zaterdag 8 juli 2017

Yannick Nézet-Séguin met La Clemenza di Tito in Baden-Baden (****)

Yannick Nézet-Séguin en Joyce DiDOnato (Sesto
© Andrea Kremper
LA VITTORIA DI SESTO

Als een duivel uit een doosje staat Yannick Nézet-Séguin voor het orkest, het uitmuntende Chamber Orchestra of Europe. Zijn lichaamstaal is al even dwingend als die van Andris Nelsons. De partituur ligt weliswaar voor hem op de lessenaar maar veel belangstelling heeft hij er niet voor. Hij geeft ontzettend veel aan, bemoeit zich voortdurend om de solisten en lipt hele flarden van de tekst met hen mee. De bijna 45-jarige maestro is op het hoogtepunt van zijn carrière aanbeland en hij is precies wat de Metropolitan Opera nodig heeft, een man met een heel ander temperament dan de decennia over het paard getilde James Levine. We gaan hem nog vaak aan het werk zien in de cinema.

De ouverture kreeg een loepzuivere uitvoering, ritmisch zeer afgemeten en haast opwindend, volledig transparant en tot in de fijnste details hoorbaar in het auditorium, daarbij geholpen zoals steeds door de uitstekende akoestiek van het Festspielhaus. Koor en orkest waren steeds mooi in balans en de solisten hoefden zich, door de omvang van het orkest, nooit zorgen te maken te worden weggeblazen. De natuurtrompetten klonken erg fraai en in Romain Guyot vonden we een verrukkelijk vertolker in de beide dialogen op klarinet en bassethoorn met Sesto en Vitellia.

Rolando Villazon heeft veel van zijn aantrekkelijkheid als zanger verloren. Zijn tenor straalt niet meer, haar zinnelijke glans heeft ze verloren. Tot dynamisch differentiëren is hij amper nog in staat en de voordracht is saai en monochroom. Hij vermoeit zichzelf met zenuwzieke gebaren om zijn vocale onmacht enigszins te compenseren. De stemcrisis van 2007 is hij nooit meer te boven gekomen. Amechtig probeert hij zich een weg te verschaffen naar het hoogste schavot, maar wat we zien is een schim van zijn vroegere zelf. Ik schrijf dit niet graag maar de grote carrière van Villazon is toch echt wel voorbij.

Yankeediva Joyce DiDonato had de emotionele chantage en de wispelturigheid van Vitellia nodig om in de rol van Sesto te komen. Daarna gaf ze ruim baan aan haar temperament en overklaste ze iedereen op het toneel zowel in technisch opzicht als in pure artisticiteit. Het begrip rubato lijkt voor haar uitgevonden. Van "Parto, ma tu ben mio", haar grote nummer in dialoog met de klarinet, maakt ze het eerste grote hoogtepunt. Ze laat de stem gepast aanzwellen, bereikt het fijnste pianissimo met behoud van alle definitie in "Guardami". Ook de finale coloraturen lukken haar heel aardig. Een gelijkaardige tour de force zal ze ook herhalen in haar grote aria van het tweede bedrijf “ Deh per questo istante solo”. In de recitatieven was ze niet zo overtuigend behalve wanneer ze die onder hoogspanning moest debiteren zoals het recitativo accompagnata terwijl het Capitool brandt. Dan behandelt ze het recitatief alsof het een aria is en “Ahi! tardo è il pentimento” gooit ze met een overweldigend aplomb in de zaal.

Marina Rebeka als Vitellia verving een zieke Sonya Yoncheva. en kwam al snel op temperatuur met indrukwekkende coloraturen en fraaie dramatische uithalen in haar eerste aria “Deh se piacer mi vuoi”. Technisch is ze niet even sterk als Didonato. Alles wat naar het borstregister neigde miste definitie. Met het rondo “ Non più di fiori vaghe catene”, in duet met de bassethoorn, wist ze toch het derde solistische hoogtepunt van de avond te scoren.

Regula Mühlemann als Servilia wist “S’altro che lagrime” gaaf en overtuigend af te leveren. Tara Erraught als Annio en Adam Placetka als Publio zou ik geen Mozartzangers van eerste garnituur willen noemen. Daarvoor ontbreekt het beide aan persoonlijkheid.

De volgende afspraak met La Clemenza di Tito is gepland in Antwerpen en Amsterdam.

Geen opmerkingen: