maandag 3 december 2012

Alle Welt ist verwundert über das Feuer des flämischen Publikums


RICHARD WAGNER EN DE VLAAMSE BEWEGING.
DEEL 1 - PERIODE 1844-1876.

Dit is een verkorte versie van het artikel dat in het januari-nummer van Leidmotief zal verschijnen.

Anno 1850 wordt het klimaat rond Wagner in ons land beheerst door de kritieken van François-Joseph Fétis, fervent anti-wagneriaan en directeur van het Brussels conservatorium en door zijn verblijf in Parijs ook een man met aanzienlijke invloed in Frankrijk. Door het niet gering prestige waarover hij als wetenschapsmens beschikt slaagt Fétis er aanvankelijk in de doorbraak van Wagners muziek te verhinderen. Op langere termijn evenwel zal Fétis wegens zijn halsstarrig conservatisme en zijn a-prioristische houding er zelf voor een deel mee de oorzaak van zijn, dat Brussel tot een belangrijk centrum van Wagnerisme uitgroeit. Het gelukt hem wel het grote publiek naar zijn hand te zetten maar terzelfdertijd moet hij met lede ogen toezien hoe enkelen van zijn naaste medewerkers het radikaal over een andere boeg gooien en enthousiast voor Wagners kunst in de bres springen. Door de ironie van het lot zijn het juist de secretaris en de harmonieleraar van het conservatorium, Jules Guilliaume en Adolphe Samuel, die zich ontpoppen tot Wagnerianen van het eerste uur. Hun voorbeeld werkt aanstekelijk op jongeren als de musicoloog Edmond vander Straeten en de componist Gustave Huberti, en wanneer Wagner in 1860 te Brussel eigen werk komt dirigeren, is het zover dat de zo gevreesde en autoritaire directeur met contestatie in eigen instituut heeft af te rekenen.

WAGNER IN BRUSSEL

Ofschoon er in het Antwerpse Théâtre Royal (de huidige Bourlaschouwburg) in 1855 reeds een opvoering van Tannhäuser plaatsvond (verzorgd door een gastensemble uit Straatsburg) zijn het de twee concerten die Wagner in Brussel komt geven in het Théâtre de la Monnaie in maart 1860 die de basis leggen van de Wagnerreceptie in ons land. De Monnaie was voor deze beide concerten weliswaar slechts matig bezet maar het aanwezige publiek, blijkbaar de elite van de Brusselse melomanen, bracht de componist een warm applaus. Aan zijn vrouw Minna schrijft Wagner: “Alle Welt is verwundert über das Feuer des flämischen Publikums, welches wirklich meine Sache ganz mit demselben Jubel aufgenommen hat, wie das Pariser...”

Opmerkelijk gunstige kritieken vloeien uit de pen van Léon Jouret (“L’Etoile Belge”), Adolphe Samuel (“Le National”) en Edmond vander Straeten (“Le Nord”). Vooral Samuel en Vander Straeten worden vanaf dit ogenblik overtuigde aanhangers van Wagners kunst. In de geschiedenis van het Belgisch Wagnerisme zullen beide een vooraanstaande rol spelen. Samuel zal in 1865 de “Concerts Populaires” oprichten en daarin geregeld werk van Wagner programmeren. Of Vander Straeten reeds in maart 1860 Wagner te Brussel persoonlijk leerde kennen weten we niet met zekerheid. Vast staat alleen dat hij van toen af geen gelegenheid onbenut liet om voor Wagner propaganda te maken, al verschilde zijn visie op diens kunst wel merkelijk van die van Samuel. Terwijl Samuel de Duitse componist uitsluitend op grond van intrinsieke muzikale criteria beoordeelt zal de Vlaming Vander Straeten daarnaast ook sterk de nadruk leggen op het nationale karakter van Wagners oeuvre.

LA NOUVELLE ECOLE MUSICALE FLAMANDE

In oktober 1868 publiceert Peter Benoit in “Le Guide Musical” een reeks brieven onder de titel “La nouvelle école musicale flamande”, waarin hij zijn leermeester François-Joseph Fétis van antwoord dient omdat die zich tegen de nationale schoolvorming in de muziek had gekeerd. Fétis was een fervente aanhanger van het “cosmopolitisme” zoals de toenmalige officiële Belgische kunstleer werd genoemd. Die stond een versmelting van Latijnse en Germaanse culturen voor, bij ontstentenis van een volkse inhoud voor het Belgisch nationalisme. Vandaag noemen wij “kosmopolitisch” elk gevoel van verbondenheid met de mensheid die sterker is dan enig gevoel voor nationale of regionale identiteit. Terwijl vandaag kosmopolitisch ingestelde Vlamingen op diverse artistieke terreinen complexloos de wereld aan het veroveren zijn is het goed om niet uit het oog te verliezen dat de onderliggende bedoeling van het cosmopolitisme van Fétis natuurlijk niets anders was dan een poging tot decimatie van de hinderlijke Vlaamse cultuur. Uiteraard waren alle Franstaligen aanhangers van het cosmopolitisme, ondermeer ook François-Auguste Gevaert, de latere opvolger van Fétis aan het conservatorium en de reeds genoemde Adolphe Samuel.

Benoit nu stelt in deze brieven Wagner voor als een bij uitstek nationale figuur, als een heraut en profeet van het Duitse volk, en ontwikkelt aldus, zonder het aanvankelijk wellicht expliciet te willen, een visie op Wagner die tot aan de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen algemeen zal blijven. Door het groot prestige waarover hij als Vlaams voorman beschikt, zullen immers tal van Vlaamse vooraanstaanden de Duitse componist op een gelijkaardige manier benaderen: de dirigent Edward Keurvels , de dichters Eugeen Van Oye, Albrecht Rodenbach, Omer Wattez, Cyriel Verschaeve. De invloed van Benoits Wagner-visie op het Vlaamse cultuurleven zal zich echter slechts geleidelijk aan doen gevoelen en voor 1876 grotendeels tot het muziekleven beperkt blijven. Het zijn in het begin trouwens hoofdzakelijk musici of musicologen die zich over Wagners scheppingen een idee kunnen vormen.

Muziek van Wagner komt in onze gewesten tussen 1860 en 1870 af en toe op de concertprogramma’s voor, maar het betreft dan gewoonlijk concerten die door de Franstalige bourgeoisie worden gepatroneerd en waarbij de Vlaamse inbreng gering is. Was de Franstalige bourgeoisie in Vlaanderen vooralsnog beter op de hoogte van de Wagner-actualiteit, dit impliceerde echter nog lang niet dat zij ook in staat was de interne evolutie van Wagners operakunst te begrijpen. Men hoeft slechts een theaterblad als Le Tam-Tam Anversois open te slaan om zich daarvan te overtuigen: voor de Rienzi-vertoningen in het Théâtre Royal (maart 1869) wordt weliswaar duchtig propaganda gemaakt maar wanneer 7 maanden later de première van Das Rheingold te München wordt gecommentarieerd ziet het er voor Wagner allesbehalve rooskleurig uit: “La musique a un but plus noble à remplir; c’est la langue des passions, et avant tout, la musique doit émouvoir le coeur et charmer l’oreille. Que les promoteurs de cette musique étrange de l’école de Wagner, méditent sérieusement cette question”

In 1870 doen zich dan twee belangrijke gebeurtenissen voor die de definitieve start van het Wagnerisme in ons land inluiden: de Lohengrin voorstellingen in Brussel (maart/april 1870) en de Belgische aanwezigheid op de kunstfeesten van Weimar (mei 1870). Voor Vlaanderen komt daar nog het effect van de militaire overwinning van Duitsland in de Frans-Duitse oorlog (juli 1870) bij. Deze opkikker voor het Vlaams nationaal gevoel zal een krachtige injectie geven aan de door Benoit en Vanderstraeten ingeluide Wagnerwaardering.

