vrijdag 31 maart 2017

Moshe Leiser/Patrice Caurier met Madama Butterfly in Londen (****)

Ermonela Jaho (Cio-CIo-San) & Harry Langton (Dolore)
© Bill Cooper
ONE DAY I'LL FLY AWAY

Het leek wel een afspiegeling van de Brexit, de unanimiteit waarmee deze 14 jaar oude enscenering van het onafscheidelijke duo Moshe Leiser en Patrice Caurier, inmiddels reeds aan haar vijfde herneming toe, in de Britse pers bejubeld werd en dan nog wel over het gehele spectrum van conservatief tot progressief. Het zegt iets over het conservatisme van de Britten, althans in hun kunstkritiek. Immers, deze productie van 2003 is van opvatting en uitwerking zo traditioneel dat ze uit de jaren 1950 zou kunnen stammen. Een drama hoeft dat niet te zijn, deze slaafse fixatie op de tekstgetrouwheid van het libretto, maar als ze in al haar letterlijkheid zo weinig creatieve verbeelding toont dat is dat bijna even irritant als wijsneuzerige regisseurs die een stuk rücksichtslos naar hun hand zetten. Dit terwijl er om het hoekje een productie loopt in het Coliseum van Anthony Minghella (goed bekend bij de bezoekers van Kinepolis) die vervuld is van een veel creatievere visuele charme. Niemand onder de eilandbewoners lijkt zich daaraan te storen en we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat afscheidnemend artistiek directeur Kasper Holten in het Royal Opera House een gevecht heeft verloren. Zijn "Meistersinger von Nürnberg" werd door Michael Tanner (The Spectator) zowat uitgebraakt. Ik heb geen idee of dat terecht was of niet. We zijn benieuwd of zijn opvolger Oliver Mears, opnieuw een erg jonge kerel, enige beweging in de geesten kan brengen.

De scène is gebouwd rond een traditioneel Japans huis. De ramen van papier zijn als rolluiken die openen en sluiten en ons een blik gunnen op Nagasaki, een bloementuin of een sterrenhemel. Zeer voorspelbaar allemaal. Van de getoonde japonaiserieën kan ik mij inbeelden dat Japanse toeschouwers hier met gekromde tenen naar zitten te kijken. Grotere authenticiteit moet mogelijk zijn ook al gaat het om een Italiaanse opera.

De lange zwarte tressen in Cio-Cio-Sans haar en de vleugels van haar kimono moeten haar het aanschijn geven van een vlinder. In haar laatste ademtocht zal ze trouwens trachten te vliegen. Het liefdesduet kan niet echt overtuigen als de romantische finale van het eerste bedrijf. Het neuriënd koor is in al zijn eenvoud dan weer een echt hoogtepunt: er is niets te zien behalve een verwachtingsvolle moeder en haar zoontje en de tranen die over haar wangen lopen. In de finale bindt ze haar zoontje een blinddoek voor en stuurt ze hem met een Amerikaans vlaggetje in de hand zijn vader tegemoet. Ondertussen verliest een tak van een kerselaar zijn bloesems. Zeer klassiek weeral maar niet zonder effect en altijd weer opnieuw onweerstaanbaar.

Marcelo Puente maakte en veel betere beurt dan in De Munt. Stralend wordt zijn timbre nooit maar de stem heeft squillo en ze wordt pas lelijk als hij er teveel druk op zet. Net als in Brussel blijft hij altijd een beetje te afstandelijk, zowel in het liefdesduet als in het van gewetensnood getuigende "Addio, fiorito asil". Ermonela Jaho daarentegen smijt zich helemaal. "Un bel di vedremo" levert ze vlekkeloos af en in de finale geeft ze een verschroeiende performance. De camera werkt dit keer teveel als een voyeur en onthult te gemakkelijk dat ze niet echt een 15-jarige is. Carlo Bosi articuleerde de partij van de gewetensloze huwelijksmakelaar Goro erg mooi. Elizabeth DeShong als de empathische Suzuki viel op door een betoverend mezzo timbre dat we wel eens terug willen horen in een grotere rol. Scott Hendricks zong een adequate maar niet bijzonder geëngageerde Sharpless.

Antonio Pappano, steeds in zijn sas in het verismo-repertoire, leverde een electriserende lezing af. Van meetaf aan nam hij heel vlotte tempi. De balans met de solisten verloor hij nooit uit het oog. Van het intermezzo maakte hij het orkestrale hoogtepunt. Het was de tandem Pappano/Jaho die deze voorstelling écht de moeite waard maakte.

Geen opmerkingen: