maandag 15 april 2013

ADMIRONS ROSSINI MAIS SUIVONS WAGNER



RICHARD WAGNER EN DE VLAAMSE BEWEGING.
DEEL 3 - PORTRET VAN DE WAGNERIAAN EDMOND VANDER STRAETEN

Dit is een verkorte versie van het artikel dat in het juli-nummer van Leidmotief zal verschijnen.

De Oudenaardse musicoloog Edmond vander Straeten was de eerste die in België het nationaal karakter van Wagners kunst beklemtoonde. Hij startte als secretaris van Fétis aan het Brussels conservatorium om vervolgens catalograaf te worden bij de Koninklijke Bibliotheek en muziekcriticus bij het dagblad Le Nord. Karel Wauters noemt hem “de beste Wagner-specialist die Vlaanderen tot aan de Eerste Wereldoorlog heeft gekend”. Als er iemand postuum het erelidmaatschap verdient van het Vlaams Wagner Genootschap dan wel deze scherpzinnige muziekcriticus, ruimdenkende Vlaming en combattieve Wagneriaan.

Zijn Wagner-beeld heeft voor het Vlaamse cultuurleven weliswaar niet zo een grote betekenis gehad als dat van Peter Benoit, maar daartegenover staat dat het op zichzelf merkelijk interessanter is en in elk geval veelzijdiger. Vander Straeten behoorde tot die zeldzame soort 19de-eeuwse muziekgeleerden, voor wie de studie van het muzikale verleden hand in hand ging met een uitgesproken belangstelling voor het eigentijdse muziekleven. Zijn omvangrijk opzoekingswerk op het gebied van de Nederlandse polyfonie belette hem nooit om ook de muzikale actualiteit op de voet te volgen. Nauwelijks heeft hij als kenner van de oudere muziek enige reputatie verworven, of hij laat er geen twijfel over bestaan dat hij in de controverse rond de zgn. nieuwe muziek Wagners zijde heeft gekozen.

Wanneer Wagner in 1860 naar Brussel komt om er uit eigen werk te dirigeren, schrijft Vander Straeten over die concertgebeurtenis een merkwaardig verslag in Le Nord (4 april 1860), waarin hij resoluut voor de omstreden componist in de bres springt. Wagner is naar het oordeel van Vander Straeten een machtige en rijkbegaafde individualiteit, die door terug te grijpen naar de bronnen van het volksbewustzijn een imposante nationale muziekkunst heeft tot stand gebracht. Deze kunst, die met de conventies van het Frans-Italiaans eclectisme voorgoed heeft gebroken, weet in haar grootse eenvoud steeds te ontroeren, en noodt zowel tot inkeer als tot hartstochtelijke zelfbevestiging:

"Le caractère dominant de la musique de Wagner est le recueillement et la grandeur. Le maître s'y révèle à chaque page. Ce maître n'est ni italien, ni français, ni éclectiste. Il est autochtone comme Weber. Seulement, il remonte à la source vive à l'inspiration dégagée de ce merveilleux accessoire dont le papillotage trouble l'oreille et l'égare. Il en tire la légende, c'est-à-dire l'élément de la vie d'un peuple, l'expression de sa force mystérieuse et profonde cachée au coeur de sa nationalité. Déjà la littérature, après avoir épuisé toutes les combinaisons dramatiques du coeur humain, et sur le point de succomber sous l'ennui du connu et les artifices du métier, cherche à se rajeunir en s'inoculant le souffle poétique des peuples primitifs. Wagner aussi essaie d'inoculer à la musique cette jeunesse d'expansion, cette fraîcheur de sensibilité, cette naîvité d'émotion, qui semblent étouffées aujourd'hui sous le poids des formules conventionnelles. (...)"

"C'est assez dire que Wagner brise, d'une main hardie, le moule conventionnel, la forme routinière. Il répudie la carrure de la phrase, l'attraction tonale, le développement régulier du plan, les transitions naturelles, les règles fondamentales de l'harmonie enfin, dont se prévaut si souvent la médiocrité pour en imposer à la masse. Il répudie tout cela parce qu'il se sent à l'étroit, parce que d'autres grands compositeurs en ont fait autant, parce que le moule actuel s'use et vieillit. Il répudie tout cela de parti pris et non par impuissance. Après avoir trouvé une veine nouvelle, riche d'inspirations originales et inconnues, ne fallait-il pas employer des moyens tout autres pour l'exploiter avec succès? (...)"

"Nous le disons avec une conviction profonde: M. Wagner est une individualité puissante, riche, élevée, avec laquelle il faudra compter un jour bon gré mal gré. Musicien de l'avenir ou du présent, peu importe: les mots ne font rien à l'affaire. L'essentiel est que ses productions soient nées viables, et elles le sont, n'en doutez pas. Ce n'est pas pour rien que tout ce bruit se fait autour de son nom. Le jour n'est peut-être pas éloignée où justice lui sera accordée."

Het is zeer waarschijnlijk dat Benoit zich door Vander Straetens Wagner-visie heeft laten inspireren. Het heeft er alle schijn van dat Vander Straeten gedeeltelijk als mentor voor zijn jonge vriend is opgetreden.

Slechts zelden bezondigt hij zich als Wagneriaan aan dogmatisme of engkijkerij. Loopt hij weliswaar met Verdi's opera's niet hoog op, meestal heeft hij niets dan lof voor de muziek van Meyerbeer en Rossini, componisten die nu bij Wagner en zijn entourage toch niet bepaald in de gratie stonden.

WEIMAR 1870

Het duurde niet lang of Vander Straeten had zich door zijn muziekkritieken en zijn bedrijvigheid op musicologisch gebied tot een eminent muziekgeleerde opgewerkt. Weldra was ook zijn reputatie als Wagnerkenner tot in officiële milieus doorgedrongen, en toen in juni 1870 te Weimar groots opgezette Beethoven-feesten werden georganiseerd met op het programma tevens een viertal Wagneropera's (Der Fliegende Holländer, Tannhäuser, Lohengrin en Die Meistersinger von Nürnberg), zond de Belgische regering hem als afgevaardigde. Vander Straeten schreef over deze festiviteiten een officieel rapport : Rapport officiel sur les représentations modèles des oeuvres de Wagner, organisées en 1870 à Weimar, waarvan de tekst als feuilleton in L'Echo du Parlement Belge (31 oktober 1870) werd gepubliceerd. Een Nederlandse vertaling verscheen het jaar daarop in De Zweep (als bijlage in het nr. van 23 juli 1871) , en werd ook als aparte brochure uitgegeven. Het is deze tekst, waarin Vander Straeten zich als Wagneriaan wellicht het volledigst heeft uitgesproken.

Eerst wijst Vander Straeten in een korte inleiding op Wagners toenemende internationale faam : honderden buitenlanders kwamen naar Weimar om er getuige te zijn van het succes van de nieuwe muzikale beweging. Daarna begint hij aan zijn eigenlijke uiteenzetting, waarvan het eerste deel grotendeels bestaat uit een algemene karakteristiek van Wagners kunstenaarspersoonlijkheid. Wagner moet volgens hem tot die enkele zeldzame grote kunstenaars gerekend worden, die door hun uitzonderlijk scheppingsvermogen de kunst steeds opnieuw verrijken en nieuw leven inblazen. Vergeleken bij middelmatige muzikale talenten die zich over hun bibliotheek-partituren buigen in plaats van te scheppen uit het open boek der natuur, treedt hij naar voor als een oorspronkelijk genie dat met de heersende conventies heeft gebroken.

Zowel op het gebied van de muzikale techniek als op dat van de opera als muzikaal genre is Wagner een baanbrekend renovator. Zijn grootste verdienste nochtans bestaat erin dat hij een nationale en volksverbonden lyrisch-dramatische kunst heeft geschapen:

"Behalve de vruchtbare aandrijving die Wagner aan het opera heeft gegeven met er, naar het voorbeeld van Beethoven, den weerglans des tijdvaks te doen in stralen, heeft hij er in toegepast al wat de Germaansche wereld verheven en grootsch bevat, en er aldus den nationalen geest doen in leven. En door nationalen geest versta ik geenszins dit enggeestig uitsluitingsstelsel, dat zonder genade alles wat uit den vreemde komt verstoot, en behagen schept zelfs in zijne eigene gebreken ; integendeel versta ik er door : de verlichte burgerdeugd, welke de voortbrengselen van andere volken zich tracht eigen te maken om er zich van te bedienen als middelen tot vooruitgang en volmakingen. Overigens, leidt de beschaving niet langzamerhand de verschillende rassen naar eene geestelijke samensmelting, waarin de nationale karakters maar tot onderscheidingstekens zullen dienen ? Dit doel beoogt Wagner. En hij heeft de eerste een oprecht, eigenaardig Duitsch opera, vrij van alle zwakheden en leemten geschapen, waar het vaderlandsch element eene merkwaardige eenheid en treffende grootheid aan gaf ; en zie met welke logiek de groote geest, altijd rijk aan hulpbronnen, zijn reusachtig plan weet tot eenheid te brengen. "

Wagner levert het overtuigend bewijs dat het nationale element de kunst niet verarmt, maar integendeel geweldig verrijkt. Door terug te grijpen naar legenden en sagen, de natuurlijke bronnen van het volksbewustzijn, geeft hij zijn kunst immers een tegelijk nationale en universele dimensie.

In het tweede deel van zijn brochure, waarin hij Die Meistersinger von Nürnberg analyseert, laat Vander Straeten er trouwens geen twijfel over bestaan, dat hij een voor zijn tijd knap en competent musicoloog is. Niet zonder bewondering stellen we vast hoe hij in dit dan toch zeer complexe werk -zeker voor de maatstaven van toen- moeiteloos zijn weg vindt, en in enkele rake beschouwingen er de voornaamste muzikale en dramatische kwaliteiten van weet inzichtelijk te maken. Zijn verfijnd muzikaal gehoor en zijn vertrouwdheid met muzikaal-technische problemen brengen hem ertoe vooral die delen te waarderen, waar Wagner grote compositorische moeilijkheden haast spelenderwijs heeft overwonnen : zo wijst hij bv. op de. scène met Walter von Stolzings proeflied uit het eerste bedrijf, waar het lied van de ridder zich contrapuntisch afzet tegen het gemor en de protesten van de vergramde meesters, maar er niettemin harmonisch en ritmisch mee verbonden blijft ; zo roemt hij ook de muzikale finesses van Beckmessers serenade met het daarop volgende volkstumult op het einde van het tweede bedrijf , scène waarin Wagners orkestrale kunst een hoogtepunt bereikt, zonder dat zij daarbij ook maar enigszins geforceerd aandoet.

Wat Vander Straeten in Die Meistersinger het meest imponeert is de indrukwekkende eenheid van het geheel, het perfecte samenspel van woord en toon, drama en muziek, het feilloos door elkaar vloeien van frisse melodieën en verwikkelde harmonische en orkestrale begeleiding. Vervolgens richt Vander Straeten zich tot de jonge Vlaamse componisten, die hij de raad geeft zich door geen slaafse regels te laten binden, maar in de eerste plaats te vertrouwen op eigen kracht, aanleg en oorspronkelijkheid. Indien zij zich toch door een voorbeeld willen laten leiden, dan niet door dat van Frankrijk, waar het muziekleven in hopeloze conventies verstrikt is geraakt, maar veeleer door dat van Duitsland, het stamverwant land bij uitnemendheid, waar Wagner bewezen heeft wat het Germaans muzikaal genie vermag:

"Waartoe, overigens, die thans in de mode zijnde, samengeflanste tweeslachtige basterdstijl? Muzikalisch noch Fransch, noch Italiaansch, noch Duitsch zijn, en van dit alles een verward en onbepaald geheel bieden ; - is het niet bespottelijk, niet vernederend ? Eene faam, in deze voorwaarden verkregen, moet niet alleen bij haren dageraad verdwijnen ; maar hij die er het voorwerp van is, loopt gevaar zich tevens ontkend te zien door de vreemdelingen die hij zal nagebootst, en de natie die hem zal voortgebracht hebben. Noscite vos ipsos".

Zo culmineert dit verslag tenslotte in een veroordeling van het cosmopolitisme en een pleidooi ten gunste van een nationaal georiënteerde muziekkunst. Vermoedelijk heeft Vander Straeten dit ook bewust gewild, en wel ter aanmoediging van Peter Benoit, die rond die tijd alles in het werk stelde om een nationale Vlaamse muziekschool in het leven te roepen. Dit was waarschijnlijk trouwens ook de reden waarom het rapport in het Nederlands - in wat voor een Nederlands ! - werd vertaald : om een zo talrijk mogelijk Vlaams publiek van het muzikaal en nationaal belang van Wagners kunst te overtuigen, en het op die manier meteen te sensibiliseren voor het tot stand komen van een gelijkaardige nationale muziekkunst in Vlaanderen.

Zoals blijkt uit Cosima Wagners dagboek bezorgde Vander Straeten ook Wagner zelf een exemplaar van zijn verslag, naar alle waarschijnlijkheid de oorspronkelijke Franse tekst, de feuilletonbijlage uit L'Echo du Parlement Belge. In haar notities van 2 november 1870 lezen we : „R. hat einen Brief von Herrn van der Straeten mit einem Aufsatz über die Weimarischen Vorstellungen, welchen das ultramontane Ministerium nicht im Brüssler Moniteur aufnehmen wollte, nachdem das vorherige liberale den Verfasser nach Weimar geschickt hatte". Pikante bijzonderheid rond de Belgische regeringswisseling van juni 1870 en de daarbij horende politieke tegenstellingen en rancunes ! Het kabinet d'Anethan had geen belangstelling meer voor het officieel verslag van iemand die nog door het ministerie Frère-Orban was afgevaardigd...

KEULEN 1873

In elk geval moeten we uit Cosima's dagboeknotitie concluderen dat Vander Straetens persoonlijke contacten met Wagner ten laatste van 1870 dateren. Misschien heeft hij de componist ook vroeger reeds geschreven en kende hij hem al langer persoonlijk, van in 1860 te Brussel, we kunnen dit echter niet bewijzen. Wat er ook van zij, wanneer beide mannen elkaar in 1873 te Keulen ontmoeten, is het duidelijk dat ze voor elkaar geen onbekenden meer zijn.

Graag geven we hier het relaas van die ontmoeting, die in Vander Straetens persoonlijke relatie met Wagner ongetwijfeld een opmerkelijke gebeurtenis is geweest. Op 24 april 1873 zou Wagner te Keulen, daartoe uitgenodigd door het plaatselijk "Wagnerverein", een concert dirigeren met op het programma de Eroica van Beethoven en fragmenten uit eigen werk. Het had echter veel voeten in de aarde vooraleer het zover was, want de stedelijke kapelmeester en conservatoriumdirecteur Ferdinand Hiller (1811-1885), één van de grote muzikale autoriteiten van het Rijnland, bleek allesbehalve bereid Wagner met vlag en wimpel in te halen. Als jood en voormalig vriend van Mendelssohn had hij zich altijd al fel tegen Wagner gekant, en ook nu vond de auteur van "Das Judenthum in der Musik" geen genade in zijn ogen. Het zag er naar uit dat Wagner te Keulen een warme ontvangst te wachten stond ! Toen nu Hillers anti-propaganda Vander Straeten ter ore kwam, aarzelde deze geen ogenblik. Hij besloot naar Keulen te reizen om er Wagner, zo mogelijk nog voor het concert zelf, ostentatief hulde te brengen. Hoe dit precies gebeurde, verhaalt ons E. Evenepoel :

"Sur ces entrefaites, l'idée était venu à M. Edmond Vander Straeten d'aller saluer le grand artiste à Cologne. Plusieurs de nos meilleurs musiciens devaient l'accompagner ; il partit seul, muni d'un bouquet colossal, une merveille de l'horticulture gantoise. En apercevant M. Vander Straeten à la première répétition générale, Wagner lui tendit les bras, et, après un petit speech de son visiteur, il lui dit d'une voix émue : "C'est trop ! Je ne mérite pas cela !"

Wagner schijnt Vander Straeten dus reeds eerder ontmoet te hebben, aangezien hij hem herkent. Ditmaal schenkt hij hem ter herinnering een gesigneerd portret.
Dat Vander Straeten naar zeggen van E. Evenepoel Wagner enkele van zijn werken ten geschenke gaf en daarvoor als dank een bronzen medaille toegestuurd kreeg, wordt bevestigd door een korte bijdrage uit het liberale Vlaamse periodiek De Zweep (17 oktober 1875). Hierin vinden we nl. een volledig afschrift van de begeleidende brief die Wagner bij die gelegenheid aan Vander Straeten schreef.
Dit korte dankschrijven is de enige brief van Wagner aan Vander Straeten waarvan we de tekst kennen. In 1894, een jaar voor Vander Straetens dood, heeft Omer Wattez ter gelegenheid van een bezoek de brieven en documenten nog onder ogen gehad, maar sindsdien ontbreekt elk spoor. In Wattez' biografische bijdrage over Vander Straeten in "Vlaamsch en Vrij" (jg. II,1894) staat te lezen:

"Bij Richard Wagner zelf stond onze Vlaamsche kunstgeleerde hoog in aanzien. Wij ondervonden ten huize van dezen, uit brieven, opgedragen werken en een prachtig gegraveerde beeltenis met veroverend handschrift, welke hooge achting de Duitsche meester hem toedroeg."

Ook van Vander Straetens brieven aan Wagner is er blijkbaar geen enkele bewaard gebleven.

Uit het voorgaande zou men verwachten dat Vander Straeten in 1876 aanwezig zou zijn geweest bij de eerste opvoering van De Ring in Bayreuth. Dit was echter niet het geval. Vander Straeten verbleef in 1876 in Italië, waar hij met een reisbeurs van de Belgische regering in plaatselijke archieven opzoekingen verrichtte in verband met de vroegere activiteiten van de Nederlandse polyfonisten aldaar. Dit verblijf betekende nochtans geen onderbreking in zijn strijd voor de nieuwe muziek, wel integendeel! In juli 1876, een maand voor de Festspiele, verscheen onder zijn impuls te Rome het eerste nummer van een nieuw Italiaans muziektijdschrift, waarvan de titel aan duidelijkheid niets te wensen overliet: Il Progresso Musicale. Opzet van het blad: het propageren van een nationaal gerichte muziekkunst, en, hoe kon het anders, het activeren van de Wagnerbelangstelling. Dat dit toen te Rome en in Italië niet zomaar in goede arde viel, zal men licht begrijpen. In de meeste bijdragen werden ideeën verkondigd die regelrecht in strijd waren met de Italiaanse muziektraditie en de opvattingen van het belcanto, en alsof dat nog niet genoeg was, werd er vaak ook een aardig stukje gepolemiseerd. Het blad was dan ook maar een kort bestaan beschoren; eind 1876, na twaalf nummers, werd de uitgave ervan stopgezet. Vanderstraeten had zich tot voorpostgevechten laten verleiden en al vlug de weerslag daarvan ondervonden. Volgens E. Evenepoel had hij massaal verwijten en bedreigingen ontvangen. Pas met het verschijnen van het tijdschrift Cronaca Wagneriana (Bologna, 1893-1895) zou het Wagnerisme in Italië voorgoed doorbreken.
Een interessante bijdrage, maar dan vooral voor de kennis van de tegenstellingen binnen het toenmalige Belgische muziekleven, is Il futuro supplemento alle biografia universale dei musicisti di Fétis, waarin Vander Straeten het hoofdwerk van zijn vroegere leraar en directeur met de grond gelijk maakt.

In een gelijkaardige context moeten we eveneens het artikel Italia e Belgio situeren. Hierin verdedigt Vander Straeten Peter Benoits nationale beginselen tegen de opvattingen van de musicoloog ridder Xavier van Elewijck. Van Elewijck had in een in 1875 gepubliceerd officieel rapport De l'état actuel de la musique en Italie, een overzicht gegeven van de onderwijsmethoden in de Italiaanse conservatoria en aanverwante muziekinstellingen, en daarbij bijzonder de nadruk gelegd op het feit dat het onderricht er uitsluitend in het Italiaans gebeurde, hetgeen volgens hem de nationale geest ten goede kwam. Hieruit trok hij dan de conclusie dat men ook in België best op een soortgelijke manier te werk kon gaan, wat er echter op neer kwam dat men in de conservatoria enkel het Frans als voertaal zou gebruiken. Deze stellingname was natuurlijk geheel in tegenspraak met Benoits nationale denkbeelden.

Overal waar Vander Straeten verblijft gaat zijn musicologisch opzoekingwerk gepaard met een actieve belangstelling voor de eigentijdse muziek, inzonderheid voor de muziek van Wagner. Een goed voorbeeld van dit samengaan van musicologie en Wagnerisme is zijn volgend werk, de in 1878 te Parijs uitgegeven studie Voltaire musicien, waarin Voltaires kritische kijk op de muziek van zijn tijd en zijn visie op de muziek in het algemeen onder de loupe wordt genomen. In het kapittel Wagnérisme beschouwt hij aldus Voltaire als een voorloper van Wagners muziekdramatische opvattingen. Had de grote Franse geest in zijn Henriade niet geschreven "Beaux-arts, je vous invoque tous: Musique, danse, architecture" en op die manier Wagners "Gesamtkunst"-concept voorvoeld?

Wagner als de uiteindelijke vervulling van Voltaires profetische wensdroom, ziedaar Vander Straetens sensationeelste maar geforceerde stelling uit het gehele boek. Wagner zelf dacht vermoedelijk ook in die richting. "Vorher etwas in Voltaire musicien von H. v.d. Straeten gelesen, ohne sonderliches Vergnügen, es ist ganz etwas anders, was die unter Musik verstehen, sagt R.", schrijft Cosima de 17e oktober 1878 in haar dagboek. Met "die" bedoelt Wagner uiteraard Voltaire en zijn tijdgenoten. Maar al was hij het waarschijnlijk met Vanderstraeten op meer dan één punt oneens, toch hoedde hij er zich wel voor daar aan buitenstaanders veel van te laten blijken. Zijn persoonlijke mening was één ding, propaganda en goede relaties met propagandisten een ander. Onder de titel Voltaire als Wagnerianer publiceerden de Bayreuther Blätter een samenvatting van Vander Straetens boek en Cosima zond de auteur een vleiende brief.

Vander Straeten moet met dit schrijven zeer ingenomen geweest zijn, aangezien hij zijn volgend werk, Lohengrin, instrumentation et philosophie (Paris, 1879), eerbiedig en dankbaar aan Cosima opdroeg.

In 1884 vestigt hij zich definitief in zijn geboortestad Oudenaarde en leidt er tot aan zijn dood in 1895 een teruggetrokken bestaan, zich nog hoofdzakelijk bezighoudend met oudere muziek en plaatselijke geschiedenis. Net alsof Wagners dood de stem van zijn vurige Vlaamse aanhanger tot zwijgen had gebracht.

Als David Vergauwen in zijn artikel Wagner und die Freimaurer (Wagner Spektrum, 2/2012) onomwonden stelt dat Wagner zijn succes in België aan de loge heeft te danken dan neemt hij wel een loopje met de waarheid. Die stelling mag dan wel opgaan voor de Franstalige kringen die Wagner in Brussel hebben geïntroduceerd maar niet voor Vlaanderen. Noch Vander Straeten, noch Benoit zijn bij mijn weten lid geweest van de loge. De achterliggende bedoeling van de auteur was dan ook om aan te tonen dat Wagners reputatie in ons land door progressief socialistische kringen is gemaakt. Daarvoor moest hij de receptie van Wagner in het cultureel achtergestelde maar met de nationalist Wagner veel sterker verbonden Vlaanderen volkomen negeren. Het was dan ook de aanzet tot deze artikelenreeks.

Volgende aflevering: "De nederlaag van het cosmopolitisme" (Periode 1876-1893)
Bronnen : Karel Wauters, "Wagner en Vlaanderen, 1844-1914"

Geen opmerkingen: