vrijdag 13 juli 2012

De goden mogen dan wel deemsteren,
de Münchense Ring niet !

Van Johan Uytterschaut ontving ik volgende reportage over de Ring van München:

Ik kende het oeuvre van regisseur Andreas Kriegenburg niet toen ik naar München trok voor de Ringcyclus van 3 tot 8 juli. Hoogstens de fotogalerij op de website van de Bayerische Staatsoper maakte mij iets wijzer: de figuranten zouden een belangrijke rol spelen in het realiseren van het Bühnenbild. Als concept leek mij dat een interessante gedachte – de realisatie moet je in zulke gevallen afwachten.
Dus met een open geest naar Rheingold. Hoewel, niet helemaal open. Het Davidsfonds had deze reis ingericht, en ik heb voor mijn medereizigers een ontmoeting met Thomas Blondelle op de koffie kunnen regelen; hij zou ‘s avonds Froh zingen in deze productie. Uiteraard had hij een opinie over wat we te zien zouden krijgen, maar het blijkt nog maar eens dat waar je zelf middenin staat te weinig afstand impliceert om de zaken accuraat te kunnen percipiëren.

Hij was uiteindelijk toch wat té kritisch wat de enscenering betreft. Het decor van Harald Thor is bijzonder sober uitgevallen. Een grote houten doos met moduleerbare elementen houdt het tot het einde van Die Walküre uit. Als theatrale ruimte heeft zoiets zeker zijn verdiensten, voor zover het toelaat een deugdelijke en pakkende personenregie uit te bouwen. In dit geval is dat laatste nogal letterlijk te nemen, gezien de reeds vermelde keuze voor figuranten die mee het decor uitmaken. Gelukkig is het scèneteam niet blijven hangen in esthetische spelletjes (enkele scènes niet te na gesproken). Van bij aanvang wordt duidelijk gemaakt dat de Wereld heel erg aanwezig is in deze Ring.


DAS RHEINGOLD
Tijdens het Vorspiel tot Das Rheingold wordt door een vrij groot aantal mensen een soort picknick gehouden, waar dan blijkbaar de idee of de (woordenloze) afspraak groeit om iets te doen op de scène. Let’s make an opera. Op het eerste zicht wellicht naïef, maar uiteindelijk werkte het goed, a fortiori voor het latere expressieve en maatschappijkritische belang van de Statistentroep op cruciale ogenblikken. Verder heeft Kriegenburg goede oplossingen in huis voor de problematische scènevereisten die eigen zijn aan de Ring. Enkel de scène waarin het goud opgestapeld moet worden om Freia aan de blik te onttrekken overtuigt niet.

Intussen het Orkest van de Beierse Staatsopera. Een ensemble met een grote reputatie, hier in de handen van Kent Nagano. Is deze dirigent de beste keuze voor de Ring? Wellicht niet, maar technisch doet hij wat van hem verwacht wordt. Zonder veel meer. Ik houd meer van de aardkleuren die Georg Solti uit de kopers van de Wiener Filharmoniker haalt, en in Keulen heb ik ook al meer inspiratie gehoord, maar goed. Je hoeft je als luisteraar niet te beklagen; tenzij misschien occasioneel vanaf het derde bedrijf van Siegfried. Maar daarover later meer.
De bezetting van Das Rheingold dan. Helemaal homogeen was die niet. Johan Reuter liet als Wotan geen echte indruk na. Proper, maar George London is nog lang niet vergeten. Langs dezelfde lijnen over de Freia van Aga Mikolai en de Erda van Catherine Wyn-Rogers.

De Fricka van Sophie Koch is daarentegen wel de moeite van het vermelden waard. Haar wat onderkoelde acteerstijl past bij het personage, en vocaal beheerst ze de partij. Afwachten wat het in Die Walküre wordt. Thomas Blondelle staat zijn mannetje in de wat ondankbare rol van Froh, met enkele zinnetjes en heel veel acteerwerk op de achtergrond. Ik moet het verder zeker nog hebben over de Woglinde van Eri Nakamura (vooral vocaal opvallend sterk), de Alberich van Wolfgang Koch (zowel vocaal als scenisch op het randje van indrukwekkend) en de Loge van de Slovaakse tenor Stefan Margita. Die is in deze rol helemaal indrukwekkend, met een fantastisch naturel: perfect in de roos, en bewijst nog maar eens welk een gouden rol deze halfgod hier te vervullen heeft.


DIE WALKÜRE
Die Walküre zorgt voor heel wat meer discussie. Het concept en de personenregie bouwen verder op de aanzet van Das Rheingold. Er is zelfs sprake van enkele gedurfde choreografische tussenkomsten (Zenta Haerter), die voor een deel van het publiek blijkbaar niet door de beugel konden, met enthousiast wederwoord tot gevolg. Specifiek hetgeen gedanst werd voor het begin van het derde bedrijf is het vermelden waard. De Walkürenpaarden werden daar ten tonele gevoerd door langharige en snuivende danseressen vooraleer het orkest met de rit begon. Voor mij een geslaagde zet, en overtuigend en consequent uitgevoerd: de danseressen speelden hun rol achterin het podium verder tot het vertrek van Brünnhilde’s 8 zussen.

Over het orkest valt niets nieuws te vertellen.
Over de bezetting des te meer. Sophie Koch speelt en zingt haar Fricka goed. In de cruciale tweede scène van het tweede bedrijf is haar weerwerk voor de Wotan van Thomas J. Mayer erg genietbaar. Haar wederhelft overtuigt echter, alweer, niet helemaal. Hij speelt gelukkig bijzonder overtuigend, maar deze rol is niet voor zijn stemvak geschreven. Als vertolker van Onegyn, Wozzeck en Amfortas zie ik hem functioneren. Voor Wotan is zijn laagte echter ontoereikend; wat hij dan overcompenseert in de hoogte: zwevingen van een halve toon te hoog waren boven de passage meer regel dan uitzondering!

Iets gelijkaardigs bij de Wälsungen. Anja Kampe kon mij vorig jaar niet overtuigen als Leonore in Fidelio. Haar Sieglinde doet dat echter wel, met een juiste energiestroom en een plausibele interpretatie. Daartegenover is de Siegmund van Klaus Florian Vogt totaal mislukt. Hij heeft in de verste verte de stem niet om heldentenorrollen te zingen, laat staan in een bijna baritonale tessituur als deze. Alle noten in het lage medium verdwijnen hopeloos in het orkest, en het timbre is hoogstens geschikt voor karakterrollen als Loge of Mime. Mocht daar een sterke acteerprestatie bij horen, dan zouden we nog iets door de vingers zien, maar ook daar dient zich eerder een koorknaap aan dan een afgetrainde viriele verschijning. Dé miscast van deze Ring.

Al niet veel beter bij de Brünnhilde van Katarina Dalayman. Scenisch breekt ze geen potten, en vocaal is ze gewoon onder niveau. De breuk tussen medium en hoogte is immens, en in die hoogte wordt alles zo breed geplaatst dat het pijnlijk schreeuwerig klinkt. Boegroep was dan ook haar deel… Dan veel liever de nog relatief jonge Hunding van de Estse bas Ain Anger. Vocaal plaatst hij voor mij de gaafste prestatie van de hele Walkürecast. Laat hem nog wat rijpen voor een mooie toekomst.


SIEGFRIED
Met een mislukte Siegmund houdt een mens natuurlijk zijn hart vast voor wat in Siegfried staat te gebeuren. Gelukkig is hier alles rechtgezet. Lance Ryan is een ferme Siegfried, met soms al eens een te groot vibrato op een lange noot, maar anderzijds dan weer feestelijke momenten. Zo onder andere in de scènes met de Mime van Wolfgang Ablinger Sperrhacke: volkomen juist gecast, en een mooi passend element in de regie van Andreas Kriegenburg.
De Wotan van Alan Held is, alweer, een tegenvaller. Nergens krijgen we de vocale ampleur of de fantasie te horen die de rol van de Wanderer zo boeiend maken. In het spelletje met Mime laat hij kansen liggen met de vleet. Des te indrukwekkender was opnieuw Wolfgang Koch als Alberich. De energie die van die man uitgaat is zonder meer verbijsterend. Het begin van het tweede bedrijf was daardoor een van de hoogtepunten van deze Ring.

Ook hier weer lof voor de regie, nu van het woudvogeltje. Kriegenburg koos voor een dubbeloptreden: een danseres met een merel op een lange stok, in beweeglijk duet met de zangeres (een nog jonge Anna Virovlansky). De humor van Siegfried met zijn rietje werkte daardoor merkwaardig goed, tussen bomen die ook weer door figuranten gevormd werden. Idem dito voor de kop van Fafner, met daarachter de best wel bruikbare stem van Rafal Siwek. Maar het beste moet nog komen.
Eerst een punt van reserve. De massieve stijlbreuk tussen 2de en 3de bedrijf in Siegfried plaatst dirigenten voor een serieuze verantwoordelijkheid. Zo is Wanderers rit naar Erda een toetssteen van energie en tempo-aanvoelen. Daar ontgoochelde Nagano met een brave, zelfs wat matte lezing, die daardoor vanzelf uitmondde in een “Wala!” die mij zeker niet zou wekken… Voor de rest een betrouwbare Jill Grove als aardgodin. En waar Katarina Dalayman te slapen was gelegd, botste Siegfried nu op Catherine Naglestad (bij ons niet helemaal onbekend). Ineens zou je wensen dat deze opera nog drie uur duurde. Wat een Brünnhilde! Een demonstratie van technisch perfecte zangkunst, in een stem met de kwaliteit van een jonge Gwyneth Jones, en een acteertalent waar je geen seconde bij twijfelt. De gedroomde climax van een avond die bijna ongemerkt almaar sterker was geworden; ook door het Bühnenbild, dat intussen van de houten doos was afgestapt en met veel beweeglijker (menselijke) modules werkte.
Wat verwacht je dan van Götterdämmerung? Meer van dat, uiteraard, en met de aangekondigde Brünnhilde van Nina Stemme leef je ook op hoop.


GÖTTERDÄMMERUNG
Vooraf nog iets over het orkest. De intrigerend moderne orkestratie in deze slotopera vraagt heel wat van de falanx in de put. Door de keuze om de hoorns coté jardin en de trombones coté cour te plaatsen ontstonden er soms décalages; meest opvallend: de fascinerende begeleiding van Brünnhilde’s klacht net vóór het trio in het tweede bedrijf. Jammer, want de intensiteit van het klankbeeld was briljant.
De Nornenscène dan. Die oogde wat naïef door de evocatie van de wereldramp aan de hand van zieke mensen in quarantaine; de meest originele oplossing is dit niet, maar het bood de Nornen een decor. Vocaal onthoud ik vooral de 2de, Jamie Barton.

En dan het moment van de waarheid: Nina Stemme contra Stephen Gould. Allen daarheen: la Stemme heeft nog niets aan artistieke en vocale kracht ingeboet. De kleur is nog gerijpt, het legato is expressief tot en met, de tekstinvulling is perfect, de zaal is vol klank. En Gould is een monumentale Siegfried, bespeelt de scène met groot gemak, en klinkt alsof hij nog enkele avonden kan doorgaan. Werkelijk een prachtige scène.
Vanaf de Gibichungen verandert het uitzicht opnieuw: een plexiglazen paleis viert het hoogtij van het platte geldgewin, een wereld die Siegfried ongenadig probeert op te slokken. De Gunther van Iain Patterson wordt naar mijn smaak te expliciet getekend als oversekste loser, en zijn materiaal lijkt wat klein; een euvel dat hij later goedmaakt. Attila Jun is niet de soepelste acteur, maar vocaal past hij goed in de rol van Hagen. Bevredigend. Grosso modo hetzelfde voor Anna Gabler als Gutrune. En uiteraard weer een briljante Wolfgang Koch als Alberich. Het koor van de Beierse Staatsopera verdient tenslotte een ovatie.

Maar wat deze Götterdämmerung vooral interessant maakt is de dramatische groei naar het slottoneel, uiteraard vooral door Nina Stemme gedragen. Je kan een discussie houden over zin en onzin van een virtuele beurscrash als embleem van de ineenstortende godenwereld. Als de vocale protagonisten er helemaal voor gaan en de spanning tot het slotakkoord volgehouden wordt (in dit geval met de totaal verlaten Gurtrune die door “nieuwe mensen” in hun gemeenschap opgenomen wordt), dan blijft daar toch heel wat van hangen.

Mijn conclusie over deze Münchense Ring: de perfectie krijgt u hier niet te zien, en lang niet altijd te horen. Maar er zijn enkele vocalisten die de reis de moeite waard maken, en het totaalconcept en vooral de magistrale groei naar het apocalyptische slot nemen een optie op volle zalen bij de volgende vertoningen.
Na een tweede cyclus van 10 tot 15 juli 2012, wordt deze productie hernomen in januari en juli 2013, met gedeeltelijk andere bezetting.

Johan Uytterschaut

1 opmerking:

Jos Hermans zei

Wat een verrassing dat Naglestad zo goed presteerde. Ze moet behoorlijk gegroeid zijn want zelf heb ik ze alleen maar meegemaakt in Mozart of in het barokrepetoire. Verder kan mij helemaal vinden in jouw beoordeling van Kampe, Vogt, Stemme, Ryan en vooral Wolfgang Koch. Raar dat zijn Hans Sachs door de Londense pers niet zo goed werd onthaald.