woensdag 26 juli 2017

Valery Gergiev met De Klokken in Baden-Baden (****)

Maria Bayankina & Alexei Markov
© Michael Bode
HOW THEY TINKLE, TINKLE, TINKLE

Als Sergej Rachmaninov in 1909 voor het eerst op concertreis trekt naar de Verenigde Staten dan heeft hij zijn Derde Pianoconcerto reeds in zijn koffer zitten. Na de revolutie van 1917 zal hij er nog vaak terugkeren om in 1934 volop te kiezen voor emigratie en er zich definitief te vestigen. Dat hoeft niet te verwonderen want Rachmaninovs muziek is nauw verwant met het Rusland dat door de Octoberrevolutie werd vernietigd : het Rusland van de grondbezittende aristocratie met haar Europees georiënteerde gevoelscultuur, de rurale sfeer van het landgoed, de sentimentaliteit van de salonromance en de emotionele band met de orthodoxie, kortom het Rusland dat we ook kennen uit de opera’s van Tsjaikovski. Rachmaninov kan doorgaan voor de belangrijkste erfgenaam van Tsjaikovski. Wat in onze oren typisch Amerikaans is gaan klinken, gaat vaak terug op Rachmaninov. Russische joden als George Gershwin bijvoorbeeld, hebben veel van hem geleerd. Rachmaninovs stijlfiguren werden Amerikaanse stijlfiguren.

Klokken vormen een centraal motief in zijn werk. Ook het overbekende Derde Pianoconcerto laat klokken volop meespelen in de ontwikkeling van de magnifieke orthodoxe basismelodie tot de klinkende extase van zijn finale. Was het door een te licht toucher van de jonge Oezbeek Behzod Abduraimov dat er een zekere volheid van klank ontbrak in de piano? De balans tussen orkest en piano was niet optimaal, ook niet tijdens de martelende akkoorden van de cadens. Abduraimov beëindigde zijn optreden met een spectaculaire lezing van La Campanella van Liszt.

“De Klokken” (Kolokola) is een koorsymfonie voor drie solisten (tenor, sopraan, bariton) en een 60-koppig gemengd koor. Rachmaninov schreef het in Rome (1913) aan dezelfde schrijftafel waaraan Tsjaikovski nog had gewerkt. De componist putte zijn inspiratie uit vier gedichten van Edgar Allen Poe en rekende het tot zijn beste werken.

Het eerste deel, “De zilveren sneeuwbellen” roept de sfeer op van een tocht per arreslee door een winters landschap. Evgeny Akhmedov, daags voordien nog relatief zwak als Lenski, wordt nu door koor en orkest gewoon weggeblazen. In het tweede deel, “Huwelijksklokken”, met zijn betoverende bruiloftssfeer die aan Rimski-Korsakov doet denken, bevestigt Maria Bayankina de soliede indruk die ze daag voordien als Tatjana achterliet. Het derde deel “De luide alarmklokken” is het scherzo van de symfonie, dit keer zonder solist. Het klinkt als een dodenmis rond het Gregoriaanse “Dies irae”-motief, een motief dat een prominente plaats inneemt in het gehele oeuvre van Rachmaninov. Het herinnert aan Berlioz’ “Symphonie Fantastique” en de interventies van het koor aan zijn hellemuziek in “La Damnation de Faust”. Het “lento lugubre” van het vierde deel, “de treurige ijzeren klokken”, is een feature voor de Engelse hoorn, een beetje zoals in “Tristan und Isolde” maar minder zwaarmoedig. Tegen het einde geraakt de sombere sfeer opgelost wanneer de muziek vanuit een overweldigende vertwijfeling overgaat in serene aanvaarding van de dood. Erg mooi zoals Rachmaninov de solist opneemt in het koor. Alexei Markov kan er zijn fluwelen timbre mee te kijk zetten al ligt deze partij wel erg laag voor een bariton.

Valery Gergiev kneedt zijn manschappen met bevende handen als een Russische Furtwängler. Toch klinkt dit orkest uiterst gedisciplineerd en precies. Zowel de grote golfbewegingen van deze muziek, balancerend tussen spanning en ontspanning, als het detail in de verschillende instrumentengroepen klonken even fascinerend. Erg fraai waren de snijdende akkoorden van gedempte trompetten en hoorns die het hele werk doorklieven. Het koor klonk heel expressief en dynamisch sterk gedifferentieerd.

Geen opmerkingen: