Wat hebben de Britten toch met Wagner? Eerst had je G.B. Shaw, Ernest Newman en Deryck Cooke. Later kwamen Bryan Magee, John Deathridge, Roger Scruton, Bernard Williams en Jonathan Carr. Altijd hebben ze de noodzaak gevoeld om Wagner op de één of andere manier te moeten verdedigen. Altijd hebben ze Wagner uit het vunzige discours gehouden waarvan links-progressieven, op wraak beluste joden en gestoorde Duitsers, zich nu al ruim 30 jaar bedienen om Wagner te diaboliseren. In de handen van Britse auteurs heeft Wagner daarentegen altijd recht op een eerlijk discours. De enige uitzondering is misschien Barry Millington die het nodig acht om af en toe een vergrootglas ter hand te nemen om op zoek te gaan naar antisemitische luizen in de pels van Wagners oeuvre.
Dat Britse respect voor Wagner vinden we ook terug in "The Pocketguide to Wagner", het laatste boekje van Nietzsche-kenner en docent filosofie in Cambridge, Michael Tanner, vooral dan in het beknopte biografische deel. Tanner demonstreert dat je daarvoor niet in een hagiografisch coma hoeft te vervallen. De biografische gegevens zijn nu eenmaal zo verpletterend dat ze respect horen af te dwingen bij elke rechtgeaarde kunstliefhebber, of hij nu Wagnerliefhebber is of Wagnerhater. Neem nu De Ring. Wagner spendeert er 26 jaar van zijn leven aan en schrijft de eerste helft van de partituur zonder enig uitzicht op een mogelijke opvoering van het werk. Bayreuth, de tempel die hij voor de opvoering van de Ring als onmisbaar beschouwt, ontstaat met veel bloed, zweet en tranen. Wat men echter te weinig beseft is dat hij dan nog de helft van het werk moet componeren! De durf waarmee hij leven en carrière op het spel heeft gezet en de zelfverzekerdheid waarmee Wagner zijn plannen tot uitvoer brengt, is, hoe je het ook draait of keert, adembenemend. Als Wagner weer eens klaar was met het schrijven van één van zijn teksten dan zei hij soms dat hij nu alleen nog maar de muziek hoefde te componeren, terwijl ons dat nu juist het moeilijkste lijkt van het creatieve proces.
Vergelijk dat maar eens met de hedendaagse operacomponist die, alvorens een noot op papier te zetten, eerst via de kassa van overheid of bevriende intendant moet passeren. Dan begrijp je al snel waarom opera vandaag geen levende kunst meer is.
Tanner heeft ook respect voor de mens achter de kunstenaar: “Wagner’s egoism has, naturally, been much remarked on, and he is very often –perhaps even usually – regarded as one of history’s egregious monsters of self-centredness. Had he been a less self-centred person, he would not have completed his life’s work. Creating his operas was only part of what he had to do : it was very nearly as necessary that he would get them staged as that he should write them. That was certainly how he felt, and it is a stony-hearted person who can read Cosima’s diaries and see how the pair spent years bringing The Ring and Parsifal to production without being moved or shocked by the amount of travelling, auditioning, socialising, organising of every kind that they had to do.”
Bij zijn eerste mislukte poging om Parijs te veroveren schrijft Tanner: “No artist has ever been more comprehensively humiliated”. Jaren later, na de mislukte Tannhäuser in datzelfde Parijs, schrijft Tanner: “Not surprisingly, after this debacle, Wagner hated everything French for the rest of his life.”
Als Koning Ludwig de première van Die Walküre zonder toestemming van Wagner in München verordonneert, schrijft Tanner: “For him to stay away, never having heard the scores, and to imagine absurd productions end performances must have been intolerable”.
De bespreking van Wagners werken, het moeilijkste dat hij zich tot opdracht heeft gesteld, vond ik niet speciaal verhelderend. En van het hoofdstuk over “Wagner, the Jews and the Nazi’s”, dat hij naar eigen zeggen tegen zijn zin heeft geschreven, heb ik absoluut niets bijgeleerd.
Tanner rond zijn werkje af met een lijstje van aanbevolen boeken, CD’s en dvd’s. Joachim Köhler, auteur van “Wagner’s Hitler” noemt hij gestoord, maar zijn Wagnerbiografie “Der Letzte der Titanen” vindt genade in zijn ogen. Tanners CD-tips zijn “a mixed bag” en niet geheel vrij te pleiten van enig Brits chauvinisme. Konwitschny’s Holländer en Kubeliks Meistersinger schijnt hij niet te kennen, Sandor Konya en Max Lorenz evenmin. Zijn tips zijn als volgt : Fritz Reiner 1950 (NAXOS) voor de Vliegende Hollander, George Szell 1940 voor Tannhäuser, Rudolf Kempe voor Lohengrin (EMI), Bernard Haitink (1997, Londen) voor Die Meistersinger, Furtwängler 1952 (EMI) voor Tristan und Isolde, Joseph Keilberth (Bayreuth 1955) voor de Ring, Knappertsbusch (Bayreuth, 1962) voor Parsifal. Dvd’s beperken zijn imaginatie, zegt Tanner en het is duidelijk dat hij geen man van het theater is. Daarin toont hij zich een even grote conservatief als Roger Scruton. Hij geeft dat ook ruiterlijk toe en maakt er zich vanaf in 2 pagina’s. Voor dvd-advies moet je elders zijn.
woensdag 21 juli 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten