dinsdag 9 juli 2019

Krzysztof Warlikowski met Salome in München (***½)

Marlis Petersen als Salome
© Wilfried Hösl
BLACK SABBATH

Het optreden van de kibbelende joden in Salome beperkt zich tot een theologische discussie, door Richard Strauss uitgewerkt als een tamelijk lang scherzo. De componist heeft deze kakofonie in d-mineur wel degelijk bedoeld als een karikatuur zoals we weten uit een brief aan Stefan Zweig. Regisseur van dienst, Krzysztof Warlikowski, van zijn kant vond het om één of andere reden gepast om het stuk compleet in de joodse sfeer te trekken. Zijn argumentatie daarvoor is mij niet bekend bij gebrek aan een programmaboek.

Een korte proloog schetst de situatie. Terwijl de stem van Kathleen Ferrier in Mahlers “Nun will die Sonn’so hell aufgehn” (Kindertotenlieder) uit onzichtbare luidsprekers schalt, zien we een rijke joodse familie zich verschansen in haar talmoedische bibliotheek. Zevenarmige kandelaars en het keppeltje op het hoofd van Herodes laten daar geen twijfel over bestaan. Dan volgt een hevig gebons op de deur en is het duidelijk dat we ons weer eens bevinden in de gruwelijke jaren dertig van het Derde Rijk. Alle aanwezigen grijpen spontaan naar een flacon cyaankali, Herodes houdt een pistool tegen de slaap. Dan pas stuurt Kirill Petrenko het vertrouwde klarinetmotief in de ruimte om de opera van Strauss orkestraal op de sporen te zetten.

Is Herodes het slachtoffer van een externe duistere macht of is hij de archetypische paranoïde machtshebber wiens angstdromen het resultaat zijn van misdaden die hij zelf heeft verwekt? Het is veel interessanter om dat laatste te suggereren en de meeste regisseurs plaatsen Herodes dan ook in een schuldig landschap, zoals Romeo Castellucci laatst nog in Salzburg. Niet voor niets zegt Herodes : ”Es wäre schrecklich, wenn die Toten wiederkämen!” Dat zal dan ook de reden zijn waarom Wolfgang Ablinger-Sperrhacke van Herodes zo’n halfslachtige figuur maakt die in niets kan overtuigen. “Schreckliches kann geschehen” is het verbale leidmotief doorheen het hele stuk. Dat spoort weliswaar met de dreigende schaduw die het nationaal-socialisme nu over het stuk werpt maar de wat heeft het stuk in godsnaam met de holocaust te maken?

Warlikowski heeft daarmee een miskleun afgeleverd zoals ik er geen meer gezien had sinds Terry Gilliams perverse “La Damnation de Faust” bij Opera Vlaanderen (2012) of zijn eigen mislukte Parsifal in Parijs (2011). Toen beweerde hij nog: “De kleine Pool in mij steekt steeds de kop op en ik moet mij forceren om te denken dat Duitsland van vandaag niets te maken heeft met het Duitsland van gisteren. De oorlog heeft hem zo geweldig ontgoocheld. Soms vraag ik mij af hoe de inwoners van Duitsland Wagner nog kunnen verdragen nadat ze op zo’n radicale manier afstand hebben moeten nemen van deze ideologie van een Groot Duitsland”. Door een joodse gemeenschap in haar eeuwige slachtofferrol te bevestigen lijkt hij zich nu te conformeren aan de gangbare politiek correcte agenda en die staat ook in München ten dienste van het masochisme van de Duitse “Vergangenheitsbewältigung”. Intendant Nikolaus Bachler leek met die controverse te willen pronken op de trappen van de Staatsopera tijdens zijn “Oper für Alle”-speech. Hij ging net niet zover het stuk van Oscar Wilde en Richard Strauss te verbinden met de holocaust. Wat Bachler vergat te vermelden is dat de productie door de Duitse pers niet werd gesmaakt.

Marlis Petersen (Salome) & Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (Herodes)
© Wilfried Hösl

Natuurlijk slaagt de supergetalenteerde Poolse regisseur erin om de voorstelling verder in goede banen te leiden met enkele fraaie beelden en een natuurlijke acteursregie. In de scenografie van Malgorzata Szczesniak vinden we de warme tonen terug van de mahoniehouten wanden in Don Carlo. De orientaalse motieven zijn nu vervangen door de Davidster. Rode lippen, een rood kleed en hoge hakken zijn de erotische attributen van Salome : Marlis Petersen kan zich niet in een 16-jarige transformeren maar ze werkt zich uit de naad om van Salome een echte Warlikowski-heldin van te maken. Fysiek contact met Jochanaan is er niet en Warlikowski zal Narraboths onnatuurlijk passie voor Salome aanwenden om dat te compenseren. In de “Dans van de Zeven Sluiers” nodigt Claude Bardouil Salome uit tot een erotische pas de deux met een bejaarde danser geschminkt met een doodshoofd. Gelukkig wordt deze zeer matige choreografie via de videowand ook opgeleukt met vruchtbaarheidssymbolen, eenhoorns en andere fabeldieren(video: Kamil Polak).

Het hoofd van Jochanaan komt terecht in een blikken doos met daarop een nummer gegraveerd als op de armen van een Auschwitz-slachtoffer. Na Salome’s verbijsterende finale laat Warlikowski het stuk eindigen met een collectieve zelfmoord. Terwijl Narraboth uit de doden is verrezen en flacons cyaankali uitdeelt slaat Jochanaan dit alles gade vanop een stoel, een sigaretje rokend alsof het de finale van Die Meistersinger von Nürnberg betrof.

Marlis Petersen (Salome) & Pete Jolesch (danser)
© Wilfried Hösl

De casting was niet meteen een schot in de roos. Marlis Petersen heeft niet de kracht om de partij van Salome als een jonge Isolde te zingen, zoals Strauss dat vroeg. Pavol Breslik als Narraboth mag doen wat hij wil, hij raakt bij mij geen enkele snaar. Wolfgang Koch doet weinig om van de zogenaamd banaalste partij van het stuk meer te maken dan de donderpreek van een religieuze vogelschrik. Michaela Schuster speelt Herodias als een hysterisch takkewijf en toont niets van de verleidingskunsten die de ruggegraat waren van haar zondige verleden. De stem is duidelijk over haar hoogtepunt heen.

Eén van de voordelen van de live-stream is dat je kan zien hoe dwingend de lichaamstaal is van de dirigent. Kirill Petrenko’s engagement is heel fysiek en daardoor bijzonder dwingend. Het tamelijk jonge orkest van de Bayerische Staatsoper gehoorzaamt hem blindelings. Ik wil het niet ouderwets noemen. Wat telt is de precisie en de dynamische beheersing van het orkestapparaat.


Geen opmerkingen: