Jonas Kaufmann als Don Alvaro ©Bill Cooper
CREDO QUIA ABSURDUMGeprangd tussen twee onmiskenbare meesterwerken, Simon Boccanegra en Don Carlo, is “La Forza del Destino” een deels mislukte opera. Verdi slaat er aan het experimenteren, schuift de Aristotelische eenheid van handeling en tijd opzij en probeert een tragikomedie te schrijven in de trant van Shakespeare. Het verdict is dat hij daar slechts ten dele in geslaagd is. Verdi moet dat zelf ook beseft hebben want dat hij met de vorm van het werk bleef worstelen bevestigt het feit dat hij in 1882 een opvoering autoriseerde in het Frans, die haar première kende in Antwerpen, waarin hij het stuk verlost van al zijn zogenaamde komische fratsen. Dat was sowieso niet Verdi’s forte! Zo wordt het personage van Fra Melitone helemaal geschrapt: zijn reactie op Leonora als aankomst in het klooster, de preek in het legerkamp, het uitdelen van voedsel aan de bedelaars in het klooster en de dialoog met Carlos die daarop volgt. Geschrapt is ook Trabuco‘s solo-aria en hij kort de rol van het zigeunermeisje Preziosilla in. Echt onbegrijpelijk is dan weer dat hij de Rataplan-koorzang, die het derde bedrijf afsluit en het absolute dieptepunt is in het oeuvre van Verdi, niet schrapt! Je zou kunnen denken dat het van Meyerbeer was, de componist van “Piff,Paff” in Les Huegenots. Vandaag spelen we de revisie voor Milaan (1869) waarbij Verdi feitelijk enkel het slot grondig herwerkte.
Al sinds de première in Sint-Petersburg (1862), toen de recensent van Russki Mir spotte met de absurditeit van het libretto, is “La Forza del Destino” als opera bewonderd geworden voor de muziek maar verguisd vanwege de tekst. Dit is de opera waarbij een markies de dood vindt door een schot dat afgaat van een op de vloer vallend pistool. Daar blijft het niet bij. Om niet af te knappen op de vele onwaarschijnlijkheden van Francesco Piave’s libretto, ben je als toeschouwer genoodzaakt je te concentreren op datgene wat nog van waarde lijkt.
Er is het thema van racisme. Leonora’s broer Carlo en haar vader verachten Alvaro om reden van stand en ras. Via zijn Inca-moeder kan de mesties Alvaro nochtans aanspraak maken op een koninklijke afkomst. Maar de Calatravas, aristocraten in een keizerlijke cultuur, verfoeien iedereen die bloed in de aderen heeft dat zij minderwaardig of bezoedeld achten. Carlo is niet zozeer een werktuig van het lot als wel een maffiose, niets ontziende verdediger van de familie-eer. De rode draad doorheen het stuk is dan ook niet zozeer het noodlot dan wel de vendetta, ontsprongen aan het absurde beginschot.
Het is ook de enige opera van Verdi die meer aandacht schenkt aan de spirituele schoonheid van godsdienst dan aan haar wrede en wraakgierige aspecten. Fra Guardiano is daarin de verpersoonlijking van de oprechte vroomheid. Het overheersende beeld dat Verdi hier van godsdienst schept is welwillend en troostend. Dat zal in Don Carlo heel anders zijn.
Anna Netrebko (Leonora) & Feruccio Furlanetto (Fra Guardiano) ©Bill Cooper
Daarmee is niet gezegd dat er muzikaal niets te beleven valt. Er is de magnifieke ouverture met zijn drie hamerslagen van het noodlot, het thema van Leonora’s gejaagdheid en kwellende onrust dat als leidmotief al gauw bezit neemt van het hele stuk en de bitterzoete melancholie van “Le minacce”, een melodie die de Leuvense brouwer Stella Artois bier deed verkopen en Claude Berri’s provençaalse epos “Jean de Florette” aan een soundtrack hielp. De sopraan van dienst heeft twee grote aria’s, de tenor heeft er één, de bariton heeft er twee en alle drie de duetten tussen tenor en bariton zijn battles die het gemiddelde niveau overstijgen.
Christof Loy’s sobere maar efficiënte enscenering probeert vruchteloos samenhang te creëren en moet zich neerleggen bij korte maar storende pauzes voor het verplaatsen van een wand tijdens de vele scènewisselingen. De ouverture ensceneert hij als een tafereeltje onder de drie protoganisten als kinderen. Leonora presenteert zich in piètahouding met haar favoriete broertje op haar schoot. Dat is Carlo niet en de spanning tussen beiden blijft bestaan wanneer plots teruggeschakeld wordt naar het heden. Het “Padre Eterno” offstage-koor herinnert aan Tannhäuser, Leonora’s gebed in aanwezigheid van het beeld van de Mariamaagd, “Madre pietosa Vergine”, herinnert aan Elisabeths “Almächtiger Jungfrau”. Stelt u zich de onthutste Fra Guardiano voor die s’avonds in zijn klooster verrast wordt door de komst van een vrouw in négligé. De monniken reageren angstig en vijandig met een vrouw in hun midden. Een kingsize kruisbeeld siert één van de wanden, de andere wand wordt ingenomen door een zee van brandende kaarsen die Leonora, inmiddels in blauw habijt, optisch opneemt alsof het de madonna betrof. Het is het mooiste beeld van de avond.
Otto Pichlers choreografie van de massascènes in het derde bedrijf leunt bij momenten dicht aan bij een carnavaleske Broadway show, met Preziosilla als buikdanseres en een erg goed participerend koor. “Non imprecare”, het finale trio, klinkt als een voorstudie voor de finale van Don Carlo. De uitdovende laatste maten herinneren dan weer aan Simon Boccanegra.
Naar verluidt werd er op de zwarte markt tot £4000 pond neergeteld voor een toegangskaartje. Het Royal Opera House had het stuk dan ook gecast met drie koninklijke hoogheden. Anna Netrebko maakt van haar beide grote aria’s “Madre pietosa Vergine” en “Pace, pace, mio Dio” twee sublieme hoogtepunten. Zoals steeds is de intonatiezuiverheid niet steeds gegarandeerd maar de stem klinkt homogeen over het hele bereik, registerbreuken zijn nergens te bespeuren. Het prachtige timbre heb ik al eens vergeleken met een gerookte zalm en het lijkt wel of ze ook een Eboli zou kunnen zingen. Was de repetitietijd te kort om haar die conventionele gebaren helemaal af te leren, Christof Loy?
Jonas Kaufmann maakt van zijn grote aria voor voix-mixte “Saro infelici eternamente...e scritto“ zijn persoonlijk hoogtepunt. Het schakelen naar kopstem lukt hem aardig en in de mezzo voce gedeelten van de partij blijft hij fascineren. Zijn bronzen tenor klinkt nog steeds ongehavend, zijn gespierde zangprestaties kan hij verder botvieren in de duetten met zijn sparringpartner Carlos.
Eens te meer demonstreert Ludovic Tézier waarom hij de beste Verdi-bariton is van het moment. Ondanks het boevengehalte van zijn personage verloopt zijn voordracht langs aristocratische lijnen: stijl, intelligentie, frasering, alles is aanwezig. In zijn beide aria’s van het derde bedrijf “Urna fatale” en “Egli è salvo” stelt hij niet teleur, straffer nog, hij weet zelfs meer drama te puren uit de gebalde recitatieven.
Ludovic Tézier als Don Carlos Di Vargas ©Bill Cooper
Wat Ferruccio Furlanetto nog weet te presteren aan de vooravond van zijn 70e verjaardag is bewonderenswaardig. De stem resoneert niet meer zo breed als vroeger maar ze is nog grotendeels intact en toont geen onaangename tekenen van ouderdomsruwheid. Allesandro Corbelli als Fra Melitone zorgt voor de vis comica en slaagt daar ook moeiteloos in door zijn ervaring met Rossini maar van Verdi heeft hij weinig goede muziek gekregen.
Vanaf de eerste maten van de ouverture is het duidelijk dat Antonio Pappano volledige controle heeft over de dramatische kwaliteit van deze muziek. Ook in de lyrische passage zoals de fraaie klarinetpartij op het slagveld van Velletri weet hij te overtuigen. De balans tussen solisten en orkest in deze relay was niet optimaal en de klank in Cinema Sphinx kon soms onaangenaam schril worden.
2 opmerkingen:
Beste meneer de recensent, ik was het in veel met wat U schreef eens. Ik vind het libretto ook raar, belachelijk en onmogelijk. Maar wat maakt het mij uit? Heb daar nooit bij stil willen staan, maar me altijd mee laten slepen door die fantastische muziek met zo vele hoogtepunten. Dat U niks schrijft over het absurde idee om alles in één kamer te situeren verbaasde me wel.
Een kok kan niet naar alle monden koken!
Een reactie posten