donderdag 6 augustus 2015

Gustav Kuhn met DER RING DES NIBELUNGEN op de Tiroler Festspiele in Erl (***)



BERGEN EN DALEN : WAGNER IN TIROL

Lijden hoort bij een Passionsfestspielhaus zoals dat in het Tiroolse dorpje Erl. Vandaag zijn het vooral de in dichte drommen uit Bayreuth gevluchte Wagnerianen die er op de keiharde houten stoelen hun rug op de proef komen stellen. Sinds de oprichting van de Tiroler Festspiele in 1997 is Wagner er nauwelijks van de affiche geweest. Dat is de verdienste van één man, Gustav Kuhn , die zijn internationale dirigentencarrière uit onvrede met het kunstbedrijf destijds opgaf om in het onooglijke dorpje Erl zijn koninkrijk te stichten. Naar verluidt zou hij zijn project de eerste jaren uit eigen zak hebben gefinancierd. Ondertussen staat er een gloednieuw theater te blinken en worden de prestaties van het team, dat de maestro rond zich heeft verzameld, met enige regelmaat vereeuwigd op het eigen platenlabel Col Legno. Niet zonder reden bedenken de locals Gustav Kuhn met de bijnaam "Der Erlkönig". Ooit brak hij met zijn leermeester Herbert von Karajan maar op zijn eigen alternatieve wijze heeft hij wellicht meer met Von Karajan gemeen dan hij zelf zou willen toegeven.

Net als Von Karajan haalt hij het in zijn hoofd zijn producties zelf te regisseren "einfach deshalb, weil es beim Regisseuren-Theater soviel Dilettantismus gibt." En verder meent de maestro : "Und dieser dazuerfundene Psycho-Schmarren interessiert mich nicht. Bitte nicht falsch verstehen! Ich habe nichts gegen moderne Sichtweisen, wenn sie vernünftig sind und das Stück nicht zertrümmern. Und es gibt tolle Regisseure, mit denen ich zusammengearbeitet habe, etwa Patrice Chéreau, La Fura dels Baus, Ursel und Karl-Heinz Hermann."

Daar kunnen we volmondig mee instemmen. Niet echter met de vaststelling dat hij zijn eigen karamellentheater verheven acht boven het dilettantisme van de geweerde regisseurs. Wie theatraal effectvolle beelden verwacht, gerealiseerd met eenvoudige middelen of een professionele acteursregie, komt van een kale reis terug. De acteurs weten vaak niet hoe zich te gedragen op het toneel en de scène glijdt regelmatig af naar het puur anekdotische : zo spelen de reuzen in de outfit van een baseball en een ijshockeyspeler en houden de Walküren hun wilde rit op mountainbikes. Het idee om de lokale jeugd met fakkels door het auditorium te laten schrijden telkens Brünnhildes vuurkring ter sprake komt, is charmant maar begint al snel te vervelen.

De spaarzame decors van Jan Hax Halema verduidelijken niets, ze voegen geen emotionele inhoud toe zoals in een volwaardige theatervoorstelling. Het zou oneerlijk zijn om deze halfscènische Ring als een volwaardige theatervoorstelling te beoordelen maar hoe beperkt de middelen en de technische mogelijkheden van deze ruimte ook zijn, je moet er niet aan denken wat Jan Fabre hiervan zou kunnen maken.

In Erl begint De Ring met een mooi beeld dat het esthetisch principe van Bayreuth meteen onderuit haalt. Als een verticaal gelaagde lasagne neemt het orkest plaats op een tribune achteraan op het toneel: bovenaan tronen de 6 harpen, daaronder het koper en de houtblazers geflankeerd door de pauken, helemaal onderaan de familie van de strijkers. Een zwart transparant scherm scheidt de muzikanten van de scène en hult het orkest in een constante flou artistique die pas tijdens de finale van Gotterdämmerung zal worden opgeheven. Het is een behoorlijk uitgebreide bezetting die Kuhn hier laat opdraven en met hun leeslampjes in het halfduister lijken de orkestleden op ijverig musicerende Nibelungen. Een doek, opgespannen als een cyclorama achter het orkest kan oplichten in verschillende tinten en zorgt voor een absoluut minimum aan sfeer.

Daarmee zorgt Kuhn voor een permanente zangersvriendelijke soundscape op de achtergrond. Meer nog, Kuhn lijkt geen voorstander van grootse dynamische effecten. In Rheingold gaat het orkest slechts éénmaal helemaal forte met name wanneer de Nibelungen op bevel van Alberich het goud aanbrengen. In Die Walküre doet hij dat enkel tijdens de Feuerzauber. Menige orchestrale passage vond ik daardoor in dynamisch opzicht ondervoed. Het tempo was steeds gezapig en het orkest klonk vaker routineus dan spannend.

Erg transparant zou ik de orkestklank niet willen noemen. Vijftien uur lang zal de orkestklank als een zware maaltijd op mijn maag blijven liggen. Het blijft giswerk om dit te verklaren. Was dit het gevolg van gebrek aan discipline? De gemiddelde leeftijd van de orkestleden schat ik vooraan in de twintig en ja, er vielen heel wat uitschuivers te horen bij de kopers. Het is moeilijk om de akoestiek van het grotendeels in hout opgetrokken Passionsspielhaus te beoordelen maar de pauken klonken erg dof en zonder definitie. In de prelude tot het tweede bedrijf van Siegfried waren ze nauwelijks te horen. Dat kan ik alleen maar verklaren vanuit een akoestische deficientie. Terwijl Kuhn de akoestiek van zijn Passionsfestpielhaus prijst als "ongelooflijk goed".

DAS RHEINGOLD

Wotan is een succesvol businessman strak in zijn streepjespak net als zijn assistent Loge. Nibelheim vinden is voor hem een fluitje van een cent dankzij Google maps op zijn smartphone. Achttien aambeelden staan opgesteld in de flanken van het theater maar deze live evocatie van Nibelheim maakt erg weinig indruk. Een "Einzug der Götter" is er niet. De Rijndochters zingen hun lamento vanuit het orkest.

Michael Kupfer zong de Rheingold-Wotan als een heldenbariton, met veel stijlgevoel, een ruime projectie en een mooi timbre. In de laagste passages van de partij zoals "Abendlicht strahlt" werd de stem dan weer een beetje te schraal.

Hermine Haselböck als Fricka is geen echte mezzo maar ze maakte nieuwsgierig naar het Walküre-duet met Wotan.

Johannes Chum zong een voortreffelijke Loge, kristalhelder en heel gedifferentieerd.

Franz Hawlata , een zanger die al lang over zijn hoogtepunt is, zong de partij van Fasolt zo monotoon als maar enigszins mogelijk is.

Andrea Silvestrelli als Fafner is één van de slordigste en meest grofkorrelige bassen die ik al gehoord heb. Hij is vrijwel steeds onverstaanbaar.

Thomas Ghazeli als Alberich was de held van de avond. Hij behandelt zijn partij als één langgerekt rubato. Hij veroorlooft zich allerlei vrijheden maar het staat allemaal ten dienste van de expressie. Hij levert dan ook het meest doorleefde personage af en is de enige die zich als acteur ook uitleeft op het toneel.

Giorgio Valenta leverde een eerder bleke Mime af.

DIE WALKÜRE

In het Tiroolse keukentje van Sieglinde is van echtelijke spanning weinig te merken, ook niet wanneer de biker Hunding thuis komt en zijn helm op tafel gooit. Dat komt omdat niemand van het drietal enige persoonlijkheid in de weegschaal weet te gooien.

Marianna Szivkova als Sieglinde zingt de partij lyrisch maar ook academisch. Passie is ver zoek.

Raphael Sigling als Hunding beschikt over een mooi gekleurde bas maar de projectie is gering en erger nog, hij heeft er geen flauw benul hoe echte Wagnerpathos te verwekken. Natuurlijke autoriteit kan hij via de stem niet overbrengen. Bij "Ich weiss ein wildes Geschlecht" zat hij er zelfs helemaal naast.

Andrew Sritheran als Siegmund kan niet scoren in geen enkel van de registers die hij tracht te beheersen. Alles klinkt glansloos en tegen de finale van het eerste bedrijf is hij duidelijk afgemat.
Hermine Haselböck als Fricka levert haar beste prestatie af in het duet met Wotan. Dit was onberispelijk van frasering en zondermeer festivalwaardig. Een iets donkerder timbre zou haar prestatie nog indrukwekkender hebben gemaakt.

De stem van Vladimir Baykov zit te paard tussen bas en bariton, een beetje frustrerend voor wie de Walküre-Wotan eerder als bas wenst te horen. Laat zijn imperfecte dictie zijn grootste gebrek zijn want verder was dit een erg goede prestatie van een echt zangtalent met een mooie projectie. Tijdens Wotans monoloog mist hij geen enkel dramatisch accent. Samen met Haselböck is hij de boeiendste zanger van de avond en het duet met Fricka is één van de hoogtepunten van deze Ring.

Wie Bettine Kamp het hoogdramatische vak heeft aangepraat is niet goed bij zijn hoofd. Als Brünnhilde is ze echt wel een maatje te klein. De registerovergangen waren vaak problematisch en de Todesverkündigung en het finale duet verzandde in een immens treurige saaiheid. Gelukkig was er Baykov om de meubels te redden.

SIEGFRIED

De prestatie van de boomlange Michael Baba als Siegfried was heel ongelijk maar fraai werd het nooit. Glansloos over het hele bereik brengt zijn ruwe tenor hem al snel in de problemen wanneer het de hoogte ingaat of al te dramatisch dreigt te worden. Dan compenseert hij met schreeuwerige uithalen. Het best presteert hij tijdens het Waldweben. Tegen het derde bedrijf is de held uitgezongen en moet hij lijdzaam de superieure prestatie van zijn ontwaakte bruid ondergaan.

Wat Nancy Weissbach presteerde als Brünnhilde was haast te mooi om te geloven. Hier ging alles uit van een soliede techniek. We zagen een sensuele verschijning en we hoorden een erg mooi timbre en een royale projectie, perfectie in de registerovergangen en een intelligent fraseren met alle nodige dramatische accenten alsof ze Wagner in de genen heeft. Daarmee overtrof ze menige Brünnhilde aan grote operahuizen. Weissbach wenkt de grote carrière, zo lijkt het. Als Isolde debuteert ze volgend jaar in Athene. Te volgen.

Wolfram Wittekinds timbre was haast baritonaal. Als Mime verschilde hij dan ook nauwelijks van Siegfried. Zijn vibrato kon behoorlijk opflakkeren. Zijn voordracht was zelden boeiend en het eerste bedrijf van Siegfried was één van de dieptepunten van deze Ring.

Werner Van Mechelen is aardig gegroeid als Alberich. Hij heeft de partij nu zodanig verinnerlijkt dat hij geheel vrij is in de expressie. Alle houterigheid van vroeger is verdwenen. In de plaats kwam een stijlvol en boeiend gearticuleerd rolportret, afgewerkt met een perfecte dictie. Dit was zijn beste Wagnerprestatie tot nog toe en een verderzetting van zijn Wagnercarrière aan de grotere operahuizen lijkt nu toch wel tot de mogelijkheden te behoren.

Thomas Ghazeli verraste als Wanderer want hij leek ook een aardige basbariton in huis te hebben. De constante overacting waaraan hij zich als Alberich zinvol had overgegeven, was hier minder op zijn plaats. Hij leek er zijn vocale gebreken mee te maskeren. Naast Van Mechelen klonk hij eerder slordig.

GÖTTERDÄMMERUNG

Hadden de drie vorige dagen telkens een paar goede vocale prestaties te horen gegeven, aangekomen bij Götterdämmerung is het vet van de soep.

Over George Humphrey als Siegfried valt weinig goeds te vertellen: als acteur onbeholpen, als zanger voert hij een stem zonder glans, beperkt in emissie en onstabiel in de hoogte.

De vocale mogelijkheden van Mona Somm vertrekken van een te smalle basis. Ze kan de stem nooit breed genoeg laten stromen waardoor ze de zinnelijkheid van een Götterdämmerung-Brünnhilde nooit bereikt. In de hoogte klinkt ze al snel hysterisch en in mezza voce modus verliest de stem al snel haar kern.

Andrea Silvestrelli leende zijn ruwe bas opnieuw aan Hagen. Indrukwekkend is zijn projectie en het gitzwarte timbre maar het blijft de ruwste bas die ik al gehoord heb. In de Männenrufe was dit niet zo'n probleem maar in de rest van zijn voordracht is hij haast onuitstaanbaar.

Svetlana Kotina als Waltraute kon haar mooi getimbreerde mezzo af en toe voluit laten stromen.

Is er een toekomst voor de Tiroler Festspiele? Niet zolang Gustav Kuhn de Pontifex Maximus blijft van het festival en alle producties zelf blijft dirigeren. Niet zolang hij het halfscènische format niet uit handen geeft aan een echte regisseur. De bouw van het nieuwe Festspielhaus is een stap in de goede richting. De verdienste daarvoor gaat naar Hans Peter Haselsteiner, een Wagneriaan in hart en nieren maar vooral de ceo van de locale bouwfirma Strabag. Naar Erl zal ik pas terugkeren wanneer een uitdagend programma te zien zal zijn in het nieuwe theater, volledig geënsceneerd en met talenten als Nancy Weissbach op de affiche.

De volgende Ringcyclus in Erl loopt van 14 tot 17 juli 2016. Kaarten zijn nu reeds te koop op www.tiroler-festspiele.at

Geen opmerkingen: