woensdag 24 december 2014

Die Meistersinger von Nürnberg in New York (***½)


NO GUTS, NO GLORY

Een pandemonium aan verhelderende of verrassende regie-invallen hoef je niet te verwachten wanneer de naam Otto Schenk op de affiche staat. Zo fantasieloos is de regie van deze Oostenrijkse variant van Franco Zeffirelli ook hier weer in deze 20 jaar oude enscenering van Die Meistersinger. Zijn weinig gedifferentieerde meesterzangers plaatst hij aan houten banken, de pantomime van Beckmesser is ongeïnspireerd, de choreografie van de Prügelscène en de Festwiese haast onbestaand. Laat koor en solisten aan hun lot over en je krijgt ongeveer hetzelfde plaatje. Alleen Wolfgang Wagner wist in zijn thuisbasis Bayreuth nog slechter te doen.

Scenograaf Günther Schneider-Siemssen, leek zijn oude strijdmakker naar de kroon te willen steken inzake fantasieloosheid te oordelen aan het houten voorportaal van de Katharinenkirche ter verzameling van de meesterzangers, het duffe atelier van Sachs (mooi uitgelicht weliswaar), de Festwiese met een prentkaartenviaduct. De evocatie van het middeleeuwse Nürenberg van het tweede bedrijf, met zijn stijgende trap en vakwerkhuizen, was dan weer zeer geslaagd.

En toch.. niet dankzij maar ondanks Schenk en Schneider-Siemssen viel er veel te genieten tijdens deze Meistersinger, die zich als een presentje voor maestro Levine, tegenwoordig gekluisterd aan een rolstoel, leek aan te dienen.

Annette Dasch is een lyrische sopraan met beperkte spintomogelijkheden. Dat Elsa en Elisabeth voor haar een maatje te groot zijn hadden we vroeger al kunnen vaststellen. Als Eva, de gemakkelijkste sopraanpartij binnen het Wagnervak, komt ze aardig in de buurt van het ideaal. Intonatieproblemen en minder vlotte registerovergangen ontsierden haar voordracht af en toe maar in de balans wegen ze niet door. Ze beschikt immers over tonnen vrouwelijke charme die ze ook volledig weet uit te buiten in haar spel dat barst van de koketterie. Elk frame dat de camera aan haar besteedde leverde een bloedmooi plaatje op.

Johan Botha zingt steeds alsof hij het telefoonboek leest. Dat zal nooit veranderen. Een groot interpretatief zanger is aan Botha niet verloren gegaan. Gelukkig is dat in Die Meistersinger niet zo'n probleem want de ruggegraat van zijn rol als Walther is het declameren van het prijslied en de voorbereidende studies daarvan. In geen honderd jaar kan Botha een verliefde jongeman spelen, passie staat niet eens in het vocabularium van deze door obesitas gehandicapte zangmachine. Maar hij heeft alles in huis om de partij met glans door te komen ook al hebben oudere collega's met goud in de keel als Sandor Konya de partij met meer zinnelijkheid weten te brengen. Walther von Stolzing is dan ook de enige partij binnen het Wagnervak waarin Botha redelijk te genieten valt.

Michael Volle was de eigenlijke reden om deze productie te gaan bekijken na het afzeggen van Johan Reuter en het vervangen van James Morris die zich wellicht te versleten voelde om op antenne te gaan. Maar Volle is weer arrogant, agressief zelfs, geen sprankel humor of zelfrelativering zo groot als een gloeiworm sijpelt door in zijn discours. Hij is niet bij machte de humaniteit van de erudiete Sachs, die zijn autoriteit ontleent aan de bibliotheek in zijn schoenlappersatelier, op een warm menselijke manier doorheen het hele stuk te laten resoneren. Volle voelt Sachs niet aan, denk je dan. Dat was in Salzburg (2012) ook al zo onder Stefan Herheim. Maar in tegenstelling tot Salzburg waar zijn voordracht verzoop in de akoestisch echt niet problematische ruimte van het Grosse Festspielhaus, kon zijn stem in deze electronische overdracht in haar volheid worden genoten. Rest zijn tweede probleem als Sachs : Volle is een volbloedbariton en kan het vaderlijke timbre van de grote basbaritons (type Ferdinand Frantz), die hem als Sachs zijn voorgegaan, niet in de weegschaal leggen. Laten we het een kwestie van smaak noemen want Wagner heeft voor Sachs helemaal geen basbariton voorgeschreven. Net als voor Wotan verkies ik als Sachs een basbariton. Volle staat ook reeds geboekt in de Metropolitan als Wotan, een personage dat helemaal spoort met zijn temperament maar vocaal zal het een niet geringe regressie zijn tegenover Bryn Terfel. In die zin ben het helemaal niet eens met zijn bekroning door Opernwelt tot zanger van het jaar, althans niet in de rol van Hans Sachs.

Maar dan gebeurt plots een klein mirakel. We zijn dan al in de Wahn-monoloog en ironie krijgt plots de bovenhand wanneer hij de opspelende hormonen van zijn Nürenbergers weer voor het geestesoog haalt. Meer nog, tijdens het daaropvolgende duet waarbij hij Walther de knepen van het vak leert, fleurt hij helemaal op. Volle begint nu echt te boeien en hij houdt dat goed vol tot het einde, overigens zonder vermoeidheidsverschijnselen. Was zijn atypisch gedrag voordien een blijk van stress als gevolg van zijn gefrustreerde verliefdheid? Ik vermoed van niet maar de dooi van mijn problematische relatie met de Sachs van Volle is ingezet. Zijn finale monoloog wordt weer helemaal belerend en een tikkeltje agressief maar dat is in deze productie dan ook bedoeld als een reprimande aan de laurierkrans weigerende Walther. Problematischer is dat deze Sachs niet in zijn kaarten laat kijken. Van de grootheid van zijn offer krijgen we niets te zien. Enkel zijn publieke driftbui wijst ernaar. Daarvoor is een regisseur van een ander kaliber nodig dan de zogenaamd "tekstgetrouwe" Otto Schenk.
Is Hans Sachs voor Michael Volle een "work in progress", tegen 2019 wanneer hij in New York opnieuw zal aantreden in dezelfde rol, zal hij tijd genoeg hebben gehad om interpretatief te groeien en Sachs zijn ware humaniteit te bezorgen. Hopelijk zal de "Bayreuth experience" van 2017 hem daarbij helpen.

Hans Peter König liet zijn mooi getimbreerde bas voluit stromen als Pogner. Het is een rol die past bij zijn teddybeerimago. Maar tijdens het exposée van zijn koene beslissing aan de meesterzangers, klonk hij als opgejaagd door het orkest. Dat is dan wel bijzonder merkwaardig voor een dirigent die ervoor bekend staat mee te ademen met de solisten. Is een rolstoeldirigent soms ook een gehandicapte muzikale leider ? Tijdens zijn duet met Eva aan het begin van het tweede bedrijf kwam alles weer op zijn pootjes terecht.

Johannes Martin Kränzle is de beste Beckmesser van zijn generatie. Vocaal en scenisch komt hij tot een zeer bevredigende roldidentificatie. Om dat te beseffen moet je eerder teruggrijpen naar de productie van David McVicar in Glyndebourne waar hij de vis comica van het personage met meer verve weet te exploiteren. In de behandeling van Schenk zijn de karikaturale kantjes van het personage bijna volledig weggegomd maar Beckmesser als licht neurotische stadsklerk is uiteindelijk toch niet zo overtuigend. Na zijn mislukte deelname aan de zangwedstijd valt hij nergens meer te bespeuren. Een catharsis heeft Schenk voor hem niet weggelegd. Je hoopt voor hem dat deze vernedering geen levensbedreigende nasleep krijgt.

Paul Appelby zong David met veel stem, Karen Cargill een keurige Magdalene in een idiomatisch weinig overtuigend Duits. Het koor presteerde voortreffelijk tijdens het fenomenale "Wach auf ".

Hoe kun je in 5 minuten zoveel nietszeggende dingen vertellen over een stuk, als dat tot je kernrepertoire behoort, als dirigent James Levine ? De prelude tot het eerste bedrijf werd verknald door een decalage van een halve seconde tussen beeld en geluid, althans in de reprise bij Kinepolis Brugge. Gelukkig was het euvel van voorbijgaande aard. Problematischer was dat de dirigent tijdens de heikele finale van de prelude zand in de raderen van de orkestmachine leek te strooien. De prelude tot het derde bedrijf was dan weer uitstekend, bijzonder traag maar zonder te slepen en dynamisch mooi gedifferentieerd, alsof de sluier van Maya erover gedrapeerd lag. De entree van de meesterzangers was grandioos en tot de laatste maat bleef koor en orkest uitstekend functioneren.

Het eigenlijke probleem van deze productie was Otto Schenk. Die wordt nu verticaal geclasseerd. Case closed.

Geen opmerkingen: