelf zoveel discipline kweekte dat de compositie van Tristan de vergelijking zou kunnen doorstaan met een assemblagelijn in een moderne fabriek? Terwijl hij bezig was met de compositie van het tweede bedrijf, corrigeerde hij de drukproeven van het eerste bedrijf. Idem voor het tweede en derde bedrijf. Meer nog, hij schreef aan Härtel: "Please be so good as to inform me exactly how much of my manuscript the engraver gets through daily or weekly; I’ll then adapt accordingly and keep in step with him, though I’ll always try to give him a bit extra as well”

Eens zijn manuscript bij de drukker vertoefde kon hij niets meer wijzigen. Wagner ging als een soort Orpheus te werk, die het niet was toegestaan om om te kijken. Hij moet zich bewust geweest zijn van de consequenties van dit exploot want hij schrijft in Mein Leben: “The process of correcting the proofs of the second act, while I was simultaneously in the throes of composing the ecstasies of the third arct, had the strangest, even uncanny, effect on me; for it was just in those first scenes of this act [i.e.,the third] that I realized with complete clarity that I had written the most audacious and original work of my life.”

Noot : 600 Louis d’or zou vandaag ca. 100.000 euro waard zijn (schatting volgens gegevens verstrekt door Stewart Spencer in "Wagner remembered").

Bron: John Deathridge in “Wagner, Beyond good and evil”

donderdag 10 december 2009

Liebestod in Las Vegas

Aria is een film uit 1987 waarin 10 bekende filmregisseurs aan de slag zijn gegaan met even bekende aria's uit de operaliteratuur, overigens met wisselend resultaat. Franc Roddam tekende voor het beste fragment met Isoldes Liebestod. Isolde van dienst is Leontyne Price samen met The Philharmonia Orchestra. Het is de meeste erotische weergave van de Liebestod die ik ken.

woensdag 9 december 2009

Tannhäuser in Copenhagen

Regisseur Kasper Bech Holten die zijn talent ten overvloede demonstreerde in Der Ring des Nibelungen staat terug met Wagner op het speelplan van de Koninklijke Opera van Copenhagen. Ditmaal met Tannhäuser. Decca moet blijkbaar tevreden geweest zijn met het verkoopsresultaat van de Ring want de productie zal worden opgenomen en uitgebracht op dvd. In de cast treffen we aan : Stig Andersen, Tina Kiberg en Stephen Milling. Friedemann Layer dirigeert.

dinsdag 8 december 2009

Opgelet! Hollanders in de zaal

René Hooyberghs stuurde het volgende grappige stukje in naar aanleiding van het Wagnerconcert van het Radio Philharmonisch Orkest in De Singel van afgelopen donderdag.

Nergens kopert het koper zo feestelijk als bij het RPO. Zij zetten zich en de vreugde om dit jaarlijkse bezoek uit Rotterdam begint nog voor er één noot geklonken heeft. Ontspannen, als Real Madrid dat een benefietwedstrijd komt spelen bij Oude Godsport, zeg maar, ze hoeven niet eens arrogant te doen. Dit keer hadden ze Christoph Meier meegebracht om wat te dirigeren, en Mihoko Fujimura om wat te zingen, maar ach, wie hen zo ziet zitten weet dat zij de èchte vedetten zijn, dat rustige zelfvertrouwen, dat gebeeldhouwde Hollands-zijn. En ze noemen zich ook nog schaamteloos Philharmonie, niks geen deFilharmonie, zoals dat modieus schijnt te horen, in deSingel.
Van al wie daar zo zit of staat, klaar om te beginnen, is één man mijn absolute favoriet. Hij hoort bij het slagwerk, en zijn naam is dus Huub Righarts, of Ronald Ent, of Martin Baai, zo staat hier in het programmaboekje. ’t Zal wel Huub zijn, zo te zien. Twee meter hoog, en omvangrijk bovendien, van het soort dat bij het rechtstaan uit zijn stoel eerst zijn broek over zijn buik moet trekken, en dat ook ritueel volbrengt, als zaten we er op te wachten – en dat doen we ook. Je ziet hem zo staan, na de repetitie in z’n stamcafé aan de Rotterdamse Maas, ‘nog één keer vol, Joop’, en dan drinkt hij zijn laatste neutje alvorens kaarsrecht en ongenaakbaar naar huis te schrijden. Altijd puik uitgedost ook, je treft zijn corpulente soort alleen in Holland aan, meestal zijn ze garçon in de betere niet-trendy restaurants, ober heten ze daar. Ze zetten je bord zachtjes voor je neer, ‘kijkt u even’ zeggen ze bemoedigend, maar je mag er gerust van eten. Zijn kale kop blinkt als de tuba net voor hem, hij draagt natuurlijk zo’n hoornen bril met ronde glazen, en zijn kaalheid is perfect omlijst door de uitstaande Einsteinlokken boven de oren. Hij beroert statig de triangel, zo nu en dan.

Een woordje over Wagner, die rockartiest uit de negentiende eeuw? Wel ja, omdat het de Wesendonck Lieder en de Siegfried Idyll zijn die hier vertolkt worden, en om aan te tonen dat niet alleen Mick Jagger of Robbie Williams wispelturige minnaars zijn, dat concept bestaat al langer. Mevrouw Wesendonck was de echtgenote van Otto Wesendonck, een rijke handelaar uit Zürich. Richard Wagner had zich in Dresden, waar hij kapelmeester was, nogal politiek incorrect gedragen aan het hof van zijn patron, Friedrich August II en had in 1849, in plaats van zijn arrestatie af te wachten, samen met zijn vrouw Minna de biezen genomen naar Zwitserland. Daar vond hij in Otto Wesendonck een nieuwe sponsor, en in diens vrouw Mathilde op zijn minst een ruime bron van inspiratie, om het maar eens politiek correct uit te drukken. Wederzijdse inspiratie, want Mathilde sloeg aan het dichten, terwijl Richard verwoed aan Die Walküre zat te solsleutelen en over Tristan und Isolde zat te broeden. Het moet gezegd dat haar gedichten op zich nauwelijks leesbaar zijn (er staan verzen in als ‘Und wie froh die Sonne scheidet von des Tages leerem Schein, hüllet der, der wahrhaft leidet, sich in Schweigens Dunkel ein’, en nog erger). Gelukkig was Richard beter in vorm, en wat hij bij de tekstjes van Mathilde bedacht waren schetsen voor wat later tot Tristan und Isolde zou leiden. In 1858 was hij met de Lieder voor Mathilde klaar, en met Mathilde ook, want Minna had lucht van de affaire gekregen en Richard werd tot de orde geroepen. En vertrok naar Venetië, en later naar Parijs, maar dat werd een commercieel fiasco.
Pas veel later, in 1864, kwam er terug licht in de zaak. Ludwig II was nu (op achttienjarige leeftijd) koning van Beieren geworden, en hij was een Wagnerfan. Richard’s huwelijk met Minna was intussen op de klippen gelopen. Dank zij Ludwig II kwam er in 1865 nog eens een voorstelling van Tristan und Isolde tot stand, vijftien jaar na de première. De dirigent was Hans von Bülow, de echtgenoot van Cosima Liszt, de dochter van Richard’s vriend Franz. Cosima’s dochtertje (Isolde!) was de dochter van Richard, niet die van Hans von Bülow – dat waren nog eens tijden! Maar geen bezwaar, Cosima en de vierentwintig jaar oudere Richard losten het geval op door er samen uit te muizen, naar een stulpje in Tribschen aan het meer van Lüzern, dat hen door Ludwig II ter beschikking werd gesteld, zoals dat heette. Daar ontstond in 1870 de Siegfried Idyll als verjaardagsgeschenk voor Cosima, Richard liet het op haar verjaardag door een kamerorkest voor de slaapkamerdeur spelen, ha, de romantiek! The bold and the beautiful! Het werk heette dan ook oorspronkelijk de Tribschen Idyll, maar commercieel bleek Siegfried Idyll uiteindelijk een meer geschikte naam.

En nu terug naar het RPO en deSingel, want er viel wat te beleven daar. Eerst de ouverture van Tannhäuser: één vlaag van sprookjesachtige maar allerminst zoeterige romantiek waarbij de strijkers als één enkel instrument klinken in de golvende opening, en de blazers in het middenstuk als een orkaan te keer gaan, trombonen en tuba toeterden zowat het toupet van de man voor me van zijn kop. En dan, alsof de zon opkomt, verheft zich Huub, en maakt zich statig klaar voor zijn interventie: welgeteld twee minuten later tikt hij de triangel aan, kijkt strak naar Christoph Meier alsof hij van hem persoonlijk applaus verwacht, zet zich weer op zijn stoel, en wacht met tevreden gesloten ogen het einde van de ouverture af.

Mezzosopraan Mihoko Fujimura verschijnt en zingt, in zowaar verstaanbaar Duits, de Wesendonck Lieder. In het eerste lied, Der Engel (het eindigt met ‘Ja, es stieg auch mir ein Engel nieder, und auf leuchtendem Gefieder führt er, ferne jedem Schmerz, meinen Geist nur himmelwärts’ – het rijmt, zal Richard gedacht hebben, ik zal er maar een liedje bij schrijven, dan is ze content) heeft Fujimura duidelijk last om alle lettergrepen binnen de melodie te wringen, maar éénmaal opgewarmd gaat het vanaf het tweede lied vanzelf, prachtig is het, als je je maar niet op de tekst focust, maar wie doet nu zoiets bij zo’n muziek. Trouwens, eerlijkheidshalve dient gezegd dat Fujimura moest invallen voor Ekaterina Gubanova.

Na de pauze de Siegfried Idyll, een ode aan de stilte nà de storm, puur huiselijk geluk, in de stijl van Neil Young’s ‘our house is a very very very fine house, with two cats in the yard, life used to be so hard, now everything is easy ‘cause of you’, we zitten inderdaad wel in de karamellenverzen vandaag. Maar weer eens, wat een muziek, wat een uitvoering. Je hoort zo de kouwe blote voetjes van Cosima Liszt over het nog bedauwde gras voor de villa aan het meer van Lüzern trippelen, om Richard (die een pijpje staat te roken terwijl hij naar de optrekkende nevelen kijkt) te melden ‘Richard, deine Eier sind fertig’. ‘Ich komme sofort’ zegt hij, en hij komt. Hier en daar kan Wagner het niet laten in de melodie toch wat naderend onheil in te bouwen, maar dan staat Huub weer recht, hij heeft de triangel weggelegd en laat de klokken luiden nu. En je ziet in de verte wat eerst een donkere wolk leek zich transformeren in een kudde wollige schaapjes. Feest!

Henk de Vlieger ‘arrangeerde’ Wagner’s opera Parsifal voor orkest, samengebald in dertig minuten. Een risicovolle onderneming, die al gauw zou kunnen ontaarden in een soort André Rieu-achtige situatie. Niets daarvan, het blijft een muzikaal verhaal van uitzonderlijke eenheid, met uiterst respect voor Wagner, die er ongeschonden uitkomt, het “leidmotiv” intact. Mihoko Fujimura kan zich nu helemaal perfect laten gelden, ze mag er zijn. En zo beëindigt het RPO met de laatste uitstervende noten van Parsifal’s Nachspiel op fluwelen voetjes een droomavond. Wellicht komen ze volgend jaar weer terug, rond deze tijd. Doe ze nog één keer vol, Joop, en doe er voor Huub ook nog eentje.

Rotterdams Philharmonisch Orkest
Muzikale leiding: Christoph Meier
Mezzosopraan: Mihoko Fujimora

Richard Wagner:
Ouverture Tannhäuser
Wesendonck Lieder
Siegfried Idyll
Symfonische suite uit Parsifal van H. de Vlieger.
(deSingel, Antwerpen, 3 december 2009).

René Hooyberghs

Pilar Lorengar in Lohengrin

Hendrik Mertens wees mij op deze merkwaardige Spaanse TV-film waarin een uitstekend zingende Pilar Lorengar te zien en te horen is.

zondag 6 december 2009

Keiner wie er : Max Lorenz.

Volgens Jens Malte Fischer zijn de échte Wagnertenoren op één hand te tellen: Lauritz Melchior, Ludwig Suthaus, Ramon Vinay, Jon Vickers en Max Lorenz om ze niet te noemen. Dat ga je mij niet horen tegenspreken. Van die laatste, Max Lorenz dus, is er nu ook een min of meer ernstige biografie en dat voor het eerst! De aanstichter van dit werkje is Einar Luther, een muziekrecensent die reeds een driedelig werk produceerde over Wagnertenoren, goed voor 4 kilo papier en foto's die ik mij zopas door Ebay heb laten bezorgen.

Eigenlijk is het een schande, zegt Fischer in Wagnerspectrum, dat Lorenz op discografisch gebied vandaag zo onderbelicht is gebleven. Op de platenmarkt is zo goed als niets meer van hem te vinden. Heeft dit te maken met zijn enige misdaad, de favoriete Siegfried van Adolf Hitler te zijn geweest? Na de oorlog was het met zijn zangerscarrière snel gedaan: een schrijnend en zeer oneervol gedwongen afscheid van het toneel was zijn deel. Wat een hypocriete wereld, denk je dan, zeker als je weet dat hij homosexueel was en getrouwd met een joodse vrouw voor wie hij meermaals zijn leven heeft geriskeerd. Kijk, zo iemand hoeft niet eens te kunnen zingen om zich voor eeuwig verzekerd te weten van mijn sympathie. Toevallig was hij ook nog één van de grootste tenoren aller tijden. Het boekje zou overigens Friedelind Wagner ontmaskeren als een intrigante. Wellicht reden genoeg om hier later nog op terug te komen.

Weihe, Werkstatt, Wirklichkeit

"Ein großer Wurf (...) eine der wenigen herausragenden Arbeiten zu Wagner und Bayreuth, die in den letzten Jahren geschrieben worden sind." Udo Bermbach is niet karig met lof voor Opernwelt-hoofdredacteur Stephan Mösch naar aanleiding van diens boek "Weihe, Werkstatt, Wirklichkeit. Wagners "Parsifal" in Bayreuth 1882-1933 , dat onlangs verscheen bij Metzler.
"Pflichtlektüre für alle, die sich mit Wagner beschäftigen und Vorbild für diejenigen, die über ihn schreiben." blokletterde de Österreichische Musikzeitung. Mösch zou nieuwe bronnen hebben aangeboord en een tamelijk ontluisterend beeld ophangen van Richard Wagner in zijn relatie tot Hermann Levi. Als het boekje echt de moeite waard is kom ik hier zeker nog op terug.

Naar Metzler Verlag

Wagnerspectrum: Bayreuther Theologie

Bij Königshausen & Neumann verscheen het nieuwe nummer van Wagnerspectrum met als thema "Bayreuther Theologie". Het hoofdartikel is van de hand van Udo Bermbach en behandelt het religieuze gedachtengoed van de Bayreuther Kreis : "Arisches Christentum und deutscher Protestantismus bei Houston Stewart Chamberlain und Hans von Wolzogen".