zondag 19 oktober 2014

Le Nozze di Figaro in New York (via Kinepolis) (***½)

CET OBSCUR OBJET DU DESIR

Een geslaagde enscenering van Le Nozze di Figaro staat of valt met de kwaliteit van de zang én het spel van de acteurs. Was David Mcvicar in Londen niet de laatste geweest die Mozarts "folle journée" in een wervelende show had weten te gieten en daarmee de legendarische Giorgio Strehler had weten te overklassen? De Met verzamelde een homogene cast en een kundige acteursregisseur maar kon zich slechts met moeite aan deze productie meten.

Richard Eyre verplaatst de handeling naar de jaren 1930, een meer recente en meer herkenbare breuklijn in de geschiedenis dan de Franse Revolutie maar offert daardoor ook grotendeels de sociale relevantie van het stuk op. Het klassebewustzijn vormt immers een wezenlijk onderdeel van de intrige. Gelukkig zoomt Eyre in op de sexuele obsessies van zijn personages want allen kampen ze met opspelende hormonen.

Een halfnaakt kamermeisje vrolijkt de ouverture op. Ze wringt zich snel in haar beha, achternagezeten door de graaf in een rode kamerjas. Scenograaf Rob Howell legt meteen zijn kaarten op tafel want nog tijdens de ouverture krijgen we een inkijk in het hoofd van de personages. Alle kamers staan immers op een draaibühne: Antonio mijmert tussen de bloemen van zijn tuin, de gravin ligt depressief te bed, Figaro monstert zijn nieuwe slaapkamer, de dienstmaagden houden de boel draaiende.

Het scènische hoogtepunt is het herkenningssextet "Riconoci in quest amplesso" waarna James Levine tracteert met een prachtige marcia, bekroond met een flashfoto van alle deelnemers aan de dubbele bruiloft.

Merkwaardig genoeg was de partij van Figaro vergeven aan een bas. Ildar Abdrazakov liet de partij dan ook klinken alsof ze geschreven was voor een basbariton. Mij beviel het wel. Ondanks zijn forse gestalte was zijn spel heel fysiek en beheersd, zijn timing perfect. Het meest kon hij boeien met "Aprite un po' quegli occhi" terwijl hij een zoeklicht richtte op alle mannen in de zaal die zich door ontrouwe vrouwen in de luren laten leggen.

Na zijn voortreffelijke uitstappen in het Wagnervak was het een beetje ontluisterend om Peter Mattei terug mee te maken in zijn natuurlijke biotoop. Zijn portret van de graaf was doorleefd maar weinig gedifferentieerd en uiterst gewelddadig. De deur tot de kamer waar Cherubino zich verbergt gaat hij te lijf met een bijl als in een slashermovie. Die gewelddadigheid houdt hij vol tot op het einde en omdat hij de toeschouwer nauwelijks voor zich weet in te nemen, is zijn knieval "O contessa perdona" eerder ongeloofwaardig. Dat de gravin hem vervolgens meteen om de hals vliegt zal ze zich twee weken later ongetwijfeld weer berouwen.

Als moreel voorbeeld maakt hij ook school want de wispelturige puber Cherubino is een graaf in de maak. Je gelooft hem wanneer hij in de finale scène klaagt dat de graaf dingen mag doen die hem verboden zijn. Niet toevallig draagt hij op dat moment hetzelfde pak als de graaf.Isabel Leonard heeft een geschikte jongensachtige look maar zingt niet altijd intonatiezuiver. Haar spel is uitstekend vooral tijdens de verkleedpartij. Ying Fang was een uitstekende Barbarina.

Marlis Petersen heeft al het komisch talent voor de rol van Susanna maar klinkt iets te schraal. Haar zingen is technisch volkomen, vaak met weinig vibrato uitgevoerd maar echte zinnelijkheid bereikt ze nooit. Het echte Mozart affect ontbreekt en zo kan ze dan ook nauwelijks ontroeren in haar finale aria "Deh vieni, non tardar, o gioia bella".

Ook Amanda Majeski als de gravin laat weinig dynamische schakeringen toe en al helemaal geen poging tot "messa di voci".

Geniet James Levine in New York het aura van een pater familias, in mijn ogen is hij vooral wereldberoemd om zijn getreuzel dat zogenaamd spannend zou moeten zijn. Dit keer was hij goed op dreef, soms vond ik hem zelfs te snel, zoals in "Porgi amor" dat toch een beetje als een lamento hoort te klinken.

Geen opmerkingen: