woensdag 16 november 2011

Billy Budd in Cinema Zuid



Ludo Pieters stuurde mij volgende reactie naar aanleiding van de voorstelling van Billy Budd :

"Genoten van de voorstelling van Billy Budd afgelopen zondag! Eigenlijk een 'traditionele' regie zonder echt spectaculaire vondsten, maar wel een bijzonder intelligente en boeiende 'traditionele' enscenering waarbij het geheel klopte en dat is wat telt . De productie was bovendien zeer mooi in beeld gebracht met fantastische close - ups van de zangers.

Ik zeg vaak, je hebt opera's waar je achteraf met de glimlach buitenkomt. Verdi, bijvoorbeeld, waar steevast iedereen op het einde vermoord is of zelfmoord heeft gepleegd, maar waar ik toch glimlachend buitenkom. Dan heb je opera's waar je achteraf 'gelukkiger en wijzer' van bent geworden en die het gevoel geven dat ze mentale rijkdom hebben geschonken, ook al heb je ze al honderd keer gezien of gehoord. Met een zelfgemaakt woord zou je het kunnen omschrijven als een vorm van ' wereld - weten' dat je telkens weer meekrijgt. Dat heb ik met Wagner, Richard Strauss. Maar daarnaast heb je opera's die je met een ongemakkelijk gevoel opzadelen. In die categorie zitten de opera's van Britten. Ik hou erg van de opera's van Britten (niet allemaal) , maar je wordt er nooit bepaald vrolijk van. Onrechtvaardigheid,machtsmisbruik, dat zijn onderwerpen die constant aanwezig zijn bij Britten, maar wat vooral meespeelt is het feit dat zijn muzikale vormgeving ook vanaf de eerste noot die sfeer uitstraalt. Grenzeloos pessimisme en uitzichtloosheid. Ik moet eerlijk zeggen dat ik maar weinig mensen ken die de opera's van Britten graag horen. Mijn vrouw wil er niks van weten en zegt dat ze er ambetant en depressief van wordt.

Maar goed, de Billy Budd uit Glyndebourne was geweldig. De dirigent was schitterend. Ik heb zelf een aantal opnames van deze opera, waaronder die welke Britten zelf dirigeert en die een referentie blijft. Mark Elder staat op hetzelfde niveau en haalt werkelijk alles uit de partituur wat er uit te halen valt. Een schril contrast met de opname onder Kent Nagago, de 4 - akten versie, die veel te gepolijst, veel te braaf en kleurloos klinkt. De solisten waren over het algemeen van hoog niveau, heel spijtig dat Philip Ens voor rol van John Claggart een maat te klein is. Je hebt daarvoor een soort Jago - type nodig, maar dan met de stem van een Hagen of een Hunding. De voor mij onbekende Jacques Imbrailo zit perfect op zijn plaats in de rol van Billy. Een lyrische bariton met een vlotte hoogte, maar die tevens naast de 'looks' ook het naïeve en spontane van Billy weet te brengen. In de opname met Nagano zingt Thomas Hampson de rol van Billy. Te laat voor hem sowieso, maar bovendien zingt hij de rol zoals Fischer - Dieskau die waarschijnlijk zou zingen. Dat is perfect voor de Graaf uit Le Nozze di Figaro, maar voor Bily Budd werkt dat absoluut niet.

Britten had destijds voor de titelrol Geraint Evans gevraagd. (Diezelfde Evans die menige opname de nek heeft omgewrongen, waaronder een Falstaff en een onmogelijke Beckmesser in de Meistersinger) Gelukkig besefte Evans tijdig dat de tessituur van de rol van Billy te hoog voor hem was en zong hij de rol was Mister Flint bij de première. In plaats van Evans zong de jonge Amerikaanse bariton Theodor Uppman in 1951 de wereldcreatie in Covent Garden en werd er in één klap beroemd door.
Van de stem van John Mark Ainsley ben ik niet zo wild, maar dat is persoonlijk. Hij mist bovendien de intellectuele diepgang van wijlen Philip Langridge. Langridge die trouwens qua klank ook geen bijzondere stem had, maar die destijds (1988) in de mooie productie van de ENO een veel complexere Vere neerzette. De karakterisering van de officieren was bijzonder mooi en origineel uitgewerkt, met als uitschieter een ronduit schitterende Iain Paterson als Mister Redburn. Deze roodharige Schot is een rijzende ster in de operawereld en is natuurlijk een luxe - bezetting, maar waaruit eens temeer duidelijk blijkt dat wanneer zogenaamd kleinere rollen niet worden overgelaten aan veredelde koorleden of versleten solisten, niet alleen die rollen plotseling een heel andere dimensie krijgen, maar bovendien de geloofwaardigheid van de ganse productie wordt verhoogd.

Tot slot, over 'kloppen' geproken. Bijgaand filmpje van een Billy Budd productie uit 2007. Heel interessant lijkt mij dat. Ik kan alleen niet inschatten hoe alles kan 'werken' in die productie, maar het idee is wel schitterend. (Peter Mattei, ideaal trouwens in de titelrol):Naar Youtube"

maandag 7 november 2011

Siegfried from Paris-Texas

De Ring van de Metropolitan is allang niet meer de Ring van Robert Lepage.Welke charmante 3D-effecten de vernuftige “Machine” ook moge teweeg brengen in het theater, het blijft het geesteskind van een puberale artistieke visie. We hebben ondertussen al wel begrepen dat je bomen kan projecteren op wentelende pannelatten. So what? Zijn team laat zich wel bijzonder weinig invallen als het erop aankomt om de narratieve preludes van Siegfried in te vullen. Guy Cassiers’ even inhoudsloze Ring kan op minder begrip rekenen in de internationale pers.
Ter verdediging van Lepage is het misschien nuttig om aan te stippen dat het andere kwalitatief goede regisseurs uit Europa niet beter af gaat aan de Met. Want zagen we vorige week Michael Grandage (“onze” Billy Budd-regissseur) niet compleet afgaan met een dodelijk saaie Don Giovanni? En was David McVicar enkele maanden voordien niet hetzelfde lot beschoren in “Il Trovatore”. Wat er op de scène te zien was was telkens doffe ellende. Als deze heren dan in Glyndebourne met hun kunstjes uitpakken dan is het resultaat telkens vijf sterren waard. De conclusie kan dan toch alleen maar zijn dat de Met een hoerenkast is die elke regisseur tot artistieke impotentie weet te verleiden (of te dwingen?). Wil iemand eens uit de biecht spreken en dit proces voor het oog van de wereld blootleggen a.u.b?

Make no mistake, this Ring is all about singing! And it was absolutely fabulous!
Anders uitgedrukt : godzijdank zijn er de zangers, ook al worden ze door de regisseur compleet aan hun lot overgelaten (de analogie met Cassiers gaat ook hier op!). De heer Lepage mag hen op zijn beide knieën danken.

Stephen Gould had blijkbaar wat beters te doen en Gary Lehmann moest afhaken na 5 weken intens repeteren. Het moet voor de arme drommel een pijnlijk moment geweest zijn om te zien hoe soeverein zijn partij nadien werd ingevuld door ene Jay Hunter Morris, een blauwogige Texaan met geweldige looks, veel guts en een genuanceerde kennis van de partij om u tegen te zeggen. Over J.H. Morris schreef “The Wagner Journal” deze week: “His voice is not yet ready for the role –it is still too light, with unpredictable volume and tone”. Het is niet de enige kemel die je in de nieuwste editie van “The Wagner Journal” kan lezen. Noem mij 5 Siegfrieds die in staat zijn om deze moordende partij af te leveren zoals Morris dat heeft gedaan. En is het niet verrassend om vast te stellen hoe goed gecoachte Amerikanen telkens weer in staat blijken om idiomatisch Duits van de bovenste plank af te leveren? Laat dit niet vanzelfsprekend lijken. “It was hard work” zou Morris later in de coulissen met een zwaar Texaans accent bekennen. Daar heb ik onnoemelijk veel meer respect voor dan voor de fake artistieke kwaliteiten men een Placido Domigo toedicht terwijl hij nooit één zin correct Duits uit zijn strot heeft gekregen.
Je zou Morris voor Lance Ryan kunnen inruilen. Qua stemtype is er grote gelijkenis, qua klankschoonheid scoort hij zelfs beter. Morris is ontwapenend sympathiek en speelt zijn personage softer. Je vraagt je af of hij wel in staat is om een “bad guy” te spelen. Gelukkig hoeft een tenor dat nooit te doen. Maar als Siegfried moet hij wel zijn pleegvader over de kling halen. Morris doet dat met tegenzin.

Bryn Terfel bevestigde zijn torenhoge prestatie als Walkure-Wotan. Om kort te gaan: Terfel is dé Wotan van het moment. No doubt about it. Niemand komt in de buurt. De kleine maniërismen die zijn voordracht en expressie een tikkeltje kleuren, moet je erbij nemen. Maar voor de verschroeiende zinnelijkheid van die voordracht kan je niet anders als door de knieën gaan. In Bayreuth heeft er sinds John Tomlinson geen Wotan meer van dit niveau gestaan.

Gerhard Siegel is de ervaren Mime die we kennen. De vis comica distilleert hij uit zijn eigen arsenaal en dat is niet altijd even overtuigend. Siegel is een acteur die van een echte regisseur zou kunnen bijleren. En dat geldt bij uitbreiding natuurlijk voor de gehele cast.

Clive Owens’ Alberich was weer even bloedloos als in Das Rheingold. Begrijpt die kerel geen jota van wat hij daar staat te zingen? Of is hij gewoon niet in staat om om het even welk dramatisch personage gestalte te geven? Ik vrees voor het laatste. Zijn duet met Terfel was de enige zwakke passage van de avond. En nee, ik ben geen racist. Twijfelt u daaraan dan mag u mijn platenkast komen bekijken waarin de zwarte medemens zeer prominente aanwezig is maar Wagner, dat schijnt om de één of andere manier niet te lukken. Simon Estes? Willard White? Allemaal noppes. Owens was een miscast, eentje zoals we een week voordien al konden meemaken want wie verzint het om Don Ottavio te bezetten met Ramon Vargas? En dat terwijl zangerscasting zo’n poepsimpel beroep is!

Deborah Voigt moest zich weer enkele uitschuivers laten welgevallen maar dat is in de eindbeoordeling van het sprankelende finale duet van weinig betekenis.

Is Fabio Luisi een aanwinst voor de Met? Volgens mij wel. Zijn tempi waren zowel in Mozart als in Wagner meer dan OK. Daarmee lijken Jimmy Levine’s dagen aan de Met nu wel geteld. Je hoort mij niet klagen.