woensdag 21 november 2018

Sidi Larbi Cherkaoui met Satyagraha in Gent (****)

Justin Hopkins, Rihab Chaieb, Peter Tantsits,
Robin Adams, Tineke Van Ingelgem, Mari Moriya
© Rahi Rezvani
HOUSES OF THE HOLY

Het doel van de minimalistische beweging in de sixties was de avantgarde te redden uit de cerebrale dwangbuis waarin de muziek was beland door het serialisme en door de school van John Cage. Het herhalen van kleine muzikale bouwstenen over een lange tijdsspanne, ondersteund door een regelmatige puls moest de tijd opheffen en de luisteraar in een soort trance storten, die we eerder met buiten-Europese muziek associëren. Anderzijds was deze componeermethode ook radicaal simplistisch en kan ze daardoor ook heel oppervlakkige en uitermate saaie composities opleveren. Zoals altijd is het de kwaliteit van de muzikale ideëen die het verschil maakt, of er nu een twaalftoonsreeks aan de basis ligt van een compositie of een zich langzaam transformerende diatonische cel met een strakke beat.

Elliott Carter ging zover het minimalisme fascistoïde te noemen. Louis Andriessen haastte zich dan weer om te zeggen dat er niet zoiets als fascistoïde muziek bestaat. Hij heeft natuurlijk gelijk maar het is niet zo moeilijk om te begrijpen wat Carter bedoelde. Nog in 2001 zei Carter: "We are surrounded by a world of minimalism. All that junk mail I get every single day repeats; when I look at television I see the same advertisement, and I try to follow the movie that's being shown, but I'm being told about cat food every five minutes. That is minimalism". Daarmee vertolkte hij vooral het standpunt van een muzieksnob. Anders uitgedrukt : het minimalisme is door en door Amerikaans en hield van bij de aanvang de vinger aan de pols van de tijd.

Achtendertig jaar na de Rotterdamse première van Satyagraha (1980) kunnen we niet anders dan vaststellen hoe bloedarmoede het werk van Philip Glass in bezit heeft genomen. De meest recente opera die ik van hem zag, "The perfect American", een zeldzame opdracht van Gerard Mortier in Madrid, is kenschetsend voor het doodlopend straatje waarin de repetitieve muziek verzeild is geraakt. Van Glass wordt beweerd dat hij een hele generatie beïnvloedde, van David Bowie tot Nico Muhly. Hoe weinig dat heeft opgebracht konden we vorige week nog horen in Muhly’s laatste opera Marnie. De creatieve impuls die uitgaat van de school van Glass is zo miniem dat we de legitieme vraag kunnen stellen : “is minimal music dead yet ?" Well, it sure smells funny! De tot vervelens toe herhaalde op- en aftelrijmpjes en de haast kinderlijke harmonieën van Glass hebben hun subversief karakter al lang verloren. Binnen 100 jaar zal “Die Soldaten” van Zimmermann nog altijd veel subversiever zijn dan om het even wat Glass ooit op papier heeft gezet. Het moge duidelijk zijn : hier spreekt geen onvoorwaardelijke fan van repetitieve muziek. Minimal music kan voor mij uitermate opwindend zijn en tegelijk ook uitermate vervelend. Wat mij vooral stoort aan de reeds 40 jaar boven zijn soortelijk gewicht boksende operacomponist Philip Glass is dat hij een buitensporige originaliteit claimt terwijl hij opera's schrijft aan het tempo van Rossini. Opera's gecreëerd aan de lopende band in de fabriek van het minimalisme kunnen niet allemaal geschraagd worden door stevige, vernieuwende muzikale ideeën. Janacek had een heel leven nodig én een 36-jaar jongere muze om vijf relatief korte meesterwerken, barstensvol authentieke muzikale ideeën, te produceren.

Peter Tantsits als Gandhi
© Rahi Rezvani

Satyagraha is sanskriet voor “de kracht van de waarheid”. In die zin staat het werk haaks op het hedendaagse postmodernisme dat waarheid relativeert. Samen met “Einstein on the Beach” en Akhnaten vormt het een trilogie rond wetenschap, politiek en religie. Het is een drieluik dat met een flauwe regelmaat van onder het stof wordt gehaald. Zoals alle opera’s van Glass volgt het stuk geen conventioneel narratief, het beweegt zich losjes doorheen Gandhi’s biografie : van zijn formatieve jaren als advocaat in Zuid-Afrika tot zijn opgang als spirituele goeroe en heilige die het geweldloze protest wist te promoveren tot een politiek drukkingsmiddel. Er zijn geen dialogen, alleen verzen in het sanskriet uit de Bhagavad Gita, gezongen door het koor en de solisten. Het orkest bestaat enkel uit strijkers, houtblazers en een electronisch orgel. Kopers en percussie blijven in de kast. Aldus ontstaat een wereld van pulserende ritmes en eindeloze herhalingen waarin kleine variaties maximaal effect proberen teweeg te brengen. Tekst en muziek horen een hypnotische ervaring te creëren. Helaas lukt dat echter zelden. Make no mistake : de grootste vijand van repetitieve muziek is, u raadt het nooit, de herhaling!

Henrik Ahrs eenheidsdecor bestaat uit een speelvlak dat is opgehangen aan twee dozijn metaaldraden. Het kan kantelen en omhoog gehesen worden. Grote delen van het stuk zijn instrumentaal en dan is het een zegen als je de dansers van de Eastman Company ter beschikking hebt om het muzikale materiaal te verhelderen met associatieve beelden. Gandhi’s ideeën materialiseren zich dan ook veeleer in Sidi Larbi Cherkaoui’s choreografie dan in de woorden die hij zingt. Die is, zoals steeds bij Cherkaoui, narratief van aard. De choreografie is niet alleen mooi en expressief maar toont ook de haat en het geweld waarmee Ghandi te maken kreeg. Ze levert een hoogtepunt op voor het Hahaha-mannenkoor, de woedende volksmassa die Ghandi opwacht in Zuid-Afrika in de eerste scène van het tweede bedrijf (“Confrontatie en redding”). Wordt Gandhi opgetild en over zijn as gewenteld dan nog blijft hij gedisciplineerd in één adem door verder zingen. Ook de afsluitende scène met het verbranden van de identiteitspapieren in Johannesburg levert een mooi slotbeeld op.

“De herhalingsmomenten van de muziek laten toe om mee te rijden, een beetje zoals een surfer op zee. De muziek nodigt uit om deze niet alleen in beweging te vertalen maar om mee te gaan en het lichaam toe te laten om de stroom te volgen. Mijn grootste droom is dat het aanvoelt alsof de muziek door de vertolkers, door de dansers wordt gegenereerd, dat hetgene wat de vertolkers doen, de muziek teweegbrengt en het dus niet de muziek is die hen iets laat doen”, zegt Cherkaoui in het programmaboek. Dat is precies wat Wagner bedoelt wanneer hij de scène idealiseert als "ersichtlich gewordene Taten der Musik". Het is in het derde bedrijf, wanneer de muziek van Glass zich in zijn meest steriele vormt aandient, dat Cherkaoui daar volkomen in slaagt.

De voorstelling is ondertussen steeds crescendo verlopen. Belemmeren de metalen draden van het speelvlak de bewegingsvrijheid van de 10 dansers aanvankelijk tot slangachtige bewegingen en zwaaibewegingen met handen en armen, in het derde bedrijf komen de dansers pas helemaal op dreef met de solo performances die je van Eastman verwacht. Gandhi’s protestmars vanuit Newcastle levert het scènische hoogtepunt van de avond, wanneer het speelvlak 2 meter hoog wordt gehesen, het koor een aardige hymne in mezzo voce aanheft, de solisten vanaf de hoogte zingen en de halfnaakte dansers beschilderd met de positieve en negatieve nomenclatura van het postmoderne identiteitsdenken (“victim”, “white”, “lgtb”, “racist” etc.) defileren als op een catwalk. Hier pas begint de muziek, in hoge mate ondersteund door de scène, zijn hypnotisch effect te verkrijgen. Gandhi zelf, in lotushouding en gehuld in paars licht, rondt af, zwevend in de lucht, met een iets te lange meditatieve monoloog over de leer van de wedergeboorte.

Kazutomi "Tsuki" Kozuki (Eastman Company)
© Rahi Rezvani

Koen Kessels tempogevoel spoort niet geheel met het mijne. Ook een zekere snedigheid in de uitvoering ontbrak naar mijn gevoel. Daarmee wil ik de ritmische precisie niet ter discussie stellen maar de individuele instrumentengroepen waren niet altijd goed te onderscheiden (een effect van het electronisch orgel?) en zo bereikte deze muziek niet altijd de zinnelijkheid die we ervan zouden mogen verwachten. Ook dynamisch was deze lezing weinig gedifferentieerd. Heeft Glass zijn orkest misschien te klein gehouden? Vaak klonk het orkest niet luid genoeg zoals in de fortepassages van het koor dat weinig moeite moest doen om het orkest te overtroeven.

Peter Tantsits als Gandhi leek aanvankelijk wel verkouden: zo weinig stem en dit voor zulk een eenvoudige partij. Ook de kleinere mannelijke partijen waren zwak bezet met Denzil Delaere als Prince Arjuna en Justin Hopkins als Lord Krishna. Alleen Robin Adams als Mr Kallenbach liet iets van een kernachtige bariton horen. Veel beter scoorden de vrouwen met gave prestaties van Tineke van Ingelgem als Ms Naidoo, Rihab Chaieb als Kasturbai en vooral Mari Moriya als een ontketende Miss Schlesen.

Geen opmerkingen: