dinsdag 7 augustus 2012

Adolf Hitler, mein Jugendfreund


Eén na één wankelen de mythes die onbetrouwbare getuigen in het leven hebben geroepen over Adolf Hitler en zijn relatie met Wagner. Na Hermann Rauschning is het vandaag de beurt aan Hitlers jeugdvriend, August Kubizek.

Kubizek was 3 jaar lang bevriend met Hitler. Het meest geciteerde verhaal uit zijn memoires "Adolf Hitler, mein Jugendfreund" is een politieke parabel: na een opvoering van Rienzi in de opera van Linz zou Hitler de heuvels van de Freinberg hebben beklommen en daar ideologisch ontwaakt zijn. Geïnspireerd door de held van de opera, een eenvoudige man gedreven door een missie om Rome zijn grootheid terug te bezorgen, zou Hitler zich in een toestand van complete extase gebracht hebben en verklaard hebben dat ook hij zich geroepen voelde zijn volk naar grootheid te voeren. Kubizek zou de episode tegen Hitler verteld hebben bij zijn ontmoeting in Bayreuth in 1939 om dan vast te stellen dat deze het zich nog levendig herinnerde. “Op dat ogenblik is het allemaal begonnen”, zou de Führer toen gezegd hebben in het bijzijn van zijn gastvrouw Winifred Wagner. Daarmee associeerde Kubizek Wagner met de lancering van Hitlers politieke carrière, een gedachte die ergens versterkt wordt door het feit dat Hitler de Nürenbergse partijdagen steeds liet openen met thema’s uit de Rienzi-ouverture.

Ian Kershaw noemt de passage een "absurd melodramatische uitspraak" en Kubizeks getuigenis in het algemeen brandt hij af als een "hoogst geromantiseerd relaas". Kershaw spreekt zijn verwondering uit over het feit dat het "visioen" op de Freinberg desondanks door vele auteurs ernstig werd genomen, ondermeer door Hitler-biograaf Joachim Fest en door Wagneronderzoeker Hans Rudolf Vaget.

In de nieuwe editie van "The Wagner Journal" bewijst Jonas Karlsson nu dat de Rienzi-episode volledig berust op fantasie. Met andere woorden, de professionele scepticus Kershaw had het volkomen bij het rechte eind.

Het is nuttig om eerst even de context en de onstaansgeschiedenis te schetsen van het getuigenis van Kubizek.

Tussen 1905 en 1908 is Kubizek bevriend met Hitler in Linz en Wenen. Beide mannen zullen mekaar pas opnieuw ontmoeten in 1938, wanneer Hitler als gevolg van de Anschluss, naar Linz terugkeert en Kubizek, op dat moment een stadsklerk in Eferding, uitnodigt voor een babbel. Korte tijd later wordt Kubizek benaderd door partijbeamten met het verzoek zijn herinneringen aan de gemeenschappelijke jeugd te boek te stellen. Jarenlang is Kubizek niet in staat om iets op papier te zetten. Door Martin Bormann en andere partijbonzen wordt hij regelmatig aangepord om zich aan het werk te zetten. In juli 1943 vindt zelfs Hitler het nodig om hem, via een eenmalig voorschot en een maandelijkse beurs, te verleiden tot het produceren van een tekst. Ook de burgemeester van Eferding oefent druk uit en bezorgt hem een secretaresse. Voelt u de nattigheid? Kubizek gaat uiteindelijk aan de slag en produceert twee boekjes getiteld, “Erin-nerungen an die mit dem Führer gemeinsam verlebten Jünglingsjahre 1904-1908 in Linz und Wien”. Hij beëindigt ze kort voor het einde van de oorlog, overhandigt ze echter nooit aan de partij maar verbergt ze in de muur van zijn huis om te verhinderen dat ze zouden worden geconfisceerd door de Amerikaanse strijdkrachten.

In 1948 wordt Kubizek, inmiddels geïnterneerd wegens zijn vriendschap met Hitler, gecontacteerd door Franz Jetzinger, een katholiek priester en bibliothecaris van het provinciaal archief van Linz, die een biografie is begonnen over Hitlers jeugd en op zoek is naar iedereen die Hitler heeft gekend. Kubizek idoliseert Hitler nog steeds en reageert zeer enthousiast op deze samenwerking. Hij leent zijn "Erinnerungen" uit aan Jetzinger met het verzoek zijn tekst in een biografie om te zetten die de karikaturen van Hitler, ontsproten aan de pen van talloze vijandige auteurs, teniet zou doen. Bijna een jaar lang ontmoetten beide mannen mekaar en voeren zij correspondentie. Kubizek schrijft lange ant-woorden waaruit een onverminderde admiratie voor Hitler spreekt. Dat botst vanzelfsprekend met het scepticisme en de wetenschappelijke aanpak van Jetzinger. Uiteindelijk breekt de samenwerking af.

In 1953 verschijnt dan "Adolf Hitler, Mein Jugendfreund" dat meteen wordt uitgeroepen tot een uniek verslag van Hit-lers jeugd. Het werk wordt onmiddellijk vertaald in het Engels en bij gebrek aan informatie over Hitlers vroegste jaren wordt het door biografen geplunderd als een goudmijn. Jetzinger reageert in 1956 met zijn eigen boek "Hitlers Jugend", waarin hij Kubizeks getuigenis aanklaagt als bestaande uit "minstens 90% leugens en sprookjes verzonnen ter verheerlijking van Hitler”. Het boek kan overigens niet door Kubizek geschreven zijn, zegt Frederick Spotts. Zoals zijn brieven aan Jetzinger en aan de nazi-autoriteiten aantonen, vond hij schrijven een ware nachtmerrie. Zijn schrijftalent was minimaal. Bovendien was datgene wat hij uiteindelijk publiceerde vaak in tegenspraak met zijn eigen "Erinnerungen". Die had hij ongetwijfeld neergepend om zich bemind te maken bij de Führer en de nazi-partij, het boek zelf was dan weer een poging om de dictator te rehabiliteren in de ogen van het naoorlogse publiek. In de eerste tekst was Hitler reeds in 1907 een virulent antisemiet, de Hitler van het boek was nauwelijks antisemiet. De Hitler van de "Erinnerungen" was eerder zwijgzaam, een man die slechts twee citaten konden worden ontlokt; de Hitler van het boek hield niet op met praten, ontelbare opmerkingen om zich heen strooiend in een hoogdravende taal.

Toch vindt Brigitte Hamann Kubizeks getuigenis over het algemeen geloofwaardig. De kritiek van Jetzinger wijt ze aan diens jaloersheid over het feit dat Kubizeks boek groot succes had. Hamann beweert dat Kubizek zijn ontwerpen aan Stocker Verlag, zijn uitgever, overhandigde om dan te worden herschreven door een eindredacteur. Volgens onderzoek van Spotts wordt dit door de uitgever zelf ontkend : de uitgever zou een volledig manuscript aangeboden hebben gekregen waaraan niets werd herschreven. Spotts noemt Kubizeks boek een allegaartje van zaken die mogelijk waar zijn, van zaken die aantoonbaar onwaar zijn en van zaken die aan de fantasie van een ghost-writer zijn ontsproten. De citaten van Hitler beschouwt Spotts als verzonnen.

Maar terwijl Fredrick Spotts brandhout maakt van Kubizeks getuigenis maakt hij een opmerkelijk voorbehoud voor het Rienzi-verhaal. Eigenaardig genoeg lijkt dit verhaal gebaseerd te zijn op feiten, zegt Spotts. De opera werd wel degelijk opgevoerd in Linz in januari 1905 en bovendien is het één van de zeldzame getuigenissen waarbij de Erinnerungen consistent zijn met het latere boek. Toen een sceptische Jetzinger daarover vragen stelde zou een nijdige Kubizek geantwoord hebben : “het voorval na Rienzi is echt gebeurd “. Bovendien wordt het gestaafd door Hitlers eigen verklaring aan Speer in 1938, een vol jaar voor Kubizek met het voorval uitpakte in Bayreuth. Op de vraag waarom de partijdagen altijd openden met de ouverture van Rienzi zei Hitler dat het een grote persoonlijke betekenis had. "Toen ik ernaar luisterde als jongeman in Linz kreeg ik de visie dat ook ik de vereniging van het Duitse keizerrijk tot stand moest brengen en het terug tot zijn grootheid moest brengen". Na de annexatie van Oostenrijk, deed Hitler in het openbaar gelijklopende uitspraken zonder de specifieke referentie aan Rienzi toen hij een Weens publiek verzekerde: “Ik geloof dat het gods wil was om een jongeman van hier uit te sturen in het Rijk, om hem vervolgens te laten opgroeien tot de leider van de natie en zijn vaderland terug te leiden naar het Rijk”. In zekere zin zou het Rienzi-voorval dus de eerste scène zijn van zijn politieke carrière. Er is eigenlijk geen reden om te twijfelen aan het getuigenis van Speer.

Jonas Karlsson toont nu echter aan dat met zekerheid kan worden gesteld dat Hitler en Kubizek mekaar voor het eerst hebben ontmoet rond 30 oktober 1905 terwijl er in Linz slechts 5 voorstellingen van Rienzi hebben gelopen in januari en februari van datzelfde jaar. Met andere woorden, Hitler en Kubizek kunnen nooit samen een opvoering van Rienzi in Linz hebben bijgewoond (en ook niet in Wenen tussen haakjes).

Dus als Speer de waarheid vertelt dan kan dit alleen maar betekenen dat Hitler de opera alleen heeft gezien, als vijftienjarige terwijl hij nog op school zit in Steyr (en dat is dus redelijk onwaarschijnlijk), of dat hij gewoonweg zat te liegen tegen Speer. Allicht was Hitler niet te beroerd om zijn verleden bij te sturen zodat het beter paste bij het heroische imago dat hij van zichzelf wilde ophangen.

Tot een gelijkaardige conclusie komt Kershaw na het bezoek van Kubizek aan Bayreuth :"Waarschijnlijk geloofde Hitler in zijn eigen mythe, en Kubizek geloofde er zeker in. Hij was altijd al gemakkelijk te beïnvloeden geweest, en overtuigd aanhanger als hij was van de Führer-cultus, nam hij met tranen in zijn ogen afscheid. Kort daarna hoorde hij hoe de menigte Hitler bij zijn vertrek toejuichte."

Je moet je proberen voor te stellen welke indruk dat op de onbetekenende Kubizek moet hebben gemaakt.

Bronnen :
1. Frederic Spotts, The Power of Aesthetics, Hutchinson, 2002
2. Jonas Karlsson, ‘In that hour it began ?’ Hitler, Rienzi, and the trustworthiness of August Kubizek’s The Young Hitler I knew, The Wagner Journal, 6,2,33-47
3. Ian Kershaw , Hitler. Hoogmoed & Vergelding, Het Spectrum,1999

Geen opmerkingen: