dinsdag 14 februari 2012

De legende van de onzichtbare stad Kitesj en het meisje Frevonia



René Hooyberghs stuurde mij volgende bijdrage over Kitesj in DNO. Regie voerde Dmitri Tcherniakov.

De grachten van Amsterdam: stijfbevroren, bevolkt door honderden schaatsgekke Hollanders, het is nog te vroeg voor ongebreidelde dronkenschap, er zijn nog kinderen bij, het is nog licht: ons wacht een lange opera, van halfzeven tot elf. Een grote kop snert en een jonge jenever dus, en naar binnen.

Daar is het zomer, want nauwelijks is de eerste noot aan het orkest ontsnapt, nauwelijks gaat het doek op en daar is het eerste oooooohhhh van het publiek, en meteen al dankbaar applaus: voor het decor, er is nog niets gebeurd! Dat is een primeur. Maar terecht: het decor is verbluffend, en zeker voor een Nederlands publiek dat sowieso al een ruime dosis Rien Poortvliet-DNA door de aders heeft stromen, meer nog dan wij zijn ze opgevoed door de Efteling en peperkoeken huisjes. Maar geen goedkoop sarcasme vandaag: het is zomer op het podium. Een Russisch landschap dat nog het dichtst aanleunt bij het ideaal van Armand Preud’homme, een hutje op de purperen heide, en dan een meisje, en dat ben jij – maar nee, alweer probeer ik wat mooi is neer te halen, het is gewoon idyllisch, mooi, pastoraal, door het tuintje voor het huisje dwaalt een meisje blootsvoets in een wit kleed: dat moet Fevronja zijn, ook al een naam om van te dromen, het was al een plezier om die prachtige titel van de opera hier neer te typen, kom, ik doe het nog eens: De legende van de onzichtbare stad Kitesj en het meisje Fevronja, als het goed is mag geen moeite teveel zijn. En Rimski-Korsakov begint er pastoraal aan, de vogeltjes fluiten en zowaar een Beethoviaanse koekoek laat zich door de ouverture horen.
Stel je je dat voor in 1907, de eerste revolutie tegen de tsaar (begonnen in 1905) is net achter de rug, de Oktoberrevolutie moet nog tien jaar wachten.

Even over Nikolaj Rimski-Korsakov dan. Muzikaal zijn we in het tijdperk van de grote nationalistische stromingen en scholen, componisten zoeken het (zoals topchefs nu) in de volkseigen bronnen, gaan op zoek naar traditionele volksmuziek om ze te bewerken, zoals de chefs op zoek gaan naar “vergeten groenten”. Zo krijg je de Franse, de Italiaanse natuurlijk, de Poolse, de Tsjechische, de Oostenrijkse, de Finse, de Hongaarse scholen of strekkingen, de Russen geven de toon aan: daar heten ze het Mogoetsjaja Koetska, het Machtige Hoopje. Het Hoopje bestaat uit vijf componisten, Balakirev, Borodin, Cui, Moessorgski en Rimski-Korsakov. Tsjaikovski speelt niet mee, die ziet het meer Europees.
Rimski-Korsakov, geboren in 1844, was van adel en kreeg dus muzieklessen, maar werd marineofficier. Toch bleef hij componeren, een eerste opera (Het meisje van Pskov) ging in 1868 in première, later werd hij docent compositie aan het conservatorium van Sint Petersburg, gaf les aan onder anderen Stravinski en Prokofjev. Hij schreef ook symfonisch werk, meest bekend zijn Sheherazade (1893) en het Capriccio Espagnol (1887). Als kleinkunst-snoepje is De vlucht van de hommel overbekend, dank zij Walt Disney’s Fantasia.
Kitesj werd geschreven in 1903-4, maar moest wellicht door de opstand in Sint Petersburg wachten tot 1907 om opgevoerd te worden. De componist overleed een jaar later op zijn landgoed bij Loega.

Librettist Vladimir Belski had al vroeger met Rimski-Korsakov samengewerkt. Voor Kitesj baseerde hij zich op volkse verhalen over een onzichtbare stad. Hij voegt er het verhaal van een historische inval van de Tataren aan toe.

Maar terug naar ons meisje Fevronja, ze ontwaakt daar aan het kabbelende beekje bij het hutje, rook kringelt uit de schoorsteen, de ochtenddauw trekt op, het wordt licht. Alles is peis en vree, uit de bosjes en van tussen het riet melden zich haar vriendjes: een beertje, een kraanvogel, een gewonde eland die om verzorging vraagt. Ze slaat, net als Sint Franciscus van Assisi, een praatje met hen, ze zingt een danklied aan het woud dat haar al deze pracht en weelde heeft geschonken. Hier ontbreekt werkelijk niets om het geluk volmaakt te maken – of toch? Een prins! Daar komt hij al, Prins Vsevolod Joerjevitsj, zoon van koning Joeri van Kitesj. Hij is op berenjacht, gelukkig is hij gewond, zodat Fevronja hem kan verzorgen, zo slaan de vonken over. De muziek is van een hemelse schoonheid, prins en honingmeisje zingen zich de liefde in.
De lepe prins: “Wie zijn je ouders, meisje, woon je hier alleen?” – Fevronja: “Ik woon bij mijn broer”, of in hedendaagse taal: de kust is veilig, go for it! Nog is onze prins niet gerust. “Ga je naar Gods kerk, om te bidden?” Nee hoor, zegt Fevronja, “dat is te ver lopen, liefje, maar is God niet overal?” – als die prins nu nog niet heeft begrepen dat ze wel wil… ja hoor, hij heeft het, een kwartiertje later vraagt hij haar al ten huwelijk. Ja, nu krijgt zij het benauwd natuurlijk, dat gaat wel erg snel. Maar hier is hij al met een ring, ja vooruit dan maar, “Voor jou mijn liefste geef ik mijn leven; je hoeft het maar te zeggen en ik leg mij levend in het graf”. Zover komt het niet, want daar zijn zijn jachtmakkers, haar kuisheid gered door de gong.

De stad Klein Kitesj maakt zich op voor een aangekondigde bruiloft, maar het volk mort, de dronkenlap Grisjka Koeterma heeft de grootste bek. Er wordt behoorlijk wat gedronken, het pastorale bos is verdwenen, we zien nu op de achtergrond een omineus uitziend gebouw, de gevel lijkt erg op die van het Witte Huis in Moskou, honderd jaar later het tafereel van de opstand tegen Gorbatsjov. Een goeslispeler zingt een droevig, prachtig lied, over de stad Groot Kitesj, aan de overkant van het Jarmeer, en het onheil dat haar wacht. Het koor, het koor! En daar zijn ze: Fevronja, haar broer, de getuige Fjodor Pojarok: klaar voor de bruiloft. Terloops probeert Fevronja de dronkenlap Koeterma nog tot betere gedachten te brengen, ze is één en al goedheid, dat hoor je zo aan de muziek. Plots vallen terroristen het dorpsplein binnen, de enscenering verwijst duidelijk naar de aan de Tsjetsjenen toegeschreven inval op het Dubrovkatheater in 2002 (volgens anderen een door Poetin geïnspireerde provocatie om de Russische inval in Tsjetsjenië te rechtvaardigen); de overvallers “zijn duivels, geen mensen, en ze hebben Christus noch God”, het zijn Tataren, iedereen wordt uitgemoord, behalve Fevronja (“dit moerasbloempje”) en de dronkenlap Koeterma moeten mee, hij moet hen de weg wijzen naar Groot Kitesj, dat veertig kerken heeft en beladen is met goud en zilver. Biddend wordt Fevronja op een kar geladen en meegenomen, ze smeekt God de stad Kitesj onzichtbaar te maken, “evenals de rechtschapen mensen” die er wonen.

Bij het derde bedrijf belanden we in een schuilplaats voor vluchtelingen: noodbedden staan op de grond, er heerst verwarring en angst, we kennen die beelden uit de journaals over natuurrampen en oorlogen. Ook de vorst Joeri en zijn zoon, de bruidegom Vsevolod schuilen voor de vijand. De huwelijksgetuige Fjodor Pojarok heeft ook de aanslag overleefd, hem werden de ogen uitgestoken. Hij doet het relaas van de overval door de Tataren (“Ik weet niet met hoeveel ze zijn, maar door het kraken van hun wagens en het hinniken van hun vurige paarden kun je zeven werst geen woord verstaan; en door het dampen van de paarden werd zelfs het zonnetje verduisterd”). Nog erger: hij moet hen melden dat de dronkenlap Koeterma de ligging van Groot Kitesj verraden heeft, en dat de horde Tataren nu onderweg is. En dat Fevronja “leeft, maar ze was beter dood.”
Vorst Joeri zingt zijn aria, wonderlijk mooi, en wat een vertolking van Vladimir Vaneev, maar daarover later meer. Het is een ode aan Kitesj, “moeder aller steden”. Een knaap brengt verslag uit over de plunderingen in de stad: “De kerkkoepels hebben geen kruisen meer, in de hoge paleizen zijn geen vorsten meer; op de hoeken van de witstenen muren hangen vaandels met paardenhaar”. Eindelijk schiet Prins Vsevolod in actie, roept de mannen op tot weerstand, de koning zegent hun voornemen, ze zijn klaar om als martelaars voor het geloof te sterven. Enkel vrouwen, kinderen en de oude vorst Joeri blijven in de schuilkelder over.

Een entr’acte brengt ons naar een donker bos aan het Jarmeer, aan de overkant ligt Groot Kitesj, onzichtbaar door de dichte mist. Koeterma wordt nog steeds gevangen gehouden door de Tataren, het Nederlands Concertkoor gaat zijn gang, vergeet toch dat versleten Slavenkoor uit Nabucco! Twee Tataren strijden om de buit Fevronja, maar haar belagers slapen hun roes uit en zij kan ontsnappen. Zij zingt haar verdriet uit, zo wordt ze door de door berouw verteerde Koeterma gevonden. Niet alleen heeft Koeterma de Tataren tot bij Kitesj gebracht, bovendien heeft hij het gerucht verspreid dat niet hij, maar Fevronja de verrader is… Fevronja, de goedheid zelf, verlost hem van zijn ketens, ze is bereid haar lot als verraadster te dragen, God weet dat zij onschuldig is. Koeterma vlucht naar de oever van het meer, er is klokgelui, feestelijk klokgelui te horen, en de stad Kitesj is verdwenen, de bijgelovige Tataren kiezen het hazenpad, “De Russische God is vreselijk.”

Fevronja en Koeterma strompelen door het bos, Fevronja is uitgeput. Nu is vooral Koeterma aan het woord, hij ijlt en denkt dat hij de duivel ziet, hij rent brullend weg. Een lange, mooie aria van Fevronja volgt, zij verenigt zich weer met de natuur, en de natuur met haar. Een vogel, Alkonost, verschijnt en richt het woord tot haar, gelukkig is in opera niets onmogelijk. Alkonost, jammer genoeg, is de vogel der genade, “voor wie ik zing, is de dood gekomen”. “Ah, jij niet erg pientere vogel”, zingt Fevronja, “ik ben niet bang om te sterven en heb geen spijt van mijn verweesde leven… kom, mijn lieve dood, mijn gewenste gast, breng mij naar die bekoorlijke plek waar mijn bruidegom rust.”
Daar is de geest van Prins Vsevolod (Rimski-Korsakov zegt erbij dat de Prins langzaam komt aangelopen, bijna zonder dat zijn voeten de grond raken, van regie-aanwijzingen gesproken…). Volgt een mooie dialoog tussen Fevronja en de verschijning van de prins, een prachtig duet, en daar verschijnt alweer een magische vogel, Sirin is zijn naam, dat klinkt al minder donker dan Alkonost, wat is taal toch een genade. Sirin zingt: “Ik ben de vogel van de vreugde, degene voor wie ik zing zal eeuwig leven.”

Verwarring alom, ook muzikaal, Sirin en Alkonost voeren een dialoog die niemand wijzer maakt. De stad verschijnt aan de oever, of is dat nu het paradijs, is alles voorbij? In deze enscenering zijn we terug bij het hutje op de heide, de cirkel is rond. Het volk zingt de geliefden toe, vorst Joeri heeft ook nog wijze woorden. Alles is klaar om de bruiloft te laten doorgaan, maar nu bedenkt Fevronja zich: die dronken Koeterma is nog spoorloos. Ze schrijft hem een briefje: “Denk niet dat we dood zijn, we leven: de stad Kitesj is niet gevallen… We bloeien als dadels, als welriekende lelies”. Nu vraagt ze wie toegang krijgt tot de stad. Vorst Joeri geeft antwoord, en zo eindigt alles toch nog op een raadsel: “Ieder die vastberaden is, en die deze stad boven het leven verkiest.”

Het koor brengt de laatste verduidelijking: “Hier is geen geween en geen ziekte, er is zoetheid, zoetheid zonder einde, en eeuwige vreugde, vreugde, vreugde… die hier eeuwig woont.”

Ach, hoe mooi, als Marc Albrecht zijn musici ademloos lang de laatste noten laat rekken en een zucht door het theater gaat. Dit is pas opera, dit is zo dicht bij de perfectie dat de paar honderd begenadigden die erbij waren ademloos blijven zitten vooraleer het eerste applaus weerklinkt. En dan begint het te dooien, ook in Amsterdam.

Deze wonderlijk mooie productie – regie, decor, koren, zangers, orkest, leiding, kostuums, belichting – hoort tot het mooiste wat opera te bieden heeft. Ik heb dankbaar uit het libretto geciteerd omdat het zo mooi en zo poëtisch is. Hoogtepunten zijn moeilijk te noemen, maar dan toch: de ode van vorst Joeri (Vladimir Vaneev) aan de stad Kitesj. Het lied van de goeslispeler, Gennady Bezzubenkov. Het hele laatste, uitputtende bedrijf van Fevronja (Svetlana Ignatovich). De geweldige performance van de Brit John Daszak als de dronken Grisjka Koeterma. Misschien had prins Vsevolod (Maxim Aksenov) wat krachtiger mogen zijn, maar wat zou het. Onvergetelijk, wie de kans nog heeft naar Amsterdam te trekken voor dit meesterwerk, doen. Wellicht is er ook elders nog mogelijkheid binnenkort, want dit is een coproductie van de Nederlandse Opera met de Bastille in Parijs, het Gran Teatre del Liceu in Barcelona en de Scala van Milaan.

De wonderen zijn de wereld nog niet uit.

Geen opmerkingen: