woensdag 11 februari 2015

Tristan und Isolde in Zürich (****½)

Foto: Suzanne Schwiertz

GESEGNET SEI MATHILDE

Richard Wagners verhouding met de vrouw van zijn Zürichse geldschieter, de zijdehandelaar Otto Wesendonck, is genoegzaam bekend. Minder bekend is dat de geinige zakenman zijn vrouw, die eigenlijk Agnes heette, verplichtte om de naam van zijn eerste vroeg gestorven vrouw, Mathilde, aan te nemen. Regisseur Claus Guth projecteert dit stukje Wagneriaanse autobiografie op het stuk : Tristan is Wagner, Isolde is Mathilde, Koning Marke is Otto, Brangäne is Isolde's tweelingzus en Kurwenal lijkt sterk op Hans von Bülow.

Deze op het eerste zicht intelligente transpositie, die in Zürich een aparte authenticiteit krijgt, verloopt niet zonder slag of stoot maar concentreert zich wel op de driehoeksverhouding die finaal de kern van het stuk uitmaakt. Elke maritieme dimensie verdwijnt. Het is de villa Wesendonck die het scenografisch kader schept voor deze productie. Het draaitoneel dat scenograaf Christian Schmidt daarvoor gebruikt is aanvankelijk verdeeld in drie kamers: Isoldes slaapkamer, een antichambre waar Tristan en Kurwenal wachten en een broeikas met groene vetplanten die de sfeer van "Im Treibhaus" tracht op te roepen, zoals bekend een voorstudie tot "Tristan und Isolde" op een gedicht van Wagners muze. Naargelang de scène wordt de gepaste kamer in ons blikveld gedraaid. Dat ziet er in eerste instantie eerder ouderwets uit.

Tijdens de confrontatie met Isolde legt Tristan zich languit op haar bed. Dat is zinvol omdat hij zich daarmee ook mentaal verplaatst in de scène waarin hij Tantris was en zich als stervende aanbood. Er wordt ook met enige overtuiging gekust na het nuttigen van de liefdesdrank al moet de Zweedse daarvoor op de tenen staan en de rijzige Amerikaan een beetje door de knieën zakken.

Aan het einde van het eerste bedrijf blijf je zitten met de vraag : werkte dit nu beter dan een meer letterlijke lezing van de tekst? Het antwoord is neen en daarom had ik deze trip ook niet gepland. Het waren de perscommentaren uit Londen die mij naar deze voorstelling loodsten. Waren die terecht? Absoluut. Nina Stemme stelde niet teleur, Stephen Gould nog minder. Sterker nog, Guth had een scenografische verrassing in petto.

Met de aanvang van het tweede bedrijf begint de temperatuur meteen te stijgen. Het scenografisch concept begint nu zijn vruchten af te werpen: opnieuw drie kamers, ditmaal voorzien van deuren. Tijdens de draaibeweging kunnen de personages nu via de deuren door de kamers lopen en dat geeft een heel bijzondere dynamiek aan het scènische gebeuren.

Bijvoorbeeld: wanneer Tristan, na Marke's monoloog "Dem Land, das Tristan meint" zingt -en Stephen Gould doet dat voortreffelijk- dan loodst hij zijn Isolde doorheen een kamer met zicht op een pekzwart deurgat langsheen drie brandende kandelaars. De koning en zijn handlangers verdwijnen uit het beeld en Tristans uitnodiging aan Isolde krijgt daardoor een intiem en ritueel karakter. Scènisch is dit pure winst. Guth toonde m.a.w. een mogelijkheid om de scènische inertie van het stuk te dynamiteren en dat werkte bijzonder goed.

Iets vergelijkbaars wordt geprobeerd, met minder effect, tijdens het eerste deel van het duet. We zien dan het koppel dwalen doorheen een receptiekamer die heren in frak en dames in cocktailjurken laat zien. Ze staan erbij als versteend en af en toe komen ze tot leven zonder aandacht te schenken aan het koppel. Het is de fauna van de wereld van de dag, die blind is voor de liefdesnacht van het koppel.

Het liefdesduet "Sink hernieder, Nacht der Liebe" zingt het paar in het fraaie geprojecteerde decor van bewegend gebladerte. Ze eindigen hun liefdesnacht op een 10 meter lange feestdis.

Wanneer Kurwenal het paar verwittigt van de komst van de koning zet de draaicaroussel zich weer in beweging. Het paar vlucht gehaast doorheen de aanpalende kamer om dan in de derde kamer te stoten op de koning en zijn gevolg, gezeten aan een lange tafel als de jury van een familierechtbank. Isolde moet haar plaats innemen naast de koning, Tristan komt oog in oog te staan met Melot. Wanneer de koning zijn monoloog besluit met "Den unerforschlich tief geheimnisvollen Grund, wer macht der Welt ihn kund?", zondert hij zich af in eenzaamheid.

Als Siegfried-Brünnhilde in de Ring van Guy Cassiers heb ik Nina Stemme ooit oneerbiedig een gepimpte Pamina genoemd. Dat wil ik op basis van deze live ervaring liever niet herhalen. Met Brünnhilde, een partij waar ze zeer omzichtig mee omspringt, zit ze aan de grenzen van haar mogelijkheden. Overtuigen moet ze mij nog steeds.
Isolde is een partij die door een lyrisch-dramatische sopraan kan gezongen worden. Stemme heeft de stamina en de vereiste emissie voor de rol en haar affiniteit met Wagner staat buiten discussie, dat weten we reeds van bij haar optredens destijds in de Vlaamse Opera. Voor stemfetisjisten is daarmee de kous af. Niet voor mij. Wat ik mis is theaterinstinct, het vermogen om de partij de illumineren met hoogst persoonlijke inzichten en levenservaring. Het is wat een zanger of performer compleet maakt. Daarzonder zou Maria Callas na haar eerste stemcrisis van geen betekenis meer geweest zijn voor de operageschiedenis. Wat ik mis is datgene waarvoor Waltraud Meier onlangs nog in Berlijn op frenetieke bijval kon rekenen, ook al is de stem al lang over het hoogtepunt heen. Stemme is meer een zangeres van het type Birgit Nilsson, die aan stembanden van staal en een paar goede schoenen genoeg had. Stemme geeft zich nochtans uit voor een theaterliefhebster en ze bereidt zich ook voor op haar rollen door te gaan kijken naar producties van de regisseurs waarmee ze werkt. Dat is fundamenteel verschillend qua instelling dan de lompe zangmachines die nog dagelijks op het operatoneel staan. Maar welke regisseur is in staat om het beste te halen uit de inmiddels reeds 51-jarige sopraan? De tijd dringt.

Voor mij scoorde Stephen Gould beter. Tien jaar geleden liet hij al een uitstekende indruk na als Tannhäuser in Parijs. Nadien verloor ik hem uit het oog. In het derde bedrijf kan hij helemaal zijn gang gaan en hij is grandioos. Hij is én de powermachine én de liedzanger, dat is de opwindende combinatie die je moet hebben voor Tristan. Enkele malen liet hij zijn stem zelfs aanzwellen. Ik ken niemand die hem dat allemaal nadoet. Al te vaak hebben we de afgelopen decennia Tristans te horen gekregen met vocale gebreken: Siegfried Jerusalem, Jon Frederic West, Gabriel Sadé, Ian Storey, Clifton Forbis. Telkens lieten ze een fameus brokkenparcours achter wanneer het doek viel over het derde bedrijf. Gould is van een heel andere klasse. Was de lyrische passage "Dem Land, das Tristan meint" al prachtig, "Ich war, wo ich von je gewesen" was dat evenzeer. Ben Heppner kon dat ook maar hij heeft nooit zo dramatisch kunnen uithalen als Gould. Zijn carrière als lyrische heldentenor was trouwens een kort leven beschoren. Gould staat deze zomer ook in Bayreuth. Bezoekers van "Tristan und Isolde" mogen zich dus verheugen op een exceptionele Tristan. Zonder Eva-Maria Westbroek weliswaar, die afzegde, maar met Anja Kampe.

Ook de scenografie kwam hem ter hulp want via de draaicaroussel kon hij dolen door zijn herinneringen : de feestdis waar hij zijn laatste vrijpartij met Isolde beleefde, de slaapkamer van Isolde waar nu zijn moeder op het bed ligt terwijl "die alte Weise" weerklinkt. Het is als de slideshow van Peter Konwitschny maar zonder de banaliteit van de diaprojector. Olivier Py had in Genève (2005) iets gelijkaardigs verzonnen. Zoals verwacht legt Tristan zich te sterven op de feestdis.

Scènisch en vocaal was dit allemaal ijzersterk. De liefdesdood komt daarna een beetje als een anti-climax want Guth laat Isolde neerzijgen op het dode lichaam van de held. De koning doet nog een vergeefse poging met een uitgestoken hand. Kortom, dit was het boeiendste derde bedrijf dat ik ooit al gezien heb.

Matti Salminen is nog een schim van zichzelf. Dat hij desondanks toch nog wist te ontroeren kwam door de herinnering aan zijn grote dagen en niet door de hoorbare breekbaarheid van zijn stem. Die is rauw, laat een lichte heesheid horen en een problematische intonatie. Omdat ik niet voor een Salminen-basher wil doorgaan verwijs ik nog maar eens naar de dvd opname van Jean-Pierre Ponnelle in Bayreuth (1983), inmiddels toch al meer dan 30 jaar geleden. Aan die interpretatie heeft hij nooit één jota veranderd. Dat was ook niet nodig want ze was perfect. Wellicht is het ook de grootste vocale interpretatie uit de geschiedenis want een betere heb ik nooit gehoord. Om één of andere reden heeft de noblesse van de gekwetste koning altijd veel beter bij hem gepast dan booswichten als Hagen. In Zürich kan hij nog steeds rekenen op bijzonder veel bijval. De Finse reus staat daarop te kijken alsof hij het zelf niet kan geloven.

Michele Breedt als Brangäne liet nogal wat instabiliteiten horen, waaronder een slordig vibrato. John Lundgren zong Kurwenal met een zeer diepe bariton, bijna een basbariton. Dat vond ik niet onaangenaam al produceerde hij ook een wat kelig geluid. Dat hij er geen plakkerig, larmoyant noch homo-erotisch personage van maakte in het derde bedrijf kwam als een verademing.

De Philharmonie Zürich is een voortreffelijk operaorkest. John Fiore, de muziekdirecteur van Oslo, kon zijn manschappen gepaste temporelaties afdwingen en een gedifferentieerde dynamiek ontlokken, alsof hij er elke dag voor stond.

Geen opmerkingen: