Lohengrin is een “romantische Oper in drei Aufzügen”. Dat staat met zoveel woorden te lezen in het libretto van Richard Wagner. Dat Richard Jones, regisseur van de nieuwe Lohengrin-productie die afgelopen zomer première hield in München, zich ver van elke romantische interpretatie zou houden, zal niemand verbazen. Ter verdediging van Jones moet ik al meteen opmerken dat de pathetische postkaartenromantiek die wil dat ridders per zwanen reizen, vandaag zo goed als ondraaglijk is geworden en dat Wagner dat zelf wellicht ook moet hebben beseft wanneer hij weer eens, doodgefrustreerd over de scenische beperkingen van het theater van zijn tijd, opmerkte dat hij het onzichtbare theater nog zou moeten uitvinden. Jones doet ook geen moeite om hedendaagse beelden te bedenken bij zoveel heldendom en magische romantiek en berooft het stuk daarmee van zijn spirituele dimensie. Anderzijds is Jones niet te beroerd om af te dalen naar de banaliteit van het leven van alledag. Op het eerste zicht lijkt dat een serieuze reductie en dat is het ook maar komt elke operaproductie niet tot stand als het resultaat van een soort virtuele onderhandeling tussen de intenties van een dode componist en de onweerstaanbare drang naar zingeving van een hedendaags regisseur? En zoals dat gaat bij elke onderhandeling, bereik je niets zonder iets anders op te offeren. De vraag is dus: heeft Richard Jones ook iets in de plaats kunnen stellen van deze sacrilegie? Gelukkig is dat het geval. Wat Jones en scenograaf Ultz in de plaats stellen is een bouwwerf : een bescheiden gezinswoning, tijdens de ouverture door architecte Elsa von Brabant op de tekenplank verzonnen, geldt van meetaf aan als metafoor voor het burgerlijke geluk dat ze voor zichzelf bij mekaar droomt. We zien het bouwsel vervolgens tot stand komen en maken er ook de evolutie van mee. Let wel : nergens lonkt de karikatuur, steeds is het dramaturgisch concept dwingend uitgevoerd, het stuk in al zijn aspecten voortreffelijk geregisseerd en vertolkt.
Bij uitbreiding kan je de bouwwerf ook zien als metafoor voor het opbouwend maatschappelijk project waarvan Elsa en Lohengrin de architecten zijn. Het dooradert de gehele handeling. Als Telramund bij de aanvang van het 2de bedrijf zijn wonden likt moet hij dat doen in het aanschijn van een steeds sneller opschietende bouw van de tegenpartij. Wanneer Elsa zich op het hoogtepunt van haar maatschappelijke opgang processiegewijs naar de kerk begeeft, ondersteund door de imposante koorbladzijde “Gesegnet sollst du schreiten”, wordt het dak met een grote kraan op de ruwbouw geplaatst. Na het stellen van de fatale vraag en de woorden “Nun ist all unser Glück dahin” blijft Lohengrin weinig anders over als het wiegje van de kinderkamer naar beneden te halen, het huis in de fik te steken en zich vervolgens in een soort depressie te storten. Lohengrin als “Meditation über das Scheitern”, dat is nog nooit zo tastbaar geweest.
Mijns inziens heeft Jones maar één fout gemaakt. Hij had Lohengrin kunnen opvoeren als een personage gehuld in raadsels, desnoods als een held met een hoek af. Deze Lohengrin echter stapt het toneel op als de eerste de beste toneelmedewerker in jogging, basketschoenen en een blauwe T-shirt. De dimensie van het goddelijke dat het menselijke beroert is dan wel ver zoek: “Nie sollst du mich befragen” gaat dan ook een beetje plat op de buik. Zijn buitenaardse aura moet deze Lohengrin dan ook geheel uit zijn looks halen en daar slaagt Jonas Kaufmann, publiekslieveling met drie-dagen-baard, redelijk moeiteloos in. Niet toevallig tref je zijn facie aan op covers van magazines in wachtzalen bij kappers en gynaecologen.
Maar ook al houdt Jones zich ver van elke romantische interpretatie, wanneer het tijd is voor het duel tussen Lohengrin en Telramund, vloert hij (samen met choreografe Lucy Burge) al zijn collega’s met een Kill Bill-pantomime die gerust nog enkele minuten langer had mogen duren.
In de slotminuten suggereert Jones de collectieve zelfmoord van het volk. Dat staat in schril contrast met het sprankeltje hoop dat andere regisseurs in de figuur van de nieuwe jonge Führer plegen te zien ondanks het pessimistische einde. Jones lijkt het stuk te situeren in de jaren 1930. De soldaten dragen okergele hemden, de edelen hebben een gothische “B” op hun blasers geborduurd. Mogelijk heeft Jones daarmee willen vooruitwijzen naar de catastrofe die zou volgen onder leiding van een Führer die zich door dit stuk sterk geïnspireerd heeft geweten. De identificatie wordt zelfs griezelig als je bedenkt dat Adolf Hitler een onmiskenbaar talent had als architect.
Eens temeer gaat het hier om een productie die beter overkomt op video als in de zaal. Veel van de banaliteiten van het scènebeeld, zoals mortel scheppende bouwvakkers, worden door de op details beluste camera heel vaak weggefilterd. En die details zoekt hij vaak in de intieme momenten tussen de beide hoofdrolvertolkers : met Jonas Kaufmann en Anja Harteros staat hier zowat het mooist ogende koppel op het toneel dat denkbaar is, een troef die door de videoregisseur gretig wordt uitgespeeld. De camera durft dan ook zeer close te gaan in het duet van het derde bedrijf. Ongetwijfeld hebben hun looks mee gespeeld bij de verkiezing tot zanger en zangeres van het jaar 2009. Anja Harteros heeft de fijne gelaatstrekken van een Griekse tragédienne. Wanneer het huis klaar is en zij de tuinbroek heeft ingeruild voor het Beierse trouwkleed, wordt ze erg vrouwelijk en simpelweg radieus. Vocaal is ze onberispelijk, haar spel is uiterst genuanceerd en overtuigend. Jonas Kaufmanns baritonaal getimbreeerde tenor is van een heel ander allooi als die van de angelieke Klaus Florian Vogt. Zijn voordracht is een stuk mannelijker en herinnert qua timbre regelmatig aan Jon Vickers zonder over diens vocale krachtpatserij te beschikken. Vaak produceert hij een kelig geluid dat niet zo fraai klinkt maar laat dat nu precies een mankement zijn waar je snel aan went.
Christof Fischesser is een maatje te klein om de vaderlijke rol van Heinrich der Vogler met autoriteit in te vullen. Dat is vooral merkbaar tijdens het “Gottesgericht” maar zijn voordracht is voortreffelijk. Wolfgang Koch beschikt over de fysionomie en het dramatische talent om Wagners booswichten overtuigend tot leven te wekken. Een door de wol geverfde Telramund van de eighties als Ekkehard Wlashiha weet hij zelfs naar de kroon te steken. In het duet met Ortrud in het tweede bedrijf is hij magistraal. Een grote internationale carrière als Alberich lijkt voor hem weggelegd. Michaela Schuster is een maatje te klein voor het explosieve “Entweihte Götter”, de rest van haar partij weet ze naar behoren in te vullen. Evgeny Nikitin presteert uitstekend als Heerrufer en laat een idiomatisch perfect Duits horen.
Het koor presteert doorgaans goed, staat meestal geïmmobiliseerd op een loopbrug. Dat levert nochtans fraaie beelden op. De belichting is doorgaans sfeervol en geschikt voor dvd. Kent Nagano dirigeert het orkest van de Beierse Staatsopera met een heldere blik op de partituur, zonder overdreven pathos, zoals we dat van hem gewoon zijn.
Het Vlaams Wagner genootschap zal deze voorstelling vertonen in Cinema Zuid op 27 november 2010.
dinsdag 18 mei 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten