zaterdag 22 september 2018

David Alden met Lohengrin in Gent (****½)



Liene Kinca als Elsa von Brabant
© Annemie Augustijns

DE PARABEL VAN HET FALEND FASCISME
We kunnen de auteur van “Mein Kampf” veel kwalijk nemen maar niet dat hij op 12-jarige leeftijd levenslang verslingerd geraakte aan Wagners wonderwereld na het zien van zijn eerste Lohengrin. Wanneer hij, jaren later, als rijkskanselier het operagebouw van Linz opnieuw betreedt en de herinnering aan dit moment herbeleeft, vraagt hij om alleen gelaten te worden. Kunst stond centraal in het leven en de politieke carrière van bad guy Adolf Hitler. Frederic Spotts heeft het afdoende aangetoond in “Hitler and the power of aesthetics”.

Ook regisseur David Alden ontsnapt niet aan de verleiding om het nationaal-socialisme in esthetische zin te betrekken bij het stuk. De “Reichsadler” vervangt hij door een grimmige zwaan. Ze is te zien in de finale van het tweede bedrijf als één van die typische, zielloze sculpturen waar het Derde Rijk graag mee pronkte. Ze is ook te zien op de banieren die vanuit de toneeltoren dreigend over de scène hangen tijdens de finale van het derde bedrijf en uiting geven aan de nationale verbondenheid van het volk dat zich in de ban weet van een charismatische held. Maar David Alden trapt niet in de val om deze historische associatie dieper uit te werken ten koste van Wagners intenties zoals Olivier Py dat wel deed in Brussel. Strikt genomen blijft Aldens Lohengrin daardoor ook een stuk conventioneler.

“Het tragische ligt vooral in het feit dat mensen niet zonder conflicten kunnen en goedheid geen plaats kunnen geven”, zegt Alden die zijn stelling als Amerikaans staatsburger wellicht elke dag bevestigd ziet. Maar niet Lohengrin is de manipulatieve outsider in dit stuk. Die verantwoordelijkheid legt Alden bij de koning: “Hij is uit op expansie maar hij beschouwt zichzelf ook als een door God gezonden man, zoals zovele heersers uit de geschiedenis. God en politiek zijn één in zijn visie – hij heeft ook steeds de mond vol van het Opperwezen. Zoals we genoegzaam weten is die combinatie desastreus”. Opnieuw klinkt het als een X-ray scan van de zionistische neoconservatieven in Washington.

Alder laat Lohengrin de lichtheld zijn die Wagner heeft bedoeld, een held die zich niet voor de kar van de koning laat spannen. Vandaar ook dat hij weigert om militair aanvoerder te worden en zichzelf afserveert als “Schützer von Brabant”. “We kennen allemaal de latere associaties van Lohengrin met het oprukkende nazisme, dat zich tegoed deed aan het Duitse nationalisme en het Blut und Boden-gehalte van het libretto. Maar uiteindelijk vertelt de opera net het omgekeerde: de ultieme stap naar een xenofobe, nationalistische en gemilitariseerde samenleving wordt niet gezet. Je kan dus Lohengrin lezen als een verhaal over een falend fascisme!”, aldus Alden.

Precies. Lohengrin, als parabel van de Duitse politieke verhoudingen van 1848/49, ontstond in die woelige jaren vóór de burgerlijke revolutie in Duitsland die men de Vormärz pleegt te noemen. In zijn rede voor het Dresdner Vaterlandsverein van 14 juni 1848 waarin Wagner het opgeven van de privileges van de adel eist, pleit hij voor algemeen stemrecht, een parlement i.p.v. een tweekamersysteem en een volksleger i.p.v. een leger en een Kommunalgarde. In Lohengrin zijn de meest suggestieve momenten in politieke zin voorbehouden voor het koor. Telkens toont het zich als het volksleger dat Wagner heeft bedoeld. Het stelt vragen en bekommentarieert. Het laat zich ook gemakkelijk manipuleren. Steeds ageert het reactief i.p.v. proactief. Nergens drijft het de handeling aan. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat Heinrich der Vogler geen expansionist is, zoals Alden beweert, maar een koning is die een verdedigingsoorlog voeren wil.

Het gemak waarmee nationalisme ter linkerzijde verward wordt met expansionisme kan de koudwatervrees verklaren waarmee vele moderne regisseurs het nationale gevoel in Lohengrin te lijf gaan. Het uithollen van de natiestaat door massamigratie en omvolking is één van de onmiskenbare doelstellingen van de EU als supranationale staat. Alsof het afschaffen van de natiestaat oude problemen zou oplossen zonder nieuwe te creëren. Wagner zou bedanken voor deze utopie.

De rode bakstenen wanden van Paul Steinbergs scheve fabrieksgebouwen suggereren een wereld uit balans. De licht expressionistische toets daarvan herinnert aan George Grosz. De sfeer in de straat is die van een politiestaat ergens halfweg de vorige eeuw. Elsa maakt haar entree via het luik van een onderaardse cel. De onverwachte komst van Lohengrin redt haar van een executie. De lichtheld verschijnt in een wit pak temidden van de commotie veroorzaakt door de wild uitslaande vleugels van een video-zwaan. De heraut draagt de herinnering aan een recent conflict. Met gespalkt linkerbeen en schouder lijkt hij een half bionische mens. De koning is nog de vreemdste figuur. Op het hoofd draagt hij de Neuenfels kroon. Zijn zwarte pak is als een soutane en voor het Gottesgericht krijgt hij middeleeuws hermelijn om de schouders gehangen.

Iréne Theorin (Ortrud) & Craig Colclough (Telramund)
© Annemie Augustijns

Kan het eerste bedrijf moeiteloos boeien, het tweede bedrijf is een juweel. Steinbergs verrijdbare wanden tonen hun efficiëntie en hebben inmiddels een nieuwe positie ingenomen, een stellage zorgt voor extra bewegingsmogelijkheden. Pekzwart is de scène, gehuld in het sobere, atmosferische licht van Adam Silverman. Ortrud laat de hysterische Telramund uitrazen alvorens zich fysiek in het duel met haar zwakkere bondgenoot te gooien. Iréne Theorin is ook indrukwekkend als ze niet zingt. Dan staat ze het toneel te beheersen met haar boekentas, zwart mantelpakje, stiletto’s en een meedogenloos ambitieuze mimiek. De “furchtbare Grossartigkeit” en de “entsetzlicher Wahnsinn” van de vrouwelijke politica die Wagner zo afstotelijk vond, maakt ze waar zonder ook maar één moment in een al te gemakkelijke karikatuur te vervallen. Het duet Ortrud/Telramund is niet alleen het vocale hoogtepunt van de avond, het is zonder twijfel ook één van de best gelukte scènes die ooit op het toneel van de Vlaamse Opera in een Wagneropera hebben gestaan.
Met “In Früh’n versammelt uns der Ruf” scoort het mannenkoor dan weer een heerlijk hoogtepunt. Gezeten op een stoel geven ze zich over aan een simpele choreografie met gebalde vuisten. Wagneriaanser kan haast niet! Elsa ontvangt het bruidskleed vanuit de toneeltoren. En ja, er hoort ook een sleep bij en er is iets dat lijkt op een processie nadat de bruidsmeisjes de vloer hebben gemopt.

Het derde bedrijf oogt een stuk conventioneler. De bruidsstoet begint vanuit de zaal, de bruidskamer is opgeleukt met een wandbrede reproductie van August von Heckels “Lohengrins aankomst in Antwerpen” dat vandaag in Neuschwanstein te bezichtigen valt. Bij Lohengrins afscheid storten de banieren naar beneden. Uit de vlaggenzee op de bodem klautert de nieuwe Schützer von Brabant zich een weg naar boven. Aarzelend toont hij het geschonken zwaard.

“Das süsse Lied verhallt” en “Höchstes Vertrauen” waren verdienstelijke pogingen van Zoran Todorovich om Lohengrin als een Italiaanse lirico-spinto te zingen. Hij probeert alles zoveel mogelijk te vatten in gebonden lijnen en slikt daarbij menige medeklinker in. Gaandeweg sijpelt een zekere eentonigheid binnen. Noch qua timbre (dat hard op dat van Lance Ryan lijkt) noch qua articulatie kan je hem een ideale Lohengrin noemen.

Liene Kinca kon haar mannetje staan als Elsa met een goed projecterende licht dramatische sopraan. Het werd een gave voordracht met heel weinig problemen in de registerovergangen. Een uitstekende prestatie.

Iréne Theorin aantreffen in een mezzopartij was enigszins verrassend. Niet alles van Ortruds partij neemt ze zonder moeite en dan dreigt de stem te ontaarden met een flakkerend vibrato maar in de dramatische passages was ze verschroeiend efficiënt.

Craig Colcloughs voortreffelijke Telramund was de verrassing van de avond. Dit was zo opwindend gearticuleerd dat we Colclough ervan gaan verdenken over een feilloos Wagnerinstinct te beschikken. Zijn Falstaff vorig seizoen liet dat geenszins vermoeden. Kortom, een Telramund zoals je hem zelden te horen krijgt. Ook Vincenzo Neri presteerde uitstekend als de heraut.

Wilhelm Schwinghammer verving de zieke Thorsten Grümbel vanaf het zijtoneel. Jammergenoeg is hij een maatje te klein zoals we vorig jaar in Hamburg al konden vaststellen.

Het koor had de partij dynamisch goed onder controle. Het inleidend koor tot het tweegevecht was al meteen een schot in de roos. Ook “Gesegnet soll sie schreiten” was een hoogtepunt naast het hoger geciteerde mannenkoor.

Alejo Pérez, de nieuwe muziekdirecteur bij Opera Vlaanderen, heeft zijn Wagner-entree niet gemist. Hij stuurt zowel schokgolven door het auditorium als bladzijden van lyrische verfijning zoals het bloedmooie tussenspel na het Elsa/Ortrud duet (“Es gibt ein Glück”). De zilveren prelude bezorgt hij een transcendente finale. Het koper miste glans en het leek mij dat het akoestisch een beetje afgeblokt wordt door de orkestbak. Ook de pauken zitten helemaal weggestopt in de (te kleine?) Gentse orkestbak. De basclarinet geraakte dan weer moeiteloos over de rand van de orkestbak om te gloriëren met onaardse klanken in het Ortrud/Telramund duet. De fanfares nam Pérez tergend traag maar uiterst spanningsvol.



Für Deutsches Land das Deutsche Schwert
© Annemie Augustijns