LOHENGRIN IN BRUSSEL

De Lohengrin voorstellingen in Brussel o.l.v. Hans Richter overtroffen alle verwachtingen. Het werk werd in datzelfde jaar nog 21 maal opgevoerd, een voor die tijd ongewoon hoog aantal reprises. De liberale periodiek De Zweep toont zich over het succes van Lohengrin bijzonder opgetogen.

KUNSTFEESTEN WEIMAR

Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van Beethovens geboorte had men in Weimar een groots opgezette muzikale Festwoche georganiseerd, waarbij naast composities van Beethoven ook Wagner’s opera’s Der Fliegende Holländer, Tannhäuser, Lohengrin en Die Meistersinger op het programma stonden. Van Belgische zijde waren voor dat festival een aantal representatieve musici en muziekcritici opgekomen, zo o.m. Joseph Dupont, Louis Brassin, Leo van Gheluwe, Gustave Huberti en Edmond vander Straeten, laatstgenoemde als afgevaardigde van de Belgische regering. Zoals hij daar als regeringsafgevaardigde toe gehouden was, schreef Vander Straeten over de muzikale festiviteiten te Weimar een officieel verslag, dat op 31 oktober 1870 in L’Echo du parlement Belge gepubliceerd werd. Het Frans-Duitse conflict was ondertussen met een zege van de Duitse wapens beslecht en Vander Straeten neemt de buitenlandse politieke evolutie dankbaar te baat om in een voor officiële instanties bestemde tekst een vurig pleidooi te houden voor een nationaal georiënteerde muziekkunst op volkse basis. Met dit verslag veroordeelt hij in feite het standpunt van François-Joseph Fétis en maakt hij propaganda voor de nationale beginselen van Peter Benoit. Geen wonder dan ook dat Vander Straetens Wagner-beschouwingen van Vlaamse zijde erg op prijs worden gesteld. Zijn rapport wordt vertaald in het Nederlands en uitgegeven in brochurevorm. De integrale tekst van de vertaling verschijnt ook als bijlage in De Zweep.

DE ZWEEP

Voordien had dit blad echter reeds een tweetal Wagner-bijdragen gepubliceerd, waarin men onder invloed van de politieke gebeurtenissen eveneens een felle nationalistische toon kon horen doorklinken. We bekijken deze polemische bladzijden even van naderbij.

In het eerste artikel, Richard Wagner (nr. van 14 mei 1871), komt duidelijk tot uiting hoe Wagners succes en Duitslands overwinning als een eenheid gezien werden. Wagner en Duitsland moeten de Vlamingen, en in ‘t bijzonder Peter Benoit, het hoofd van de Vlaamse muziekbeweging, tot voorbeeld strekken :

“Hij [Wagner], de geniale man, die in zijn eigen vaderland, tegen het onduitsche wezen, het Walendom in de kunst zijn leven lang streed en nog strijdt, hij wordt eindelijk gewaardeerd en begrepen, en zijne verlichte landgenoten begroeten hem ten rechte als de genius, die hen ook hielp zegepralen tegen het Waalsche monster, dat aan Duitschland den krijg verklaarde.(..)

Met blijde, met verlangende blikken zien wij, Vlamingen, naar de groote nationale kunstontwikkeling onzer stambroeders. Wij juichen aan al hunne zegepralen toe, omdat wij hier ook eenen strijd voeren, eenen strijd van leven en dood, tegen het Franskiljonism, tegen de verbastering en ontaarding waarmede al de levenskiemen onzer Germaansche natuur besmet worden ! (..)

Welnu, Peter Benoit, de toondichter van den „Lucifer” en „de Schelde” moet zijn hart voelen trillen van blijdschap en fierheid, wanneer hij verneemt met welke ongemeene erkentenis den dichter van den „Tannhauser”, den genialen Wagner, den grooten vaderlander begroet wordt ; want niet alleen in die ontzaggelijke waardeering van het nationale Duitsche genie, door de Duitsche natie ligt er een spoorslag voor Benoit om op de uitgeslagene baan voort te gaan, maar ook eenen wenk voor ons, om den jongen meester krachtig te ondersteunen. (..)

Ja, dat is het — waarheid ! zijn eigen kennen, en zijn eigen wezen voortbrengen. Vlamingen, luistert naar de woorden des grooten Meesters, Richard Wagner. Vlaamsche kunstenaars, zijt u zelfs, gij ook kunt indien gij wilt. Wil dus !”

Hoe nauw deze plotselinge Vlaamse geestdrift voor Wagner met Duitslands overwinning op Frankrijk samenhangt, blijkt wellicht nog beter uit de tweede bijdrage, eveneens met als titel Richard Wagner, van enkele weken later (nr. van 11 juni 1871) :

"Richard Wagner, de koenste en reinste dichter zijnes volks is thans bezig met zijn reuzenwerk „De ring der Nevelingen”, gansch ten uitvoer te brengen. De opvoering zou te Baireuth, in eenen daartoe opzettelijk geschikten schouwburg plaats grijpen en gedurende vier dagen duren.
Wagner vindt tusschen de Vlamingen niet alleen een groot getal bewonderaars, maar ook weten zij den nationalen dichter te waarderen, getuigen het knappe opstel van onzen Vlaamschen kunstkritieker Edmund Vander Straeten, dat wij toekomende week zullen mededeelen : daaruit zal ten overvloede blijken, hoe Wagner onverbiddelijk uit de Duitsche kunst allen valschen Walschen invloed weert, om de edelreine de edelschoone in hare prachtvolle eenvoudigheid te laten schitteren. (..)

Zij allen die dus belang stellen in de scheppingen en in de reine nationale richting des meesters zullen dezen oproep aanhooren; zij ook die, ten rechte, Duitschland als de leidster Europa’s aanzien en den weldadigen invloed des Duitschen kunstgeest willen bevorderen; zij ook die als scheppers of denkers weten, dat men door de nationaliteit tot originaliteit geraakt, dat het de hoogste zending is der kunst de zelfstandigheid van een volk te bekrachtigen, zullen de gelegenheid niet laten voorbijgaan om den schepper van zooveel edels, schoon en waars te huldigen en hem in staat te stellen zijn reuzenwerk uit te voeren - De Ring der Nevelingen ! - Een werk doorgeurd met den heerlijken Duitschen geest, gesproten uit het zuiverste bloed der immerfrissche immerkloeke Germania.”

Karel Wauters vermoedt dat Emanuel Hiel de auteur van deze artikels is omdat in het bovenstaande fragment propaganda wordt gemaakt voor de eerste Bayreuther Festspiele. Eind mei-begin juni hadden de Brusselse Wagnerianen besloten een Wagner-”Société” op te richten en daartoe een beperkt “comité provisoire” samengesteld. Van dit laatste was Hiel één der leden, naast L. Brassin, P. Schott, Ch. Tardieu en Ad. van Soust de Borkenfeldt. Zijn aanwezigheid tussen die Franstalige Wagnerianen doet enigszins vreemd aan maar valt waarschijnlijk te verklaren door een paar persoonlijke contacten. In elk geval was het de nationale en in die jaren zelfs bijzonder nationalistische context van de onderneming Bayreuth die Hiels engagement bepaalde.

Als derde bijdrage (nr. van 23 juli 1871) bracht het blad daarop in bijlage de integrale vertaalde tekst van Vander Straetens Weimarverslag. Uit het inleidend commentaar blijkt nog maar eens hoe De Zweep voor alles uit nationale overwegingen met Wagner sympathiseerde:

“Wij hebben dezen artikel vertaald voor zijne hooge kunstwaarde, - nooit is hier te lande den grooten nationalen meester Richard Wagner beter ontleed, beter verstaan geworden. De lezers zullen zooveel genot smaken als wij met ze te vernederlandschen. Ook uit nationaal gevoel is het onzen plicht alles te doen wat mogelijk is om Wagner meer en meer bij ons volk bemind te doen worden. Daartoe zal het werk van Edm. Vander Straeten veel bijdragen.”

In welke mate Vander Straetens essay het Vlaamse muziekleven voor Wagner heeft weten te sensibiliseren, valt moeilijk uit te maken. Feit is nochtans dat de Wagner-belangstelling na 1870 in Vlaanderen langzaam maar zeker toeneemt.

De redactie van De Zweep zal ook Wagners pamflet "Das Judenthum in der Musik" als wapen gebruiken in haar strijd voor een Vlaamse nationale muziekkunst. Zo verschijnt in het nummer van 24 oktober 1875 een polemisch opstel "‘t Judaïsme & ‘t Ultramontanendom" in de muziek waarin door een zekere Argus heftig van leer getrokken wordt tegen de cosmopolitische opvattingen van Adolphe Samuel. Om de krasse toon van deze in de grond unfaire aanval te begrijpen, moet men een weinig op de hoogte zijn van de achtergronden en weten dat Samuel een paar jaar voordien tot directeur van het conservatorium te Gent was benoemd. Tegen deze benoeming had men van Vlaamse zijde fel geprotesteerd: niet alleen kende Samuel als geboren Luiker Waal geen woord Nederlands, maar hij stond daarenboven bekend als een fervent aanhanger van het cosmopolitisme. Samuel bevond zich met zijn opvattingen lijnrecht in tegenspraak met Benoits nationale beginselen en men vreesde dat door zijn benoeming de Vlaamse muziekbeweging in een minderheidspositie zou gemaneuvreerd worden, temeer daar Gevaert, die intussen Fétis als directeur van het conservatorium te Brussel was opgevolgd, eveneens voor de “cosmopolitische leer” partij had gekozen. Deze vrees bleek niet ongegrond: van bij zijn benoeming liet Samuel niets ongedaan om -vaak in samenwerking met Gevaert- het standpunt van het cosmopolitisme bij officiële gelegenheden te doen zegevieren. Zo kwam het in 1874 tussen hem en Benoit tot een open conflict binnen de commissie voor het oprichten van de nationale festivals. Het is dit conflict dat de eigenlijke oorzaak vormt van Argus’ denigrerende uitval.

CONCLUSIE

Voor 1876, het jaar van de eerste Bayreuther Festspiele, blijft Wagners faam in Vlaanderen, behoudens enkele literaire echo’s, hoofdzakelijk beperkt tot het muziekleven. Slechts musici en musicologen kunnen het zich veroorloven over Wagner een -al dan niet gefundeerd- oordeel uit te spreken, omdat alleen zij door hun opleiding te Brussel (zowel Peter Benoit, Edmond Vander Straeten, als Willem de Mol en Leo Van Gheluwe studeerden er aan het conservatorium) en door reizen in het buitenland op de hoogte waren van de nieuwste tendenzen en stromingen in de Europese muziek.

Er bestond in de voornaamste Vlaamse steden (Antwerpen, Gent Brugge) wel een muziekleven, doch dit was voor het grootste gedeelte in handen van de Franstalige hogere burgerij, en, in tegenstelling tot Brussel, over ’t algemeen erg traditioneel gericht. Deze periode is voor de Vlaamse Wagner-appreciatie niettemin zeer belangrijk, omdat hier vanuit de zich langzaam ontplooiende Vlaamse muziekbeweging een visie op de componist ontstaat, die voor onze gewesten in grote trekken definitief is en in elk geval tot aan de Eerste Wereldoorlog dominerend zal blijven: bij monde van Vander Straeten en vooral van Benoit wordt Wagner in de eerste plaats als een bij uitstek nationaal kunstenaar gezien, een musicus die in zijn werk de nationale volksgeest tot leven brengt.

In de volgende aflevering gaan we dieper in op de figuur van Peter Benoit en Edmond vander Straeten.

Bron : Karel Wauters, Wagner en Vlaanderen, 1844-1914


Geen opmerkingen: