vrijdag 4 oktober 2013

Parsifal in Salzburg (dvd)


DE GLYPTOTHEEK ALS LUSTHOF

Na de vaandelvlucht van de Berliner Philharmoniker richting Baden-Baden betekende deze Parsifal allereerst een nieuwe start voor de Osterfestspiele in Salzburg. Met de Dresdener Staatskapelle, die naar de bijnaam “Die Wunderharfe” luistert, staat er opnieuw een echt operakundig orkest in de orkestbak dat meeademt met het gebeuren op de scène. Laat dit vooral niet overkomen als kritiek op de Berliner want wat Simon Rattle en zijn manschappen van de zomer in Salzburg te horen gaven was van het beste dat ik ooit in een concertzaal heb meegemaakt.

Deze Parsifal was in eerste instantie interessant voor het dirigaat van ChristianThielemann, het debuut van Wolfgang Koch als Amfortas (hier tevens gecast als Klingsor) en de Gurnemanz van Stephen Milling. Van dit stellaire trio stelt niemand teleur. Jammergenoeg is daarmee ook alles gezegd. Wie tot 490 euro betaalde voor een zitje op dit perperdure festival zal waarschijnlijk flink teleurgesteld geweest zijn. Het redelijk conservatieve premièrepubliek reageerde in elk geval erg afwijzend. Dat is echter vakkundig weggeknipt uit deze dvd.

Dat Thielemann zijn Wunderharfe met brio zou bespelen hoeft niemand te verbazen. Zijn lezing is nuchter en zakelijk. De gevoileerde “Mischklang” van Bayreuth is in het Grosse Festspielhaus van Salzburg geen thema. De focus ligt hier op helderheid en het dynamisch potentieel van de partituur wordt door Thielemann briljant geëxploiteerd. Onnodig te zeggen dat de beide transformatiescènes geweldig klinken.
Alle tempi lijken mij gepast, ook al zijn ze regelmatig merkelijk trager dan diegene die we ondertussen van Hartmut Haenchen gewoon zijn geworden. Aan het einde laat hij het hele orkest groeten op de scène : Parsifal als groepsprestatie? Sympathiek.

Alle scènes zijn mooi uitgelicht en in de handen van Brian Large volgt het ene fraaie beeld na het andere, ondanks de inertie van het scènische gebeuren. De prelude wordt genomen met gesloten doek : orders van de dirigent. Zo kan de focus niet anders als op Thielemann liggen en Brian Large doet geen moeite om zijn autoritaire, zelfingenomen blik te ontzien, ons er terloops aan herinnerend dat we sinds de dood van Herbert von Karajan een beetje vergeten zijn dat dirigeren in sé een autoritair beroep is. Vooral niet doorvertellen aan Jos van Immerseel! Gek genoeg is Thielemanns slagtechniek eerder Furtwängleriaans maar steeds boeiend om mee te maken in deze met warme tinten bijzonder fraai uitgelichte orkestbak.

Regisseur Michael Schulz en scenograaf Alexander Polzin hadden het lef om in het programmaboek te schrijven dat aangezien er geen duidelijke manier is om Parsifal te interpreteren ze er dan ook geen moeite voor hebben gedaan. Tja, een operaregisseur komt daar allemaal mee weg! Wordt het niet stilaan tijd om operaintendanten te responsabiliseren voor het onverantwoordelijk gedrag van de regisseurs die ze selecteren?

Anderzijds vond Schulz het blijkbaar nodig om het op zich reeds raadselachtige werk met vermoeiende dubbelrollen en nog meer raadsels te injecteren zodat de irritatiedrempel regelmatig overschreden wordt. Slechts één voorbeeld. Een met doornenkroon getooide Christusfiguur loopt geregeld door het beeld als de persoonlijke obsessie van Kundry. Dat die Christus ook een duistere, zondige kant heeft merken we aan zijn dubbelganger in een zwarte maillot. Tijdens de Karfreitagszauber trekt deze zijn maillot uit om dan in de finale tijdens “Erlösung dem Erlöser” met de speer te worden doorboord. Van Parsifal geen spoor meer. Tja, dankuwel, mijnheer Schulz.

Schulz respecteert het pseudo-religieuze ritueel maar de Graal, eeuwenoud symbool van onze cultuurgeschiedenis, krijg je niet te zien. Die blijft netjes verstopt in het koffertje dat de licht neurotische Amfortas met zich meesleept. Het is het voorrecht van de ridders om erin te kijken. Best wel een goed idee.

Thielemann onthulde in een interview dat hij problemen zou hebben met een Parsifal die zich zou afspelen in een garage of in een vlieghaven. Maar misschien wel in Fukushima? Want dat is de kille wereld die scenograaf Alexander Polzin oproept in het eerste bedrijf. Verticale buizen van plexiglas suggereren een woud, ze zullen later dienen als pilaren van een denkbeeldige kathedraal waar opstijgende rook en videobeelden zich mixen.

In het tweede bedrijf wurmen de solisten zich tussen monumentale Griekse beelden. Een museum als lusthof van een gecastreerde tovenaar? Het is een gedachte die menig conservator allicht weinig inspirerend zal vinden. Het derde bedrijf maakt de grootste uitschuiver ook al is het op een ijsschots omsingeld door versteende wolven.

Natuurlijk is Stephen Milling uit het juiste hout gesneden voor Gurnemanz. Timbre, frasering, nuancering, zijn haast natuurlijke identificatie het personage, alles ademt klasse in deze intelligente voordracht. Het is een grote Gurnemanz die zijn echte potentieel pas volledig zal ontwikkelen in een meer geslaagde productie. Die komt vast nog.

Wolfgang Koch stelt niet teleur, al kan hij als Amfortas niet die golf van empathie losweken zoals Peter Mattei dat vermocht in New York. In het derde bedrijf sleept hij twee halfnaakte danseressen met zich mee, een geslaagd idee dat van Jan Fabre had kunnen zijn. Als Klingsor wordt hij gedubbeld door een kwaadaardige dwerg zoals je die in de films van David Lynch aantreft. Rüdiger Franz speelt dat voortreffelijk en wordt door Large terecht heel close gevolgd. Koch staat erbij als een Wotan met een speer en laat het spel over aan zijn dubbelganger. Hoe knap ook bedacht, ik kan niet zeggen dat het werkt.

Michaela Schuster is geen Kundry van eerste garnituur: het constante schakelen tussen kop en borstregister gaat haar niet zo goed af. Het zet een domper op haar prestatie maar ze is de enige die haar gekwelde personage enigszins tot leven weet te brengen. Op het einde van het tweede bedrijf, blijkbaar overtuigd van de verlossingskwaliteiten van haar Parsifal, wurgt ze de gnoom in één van de sterke momenten van de voorstelling.

Het scènisch immobilisme van Johan Botha’s Parsifal leidt vooral in het tweede bedrijf tot een reusachtige flop. Het contrast met datgene wat La Fura in Keulen te zien gaf kan nauwelijks groter zijn. De regisseur probeert zich hieruit te redden door Parsifal te ontdubbelen met vijf in maagdelijk wit geklede jongelingen. Onnodig te vertellen dat dit niet werkt. Botha zingt de partij vrij moeiteloos maar hij zingt ze ook alsof hij de krant leest m.a.w. waarom die man zo’n mooie internationale carrière doormaakt, het is voor mij een volslagen raadsel. How boring can you be?

Het koor presteert voortreffelijk. Gehuld in zwarte pijen en met gebleekt gelaat wordt het door Large in profiel op indrukwekkende manier in beeld gebracht als het eigenlijke hoogtepunt van het derde bedrijf.

Geen opmerkingen: