zondag 27 oktober 2013

De Neus in cinema Kinepolis


DE HANDBOM VAN EEN ANARCHIST

"The Nose loses all meaning if it is seen just as a musical composition. For the music springs only from the action...It is clear to me that a concert performance of The Nose will destroy it."
Zo klinkt de stem van een man die voor het theater schrijft. Laat één ding duidelijk zijn: ik ben een fan van Dimitri Sjostakovitsj. De over het paard getilde Gustav Mahler komt, wat mij betreft, nog niet tot aan zijn knieën, maar dit geheel terzijde.

Deze productie had haar première in 2010 en was vervolgens te zien ten huize van twee Belgische Kentridge-fans, Bernard Foccroulle in Aix en Serge Dorny in Lyon. Het initiatief lag ditmaal bij Peter Gelb maar het idee kwam van de regisseur zelf en dat is meestal een goede zaak. Niets is verder verwijderd van de Zeffirelli-conventies, die nog dagelijks aan de Met te beleven zijn, als dit twee uur durende congeniale scherzo van het team van William Kentridge. Of zoals een Britse commentator het formuleerde : With The Nose, the Metropolitan Opera is, at least for now, a part of New York's intellectual life".

Het onderwerp van De Neus - een man verliest zijn neus, en stelt wanhopig vast hoe die zijn eigen leven leidt maar uiteindelijk terug terecht komt bij zijn eigenaar- was erg onwaarschijnlijk voor een opera maar wel geschikt voor een frontale aanval op de operaconventies van de negentiende eeuw. Met De Neus tracht Sjostakovitsj de sovjet-opera nieuw leven in te blazen door het genre te doen aansluiten bij de toenmalige spectaculaire vernieuwingen in het theater en de film. William Kentridge heeft dat goed begrepen. Zijn groteske, cartoonachtige stijl verwijst naar Meyerhold, naast Schreker, Berg en Krenek, één van de grote inspiratiebronnen van de 21 jaar jonge componist, die om de kost te verdienen, stomme films moet begeleiden in de bioscoop. Sjostakovitsj werkt korte tijd als pianist in het theater van Meyerhold en neemt hetgeen hij ziet met gretigheid in zich op. Hij noemt zijn eerste theaterwerk trouwens geen opera maar een theatersymfonie, iets waar Wagner zich in zou gevonden hebben.

Vsevolod Meyerhold, de Russische tegenhanger van Bertolt Brecht, was een icoon van het constructivisme. Hij onderwierp zijn acteurs aan de biomechanica, hij liet ze m.a.w. bewegen als machines. Zijn constructivistische behandeling van "Tristan und Isolde" aan het Mariinsky-theater had ik wel eens willen zien. Kentridge's spastische gestiek, die hij helemaal doortrekt tot in het koor, zet het groteske van Gogols absurde vertelling goed in de verf. De acteursregie is bijzonder goed.

Terloops weze vermeld dat Alban Berg zeer onder de indruk was van de constructivistische behandeling die zijn Wozzeck had gekregen in Leningrad op 13 juni 1927 en waarbij hij ook de jonge Sjostakovitsj ontmoette. Kentridge staat in New York opnieuw geboekt voor Lulu. Alweer iets om naar uit te kijken.

Kentridge ziet de opera als een gelegenheid om een verhaal van artistieke degradatie te vertellen: het bittere afglijden van de intens creatieve periode van de jaren 20 naar een gezagsgetrouwe en clichématige sovjetkunst. De bijtende satire op de pre-revolutionaire tijd van het tsarendom wordt door Kentridge in de tijd verschoven naar de vroegrevolutionaire Sovjetunie van Josef Stalin. Eén ding is duidelijk, de held van het verhaal is de Neus, een niet mis te verstane metafoor voor de vrijheid. Op de videowand kunnen we zien hoe die in de laatste scène door een politieman aan flarden wordt geschoten, een subtiele aanwijzing dat anno 1927 het totalitarisme voor de deur stond. In het tiende jaar van de grote socialistische Oktoberrevolutie durfde Sjostakovitsj het aan een opera te schrijven waarin een mens zijn neus verliest m.a.w. waarin het individu gezichtsloos is geworden. De Neus laat zien hoe vernieuwend en gedurfd de 21-jarige Sjostakovitsj wel was en wat er nog allemaal in zijn creatieve brein had kunnen ontstaan indien hij ongeremd zijn gang had kunnen gaan. De Neus werd het eerste slachtoffer van de vroegstalinistische repressiepolitiek ten aanzien van de kunsten. Het is een wonder dat ondanks de spagaat met Stalin, die zijn verdere output vanaf Lady Macbeth zal bepalen, toch nog zoveel goeds uit de pen van Sjostakovitsj is gekomen. Meyerhold eindigde in een stalinistisch strafkamp in 1939.

Het volledige proscenium van de Met werd ingepakt met overgedimensioneerde krantenartikels waarop zwarte animatiefiguren twee uur lang het vrije leven van De Neus illustreren. Catherine Meyburghs perfect gedoseerde animatie is als een visuele dubbelganger van de muziek van Sjostakovitsj, een gorgelende stroom van schrille atonaliteit waarin walsen, polka's en koralen in doorklinken. Ze veroorzaakt geen visuele overkill, al hebben we als toeschouwer in de bioscoop het voordeel om door de camera regelmatig in de intimiteit van de ruimte getrokken te worden waarin de handeling zich afspeelt. Het is een oefening die de camera voortdurend dient te maken.

Stilistisch is deze productie een hommage aan de Russische avantgarde van de jaren twintig. Er zijn verwijzigingen naar Kazimir Malevitsj en Vladimir Tatlin: geometrische figuren in rood en zwart, exploderen in het beeld. Er zijn affiches van sovjetpropaganda te zien, verwijzingen naar de cinema van Eisenstein, naar archiefbeelden waarin ook de componist te zien is. De osmose van de videowand met de decors van Sabine Theunissen is totaal. Zo zien we bijvoorbeeld hoe het huisje van de kapper en van Kovaljov zich oplossen in de animatie.

Paulo Szot is perfect gecast. Zijn neus blijft mooi op zijn plaats want de hele handeling bestaat slechts in zijn fantasie. Zijn warm getimbreerde en expressieve bariton heeft voldoende slagkracht om zich niet door het luidruchtige orkest van Pavel Smelkov te laten inpakken. Zijn spel dat pendelt tussen hysterie en zelfbeklag is overtuigend en van een grote natuurlijkheid. Hilarisch is de scène in het derde bedrijf wanneer hij zijn neus terugkrijgt maar deze niet wil hechten. Nog sterker is de daaropvolgende scène met een geweldige Gennady Bezzubenkov als de sadistische dokter. Andrey Popovs karaktertenor haalde vele van de extreem hoge noten die van de politie-inspecteur gevraagd worden en die György Ligeti ongetwijfeld hebben geinspireerd tot het personage van Gepopo in "Le Grand Macabre".
Ook de kleinere rollen waren perfect ingevuld door leden van het Mariinsky.

Als 21-jarige, 50 jaar na Parsifal, een werk schrijven dat alle operadramaturgie op zijn kop stelt alsof de 19e eeuw en Wagner in het bijzonder nooit bestaan hebben, je moet het maar doen. Fantastisch!

Geen opmerkingen: