vrijdag 25 mei 2018

Claus Guth met Die Lustige Witwe in Frankfurt (****)

Marlis Petersen (Hanna) & Iurii Ismailov (Danilo)
© Monika Rittershaus
BRENG DIE ROZEN NAAR HANNA

“Die Lustige Witwe” was de meest succesvolle operette van de 20e eeuw. In 1948, het sterfjaar van de componist, stond de teller reeds op 300.000 voorstellingen wereldwijd! Erich von Stroheim (1925) en Ernst Lubitsch (1934) wijdden er een film aan en Claus Guth liet er zich door inspireren.

Nog voor het doek opgaat horen we hoe een sopraan toonladders oefent en een toon aanslaat op een buffetpiano. Het is Marlis Petersen voor de schminkspiegel in haar artiestenloge. Ze kijkt sip en lijkt getekend door eenzaamheid of een gebroken hart. Wanneer haar Hanna Glawari-kleed wordt gebracht zet de dirigent in. Vanavond staat immers “Die Lustige Witwe” op het programma!

Even later, terwijl Guths draaitoneel zich in gang zet en inzoomt op de feestende menigte van Pontovedro, wordt het duidelijk dat we ons bevinden op de set waar een film wordt gedraaid van het stuk. De camera draait. Klank en lichttechnici spoken door het beeld. De scriptgirl geeft aanwijzingen. Valencienne’s entree wordt driemaal overgedaan. Het barokke accent van de constant gestresseerde regisseur, die teven de spreekrol van Njegus voor zijn rekening neemt, wijst erop dat we in een Weense filmstudio zijn aanbeland.

Cruciaal voor het stuk is dat de regisseur de emotionele kern van het stuk ernstig neemt. Er is Hana en Danilo, er is ook Marlis en Iurii, die zich toevallig op de filmset ontmoeten en zich geconfronteerd zien met hun band van vroeger. Guth verdubbelt de rollen en laat het stuk voor een deel in de coulissen verder lopen, Lehars operette verbant hij naar de filmset. Zo zien we tijdens het Rosenknospe-duet hoe door een assistent rozenblaadjes van het balkon worden gestrooid. Guth verschaft zich daarmee een vrijgeleide om de dialoog met de tenenkrommende humor en de belegen burgermoraal van het stuk niet aan te gaan en over te laten aan het esthetisch kader geschapen door een ouderwetse film. De choreografie geeft hij in handen van Ramses Sigl en die is behoorlijk knullig voor wat betreft de volksdansende kolo-dansers. De grisettes halen een goed niveau maar de finale dansorgie haalt het niveau van Parijs of New York niet. Mooi is dat het koor zich weet te vermengen met de dansers.

Komt dit alles wat stroef en gekunsteld over, de twee duetten die de beide protagonisten zingen, gescheiden door de muur van hun loge, zijn erg mooi : het Haüslichkeitsduet, dat normaal door Camille en Valencienne wordt gezongen en het “Dumme Reiter”-lied. De woede over het emotionele pantser bij de tegenpartij kunnen ze hier de vrije loop laten. Net voor de cruciale “Lippen schweigen”-wals, halfweg het tweede bedrijf, heeft Spitzbub Danilo Hanna in alle mogelijk erotische houdgrepen vastgepakt.

Het draaitoneel laat ook toe dat massascènes ogenblikkelijk kunnen worden afgebroken. Zo loopt het Viljalied uit in een intiem liefdesduet als gevolg van heftige identitaire gevoelens met het vaderland. Guth herhaalt het Vilja-lied als tussenspel tussen het 2de en 3e bedrijf. Driemaal komt de nerdy repetitor zich vertonen in een lichtspot op het toneel, telkens met een grote bos rozen. Driemaal simuleert hij een afwijzing. Ja, “das Studium der Weiber ist schwer”, lijkt hij te zeggen.

Wanneer de laatste dansorgie is uitgestorven zien we Marlis terug in haar artiestenloge, even sip als bij de aanvang. Is het met Iurii niet zo goed afgelopen als in de operette? Hebben koppels het in het echte leven niet zo gemakkelijk als in de schijnwereld van de operette?

Marlis Petersen als Hanna Glawari
© Monika Rittershaus

Iurii Samoilov als Danilo is een hoge bariton maar hij heeft charme,looks, dans- en speeltalent te koop, de ware troeven van een echt operettetalent. Ik zie het Johannes Heesters niet nadoen. Een iets donkerder timbre zou van hem een ideale Danilo kunnen maken. Het Zuid-slavisch accent dat geïntroduceerd werd door Louis Treumann, die de rol creëerde, is voor hem een vanzelfsprekendheid.

Marlis Petersen zong Hanna Glawari met te weinig stem, die bovendien matig projecteerde. Glawari moet idealiter toch gezongen worden door een sopraan van een iets groter formaat. Barnaby Rea als Baron Mirka Zeta geraakte niet verder als de klassieke hoorndragershumor. Kateryna Kasper als Valencienne was in haar eerste duet met moeite te horen. Later zal ze zich herpakken in het Rosenknospe-romance. Martin Mitterrutzner als Camille de Rosillon was degelijk maar liet geen superaangenaam timbre horen. Klaus Haderer was dankzij de geactualiseerde dialogen van de filmregisseur het grappigste personage op de scène.

Ik kan niet zeggen dat ik de lezing van Joana Mallwitz, de nieuwe GMD van Nürnberg, opwindend, sprankelend of meeslepend vond. Het orkest dat in de orkestbak zat was ook niet zo geweldig groot. Er waren momenten dat ze de solisten leek te verliezen. De cruciale “Lippen schweigen”-wals nam ze erg traag maar spanningsvol. Zowel scènisch als muzikaal miste ik een zekere warme, onvoorwaardelijke overgave aan het genre van de operette. “Kalte Pracht” zouden de nationaal-socialisten zeggen.

Geen opmerkingen: