dinsdag 9 januari 2018

Renaud Doucet met La Belle Hélène in Hamburg (***½)

© Klaus Lefebvre
LOVE BOAT

In zijn doldwaze parodie op de Trojaanse Oorlog richt Jacques Offenbach zijn satirische blik niet alleen op de zeden van het Tweede Keizerrijk maar ook op de scheppingen van zijn muzikale tijdgenoten. Eén van die tijdgenoten was Richard Wagner. Slechts enkele weken scheiden “La Belle Hélène” van “Tristan und Isolde” en wanneer de sekshongerige Hélène een droom aanwendt om met de herder Paris van bil te kunnen gaan en beiden hun liefdesduet aanheffen (“ Oui, c’est un rêve, un doux rêve d’amour. La nuit lui prête son mystère, il doit finir avec le jour”) dan is het erg moeilijk om niet aan Tristan en Isolde’s hymne aan de nacht te denken. “Etre savant et ennuyer n’est pas de l’art, il vaut mieux être piquant et mélodieux” had de Mozart van de Champs Elysées 3 jaar voordien nog over zijn illustere collega toondichter gezegd. Die was toen nog aan het bekomen van de Parijse Tannhäuser-première daags voordien. Wagner van zijn kant vond dat Offenbachs muziek “de warmte had van een mesthoop, waar alle zwijnen van Europa zich in hadden gewenteld”. En toch zal Wagner, in weerwil van zijn jarenlange cultuurkritiek op de joden, aan het einde van zijn leven, Offenbach durven vergelijken met de “goddelijke Mozart”.

Offenbachs parodistische fabel opvoeren is moeilijker dan je zou denken. Twee essentiële voorwaarden moeten worden vervuld: de acteurs moeten in staat zijn voldoende komisch talent te tonen in hun spel en vooral, ze moeten declameren met karakter. Op beide vlakken scoort de Hamburgse Staatsopera eerder matig.

Als het doek opgaat ligt de Jupiter Stator, een cruiseschip, te blinken aan de kade van de haven. Een groot Adonisbeeld wordt met veel moeite ingeladen. Het gevaarte zal zich nadien ontpoppen als een soort love boat met een knipoog naar de sixties. Calchas is de purser en de religieuze toespelingen in zijn orakelwijsheid worden zoveel mogelijk geschrapt. Alle dialogen zijn sowieso ingekort. De gags zijn verbonden met het leven van toeristen op een cruiseschip en verweven met iconen van het Griekse cultuurleven: Bacchis lijkt op Nana Mouskouri en tussen de koorleden zien we Elektra zwaaien met een bijl. En was het Angela Merkel die we een karrevracht euro’s over het dek zagen slepen?

Het optreden van Oreste heeft geen punch, het defilé van de Griekse koningen laat geen gedifferentieerde zangerspersoonlijkheden horen. De “charade” (hier ingekort tot “wat is het verschil tussen Calchas en een augurk?”) bouwt geen komische spanning op. De zaken verbeteren wanneer voor het orkest de nadruk komt te liggen op de trage wals van het tweede bedrijf. Ménélas blijkt stiekem een homosexuele relatie te hebben met een toyboy en tijdens het liefdesduet haalt Hélène haar SM-zweepjes uit de kast. Vermolmd als hippie-priester (of was het de jonge Demis Roussos?) zal Paris de vlucht naar Cythère inzetten. De leukste stunt was voorbehouden voor het einde van de tweede pauze toen de boot op het geschilderde doek in werkelijkheid een videoprojectie bleek te zijn en zich plots in beweging zette.

Jennifer Larmore als Hélène is duidelijk over haar vocale hoogtepunt heen. Timbre, vibrato en registerovergangen klonken problematisch. Haar bravourenummer “L’homme à la pomme” viel dan ook te zwak uit en in de finale van het derde bedrijf kon ze maar matig overtuigen met haar improvisatietalent.

De bleke Calchas van Otto Katzameier was geen aanwinst. Oreste, doorgaans bezet met een sopraan, werd hier gezongen door een contratenor en Max Emanuel Cencic gaf hem te weinig stem. Peter Galliard als Ménélas is qua declamatie de zwakste van de Griekse koningen. Viktor Rud als Agamemnon scoorde nog het best en van het aanstekelijke “trio patriotique” wist hij het beste moment in deze voorstelling te maken. Oleksiy Palchykov kon slechts matig charmeren als Paris.

Nathan Brock kon zijn manschappen onvoldoende motiveren om te musiceren met Franse esprit. Het orkest klonk soms melig en mankeerde ritmische precisie in de pompende gedeelten van de partituur. Hamburg speelde de versie van Parijs met zijn eerder beperkte blazerssectie.

Geen opmerkingen: