donderdag 24 mei 2018

Richard Jones met Billy Budd in Frankfurt (****½)

Björn Bürger als Billy Budd
© Barbara Aumüller
THE POWER OF BEAUTY TO DESTROY

De driejarige incubatieperiode waarin Billy Budd geleidelijk vorm kreeg, was ongewoon lang voor Benjamin Britten. “I’ve never been so obsessed by a piece” verklaarde hij tijdens de compositie ervan. In Billy Budd zag hij de mogelijkheid om samen met librettist E.M. Forster te schrijven over diepgaande relaties tussen mannen: om symbolisch de kracht van de homoseksuele liefde op te roepen zonder het seksuele ook maar enigszins expliciet te maken. Immers, tot 1967 was homoseksualiteit in Groot-Brittannië een strafbare daad waarop gevangenisstraf stond. Is het homo-erotisch verlangen aanwezig in gecodeerde vorm, het verhaal kan gezien worden als een homoseksuele driehoeksverhouding, waarin de gewelddadige passie van John Claggart haaks staat op de filosofische, bijna vaderlijke houding van Captain Vere.

Billy Budd is tevens een verlossingsparabel. Billy is even onschuldig als Parsifal en zijn daad van zelfopoffering herinnert aan Wagners zelfopofferende heldinnen. “My heart’s broken, my life’s broken” roept Captain Vere bij het vooruitzicht de executie te moeten bevelen van iemand die hem dierbaar geworden is door zijn goedheid. Vere’s verlossing heeft niets te maken met zonde of schuld maar met de bezwering van noodlottige omstandigheden.

Voor een deel was het aan Forsters liefde voor grootschalige opera te danken dat Britten besloot terug te keren naar de veel grotere orkestrale middelen, na de zelfopgelegde beperking in de twee kameropera's "The Rape of Lucretia" en "Albert Herring". De instrumentatie vermijdt grote en luide orkestrale tutti ten voordele van een scheiding van de verschillende instrumentengroepen, waarbij er meer nadruk ligt op het koper en de houtblazers dan op de strijkers. De invloed van Brittens ervaring met kameropera is ook duidelijk in zijn behandeling van het orkest. Het is een in vele opzichten zeer delicate partituur, met een schitterende en zeer persoonlijke klankwereld.

Librettist E.M. forster was teleurgesteld door Brittens toonzetting van de monoloog van Claggart. Daar ben ik het mee eens. Ik heb de aria altijd de achillespees van de opera gevonden. Ze heeft immers zoveel meer potentieel dan Britten eruit gehaald heeft. Vaak wordt ze vergeleken met Jago’s Credo in Otello maar ze heeft niet dezelfde verschroeiende theatrale kracht. En net zoals bij Jago kom je nooit te weten hoe hij zo’n monument van verdorvenheid is kunnen worden. Voor Forster moest Claggarts aria een “sexuele ontlading op een zondige manier zijn, geen kleffe neerslachtigheid of klagend berouw”.

Richard Jones verplaatst de handeling naar een kadettenschool van de marine. Antony McDonald ontwierp daarvoor een turnzaaldecor dat naar links schuift voor de scènes in Vere’s studeerkamer en naar rechts voor de scènes in de slaapruimte voor de matrozen. Captain Vere is het schoolhoofd, John Claggart waakt over de tucht. De vele boeken in het studeervertrek van de kapitein getuigen van zijn eruditie. Aan de wand hangt een foto van George V. Claggart beweegt zich in zijn beige tweed jasje als een zombie alsof hij zichzelf jaren geleden tot gevoelloosheid heeft geprogrammeerd. Het is een knappe transpositie maar ze verloopt niet zonder wrijving met tekst en muziek. De claustrofobie eigen aan een schip als eiland van eenzaamheid en geforceerd samenleven onder mannen komt te vervallen, net als de angst voor muiterij, hét argument van Claggart om Billy aan te klagen.

Het sfeerscheppende openingskoor “O heave! O heave away”, door Jones geregisseerd als een drill en loopoefening voor de jongeren, is het eerste van 4 grote koorscènes. Zoals steeds is het scènische en muzikale hoogtepunt van het eerste bedrijf het koor “Blow her to Hilo” dat off stage begint en evolueert naar één van de grote orkestrale tutti. Tijdens de orkestrale climax schuift het decor op naar rechts en toont douchende naakte kadetten en een slaapzaal vol met matrozen in gestreepte pyjama’s. Zowel Vere als Claggart gluren naar de naakte jongens.

Michael Porter (Novice) & Thomas Faulkner (Claggart)
© Barbara Aumüller

De grootste ongerijmdheid doet zich voor bij de aanvang van het tweede bedrijf. De confrontatie met het vijandige Franse fregat wordt vervangen door een als sportwedstrijd opgezette militaire oefening. Dat is jammer want de spanning van de oorlogssituatie komt te vervallen. In de plaats komt een minutenlange gestructureerde chaos van twee door mekaar lopende teams in blauwe en rode shirts, knap geregisseerd maar naast de kwestie tot je begint te beseffen dat de wedstrijd erin bestaat om twee kanonnen te assembleren die net klaar zijn op het moment dat de eerste luitenant zegt “All guns ready, sir!”. Het is niet duidelijk waardoor de oefening wordt afgevlagd. Mist is hier geen criterium. De lampen flikkeren aan en uit. Gaat het om een stroompanne? Van dan af aan is het tweede bedrijf één langgerekt hoogtepunt. Sterk is de confrontatie en de berechting in de kajuit van de kapitein met zijn knappe inleidende muziek. Op de kapitein heeft de berechting een verwoestende invloed. Voor zijn finale lullaby in duet met de dwarsfluit perst Billy zich in één van de smalle kleerkasten in de slaapzaal met enkel een spot op zich gericht. Met een zwarte doek over het hoofd en de nek in een strop spartelt hij zijn laatste ogenblikken tegemoet, een meter boven het officieel opgebaarde lijk van Claggart.

De opera van Frankfurt stelde een hoofdzakelijk Angelsaksische cast samen zonder zwakke elementen. Björn Bürger was een geweldige Billy Budd met een heldere bariton en aan speeltalent. Thomas Faulkner zong een degelijke Claggart met een kernachtige basbariton. Simon Bailey als Mr Redburn en Magnus Baldvinsson als Mr Flint waren aan mekaar gewaagd. Beiden hebben een rijke, goed projecterende stem die de beide scènes in de kajuit van de kapitein tot hoogtepunten van de avond maken. Ook de kleine rollen waren goed bezet met Alfred Reitner als Dansker en Michael Porter als de Novice.

Captain Vere is het centrale personage van het stuk en Michael McCown weet van hem de tedere humanist te maken die twijfelt tussen hoofd en hart, tussen humaniteit en staatsraison. McCown heeft een tenor van het Peter Pears type. Interpretatief groeit hij in de loop van de avond. Zijn monoloog na Billy’s berechting was ijzersterk. In de proloog en de epiloog zien we hem als een oude man, wandelend door de turnzaal. Op die momenten verdwijnt de stem teveel in de coulissen. Desondanks was zijn epiloog een knock-out.

Billy Budd vergt het grootste orkest in Brittens oeuvre en de orkestbak in Frankfurt zit dan ook afgeladen vol. Een groot deel van de ruimte gaat naar de 9 pauken, het koper is verdeeld over de linker en de rechterzijde van de orkestbak. Erik Nielsen laat het koper van het Frankfurter Opern- und Museumsorchester mooi opklinken. De melancholische altsaxpartij charmeert tijdens de geseling, de vele solistische momentjes van dwarsfluit, klarinet en harp zijn kristalhelder. De tussenspelen missen hun effect niet en de finale is overweldigend.

Geen opmerkingen: