dinsdag 29 juli 2014

Jossi Wielers "Tristan und Isolde" in Stuttgart (***½)


LIEFDESSPEL ONDER EEN PANOPTISCHE BLIK

Bepalend voor deze voorstelling was de keuze van de scenograaf. Omdat Anna Viebrock het werk reeds op haar palmares had staan via haar samenwerking met Christoph Marthaler in Bayreuth hadden Jossi Wieler en Sergio Morabito ditmaal gekozen voor Bert Neumann, chef-scenograaf aan de Berlijnse Volksbühne en vertrouweling van Frank Castorf.

Het centrale beeld van zijn scenografie was het "panopticon" van de achttiende-eeuwse Britse filosoof Jeremy Bentham. Het is een gevangenissysteem waarbij één opzichter vanuit een centrale wachttoren alle cellen die als bij een cyclorama rond de toren zijn opgesteld voortdurend kan bespieden zonder zelf te worden gezien. Michel Foucault schrijft erover in "Surveiller et punir". Elke cel is een klein theater, schrijft Foucault, waarin de acteur alleen is, volkomen geïndividualiseerd en op elk moment zichtbaar. Hij wordt gezien zonder zelf te kunnen zien. Met enige verbeelding kan je er een vroege metafoor in zien voor de internet-hype die Facebook heet. Wie zich overgeeft aan één van de gevangeniscellen van Mark Zuckerberg weet dat hij genadeloos bespied zal worden zonder ooit de torenwachter in zijn blikveld te krijgen. Wielers Melot is bovendien een achterbaks sujet, gehuld in een hoodie, compleet met Rigoletto-bochel. Kan het zijn dat Wieler er spelenderwijs een joodse karikatuur mee bedoeld heeft? Zuckerberg als Melot: het is een even angstaanjagende als amusante gedachte. Het beeld van de wachttoren had Wieler trouwens al eens met succes gebruikt in het tweede bedrijf van Siegfried. Ditmaal was het een replica van een panoptische gevangenis die dienst deed tijdens de Machado-dictatuur op Cuba tijdens de jaren twintig. Ze oogde erg fraai en was telkens opnieuw sfeerbepalend bij de aanvang van elk akte.

Wanneer het beeld van het panopticon langzaam overvloeit in het eerste scènebeeld, krijgen we een eenmaster te zien, deinend op een zachte golfbeweging. Het tafereel lijkt wel cinematografisch en is uitstekend uitgelicht. Het achterdoek simuleert een constante golfbeweging, de kartonnen golven op het voorplan lijken uit een archaïsche barokopera geplukt. Had deze postkaartenromantiek een naïef kantje, ze was anderzijds ook gekruid met de typische Wielerse humor. Driemaal hangt Isolde over de reling om te braken en ze laat zich een sjekkie rollen door haar dienstmaagd Brangäne. In hun middeleeuws-orientaals aandoende kostuums leverde dit en prettig gestoord contrapunt op. Net zoals Brünnhilde in het derde bedrijf van Siegfried is Isolde relationeel dominant en zal ze Tristan te lijf gaan met een voor ons zeer herkenbare vrouwelijke lichaamstaal. Het bezorgde dit eerste bedrijf meer dan eens een welgekomen spanning tussen traditie en moderniteit.

Ook al is het woord traditie hier gevallen, ter verdediging van de regisseur weze meteen opgemerkt dat er geen enkel stereotiep gebaar te noteren viel. Nochtans was de scène voortdurend in beweging. De touwen van de eenmaster waren bijzonder efficiënt om Isoldes overkokende emoties fysiek te temperen.

Met het drinken van de liefdesdrank verdwijnen de geliefden minutenlang in het ruim van het schip en komt de focus tijdens dit kantelmoment volledig op Brangäne te liggen, die zo preciseert Morabito, de drankjes niet met opzet heeft verwisseld. Wagner zegt het niet expliciet in de tekst en laat die mogelijkheid dus zondermeer toe. In tegenstelling tot andere regisseurs heeft Wieler zich niet uitgeput om aan te tonen dat de liefdesdrank er niet toe doet.

In de nabespreking die volgde bracht Sylvain Cambreling een interessante anekdote over Wieland Wagner in herinnering. Die zou in zijn laatste enscenering van "Tristan und Isolde" de beide geliefden, in het aanschijn van de dood, mekaar zowat hebben laten oppeuzelen van pure lust, een bijzonder sterke regieaanwijzing die zo snel mogelijk door een kundige regisseur moet worden opgepakt.

Het Cubaanse panopticon oogt weer erg fraai bij de aanvang van het tweede bedrijf. Wieler, nog steeds bekommerd om spanning tussen traditie en moderniteit, laat Isolde als een ouderwetse Senta rusteloos spinnend wachten op Tristan. Bij zijn aankomst maakt het panopticon plaats voor een naar beneden hangend woud van kitscherige zwarte guirlandes. Met drie touwen als lianen in een ourwoud trachten de solisten beweging te brengen in het liefdesduet. Dat werkt eerder kunstmatig. Het is dan ook aartsmoeilijk. Nochtans was dit één van de uitgangspunten van het regieteam. De angst om het einde van de partij niet te halen verlamt de zangers, zegt Morabito. Theatermakers van hun kant voelen zich geremd door teveel eerbied voor het iconische werk. En dus is het resultaat heel vaak een concertante opvoering en dat, zo meent Morabito, is in eclatante tegenspraak met de bedoelingen van het Gesamtkunstwerk. Hoe lofwaardig deze poging ook is, ze kan niet overtuigen.

Sexueel grensoverschrijdend gedrag viel er in Cornwall niet te noteren, het liefdesduet werd getekend door kinderlijke uitgelatenheid zoals Peter Konwitschny dat al eens had voorgedaan in München. Tristan neemt standjes aan van een hond of een aap. De waarschuwingen van Brangäne slaan de geliefden lachend in de wind. Als de puberale pret uit is kijken we tegen een verblindende wand van neon-licht. Koning Marke houdt zijn tragische monoloog en ontdoet zich onderwijl van zijn kleren. Hij eindigt in ondergoed. Dat kan banaal lijken maar het werkte uitstekend temeer omdat Attila Jun tijdens zijn doorleefde vertolking met een overweldigende emissie stond te zingen en daarmee de beste vocale prestatie van de avond afleverde.

Het derde bedrijf was het zwakste. Het toont ons een lekgeslagen boot met een gapend gat in de romp, gehuld in neon-licht, het licht van de dag. Wieler had niets beters bedacht dan Tristan een tikkeltje radeloos over het toneel te laten schrijden, steunend op een wandelstok. Van Kurwenal krijgen we een bijna klassieke homo-erotische interactie te zien. Door Isoldes slotzang zal Tristan terug tot leven worden gewekt, het publiek in een getransfigureerde houding aanstaren om vervolgens na enkele minder geslaagde choreografische bewegingen alleen van het podium te stappen.

Christiane Iven leverde een temperamentvolle Isolde af, met een mooie emissie en een gaaf vibrato. De registerovergangen waren niet altijd even fraai en tegen het einde van het tweede bedrijf begon ze hoorbaar vermoeid te geraken.
Ook voor Erin Caves, een lyrische tenor met spinto mogelijkheden, was dit een debuut. Met een bewonderenswaardige frasering en een weinig problematische hoogte leek hij moeiteloos het einde te halen. Het ontbrak hem alleszins aan de baritonale kleur die zijn prestatie glans en zinnelijkheid had moeten geven en die hier geheel ontbrak. Door het orkest werd zijn prestatie dan ook regelmatig toegedekt.

Katerina Karneus had zich in Glyndebourne al laten opmerken als een uitstekende Brangäne.
Ook Shigeo Ishino was een uitstekende Kurwenal met een kernachtige bariton en ruime mogelijkheden als acteur.

Van een analytische dirigent als Sylvain Cambrelain kon een voortreffelijk orchestrale lezing worden verwacht, zonder gezwollen pathos en met vlotte tempi. Hij liet zijn manschappen ook bijzonder luid musiceren en door de voortreffelijke akoestiek van dit theater was hij toch meestal in balans met de solisten. Enkel de ondermaatse Tristan bracht hij daarmee in de problemen.

Geen opmerkingen: