vrijdag 10 december 2010
Die Walküre in de Bourla : Part II
Van René Hooyberghs ontving ik volgende Walküre-recensie naar aanleiding van de vertoning in de Bourla.
Het is al wel de avond na Sinterklaas, maar toch klopt ons hart nog vol blijde verwachting: de Belgen zijn in Milaan geland, en spelen er de uitwedstrijd van hun leven. Omgeven door warme geliefden schurken we ons in de vuurrode loges van de Bourla die wel naadloos lijkt aan te sluiten op het interieur van de Scala, waarin het in glanzende en perfect passende smoking en duizelingwekkend décolleté gehulde thuispubliek zich naar de première van Cassiers’ Walküre heeft gewaagd.
Scheidsrechter Barenboim heft, alvorens de wedstrijd op gang te fluiten, nog een vermanende vinger naar Il Presidente en de zijnen: Italië staat op de rand van de culturele afgrond, net als de rest van Europa trouwens, en Barenboim leest daarom nog even een stukje uit het reglement voor. Artikel 9 van de Italiaanse grondwet nogal, dat stipuleert dat de Italiaanse Staat garant staat voor het welzijn van het Italiaanse cultuurpatrimonium, waaronder uiteraard opera, en dat dit alles in gevaar wordt gebracht door de bezuinigingen veroorzaakt door het wilde gespeculeer van vuige bankiers en hun trawanten, daarbij enigszins uit het oog verliezend wie de privé-sponsors van de Scala allemaal zijn, en waarom. Maar toch: het weze maar eens gezegd, ook Italië heeft last van een schouwvliegenplaag. Daarop volgt een daverende nationale hymne, als groet aan heel Italië en wie het liefheeft, en avanti la musica, de Walküren en de Belgen rukken op.
Dag Eén van de Ring des Nibelungen breekt aan. Een vreemde, gekwetste, ongewapende zwerver klopt en zoekt beschutting bij een onherbergzame burcht. Hij heeft geluk: hij wordt gevonden door de vrouw des huizes, en een merkwaardige dialoog ontvouwt zich, waarin die twee elkaar van ‘ergens’ menen te herkennen, zonder precies te weten van hoe en waar, zoals dat bij iedere gewone sterveling wel eens gebeurt. Maar tegelijk ontstaat een gevoel van wederzijdse liefde-op-het-eerste-gezicht, en als de situatie eindelijk duidelijk wordt, en zij blijken tweelingen te zijn, verbonden door éénzelfde lot, is tevens een onweerstaanbare fysieke aantrekkingskracht ontstaan die tot verstrekkende gevolgen zal leiden. Al die verwarring komt tot stand door die Babelse naamverwarringen waaraan godenkinderen lijden. De twee komen tot de ontdekking dat zij niet minder dan de tweeling Siegmund en Sieglinde zijn, uit overspel ontstaan, want hun vader Wotan was niet van de braafste. Ze waren elkaar, in de aanloop naar Dag Eén, in Das Rheingold, kwijtgespeeld. En nu ontdekken ze elkaar, als volwassenen, opnieuw. Sieglinde is als kind geschaakt door en gehuwd met de criminele Hunding, en in diens woning is Siegmund dus terechtgekomen.
Hunding duikt op, bemoeit zich met de twee, biedt Siegmund onderdak aan voor één nacht, en zal het dan in een duel met hem opnemen. Siegmund moet maar zien dat hij aan wapens raakt. Ha, maar daar is wat op te vinden: vader Wotan heeft (tijdens Das Rheingold) in zijn goddelijke voorzienigheid een zwaard achtergelaten in de stam van een es, wie dat er weer uit kan trekken is een held en onoverwinnelijk. Siegmund slaagt in die proef en bemachtigt Nothung, het fameuze zwaard. Inmiddels slaapt Hunding als een os, want Sieglinde heeft wat in zijn nachtdrankje gemengd.
De weemoedige Siegmund en de bevallige Sieglinde gaan er ’s nachts vandoor, Sieglinde heeft genoeg van haar struikrover en wil wel eens wat goddelijk comfort en warme liefde.
In het tweede bedrijf krijgen we een flashback over de ontstaansgeschiedenis van die tweeling: een echtelijke ruzie van het godenpaar Fricka en Wotan, die er niet om liegt. Fricka scheldt Wotan de huid vol, verwijt hem zijn voortdurende echtelijke ontrouw, en nu Fricka van op haar goddelijke hoogte ook nog dat incestueuze gestoei tussen Wotan’s onwettige tweeling moet aanschouwen is voor haar de maat vol. Wotan moet er maar een einde aan zien te breien, en zijn belofte over het onoverwinnelijke zwaard Nothung ongedaan maken, zodat niet de schurk Hunding maar wel de nobele bastaard Siegmund het onderspit in hun duel zal moeten delven. Met gebogen hoofd neemt Wotan al die beschuldigingen in ontvangst, tjonge tjonge, zo’n god is toch ook maar een loser als het er op aan komt. In de loop der tijden heeft Wotan ook nog een reeks maagden, de Walküren, verwekt, en één van hen, Brünnhilde, krijgt de ondankbare taak woordbreker voor haar vader te gaan spelen, zij moet zorgen dat aan die incest een einde komt.
Die arme Brünnhilde kan dat niet over haar hart krijgen, zoveel romantiek is zelfs voor een Walküre teveel. Zij kiest partij voor de twee zondaars, zodat Wotan zelf zich met de zaak moet gaan bemoeien, en dit keer zijn belofte aan Fricka houdt: hij breekt de betovering van het zwaard Nothung, en Siegmund kan op weg naar de eeuwige jachtvelden.
Brünnhilde neemt haar halfzuster Sieglinde mee naar het Walhalla, waar haar zusters aan de grote schoonmaak bezig zijn: ze slepen gesneuvelde helden aan dat het een lieve lust is, onder het wellicht goedkeurend oog van stiefmoeder Fricka. En ja, natuurlijk is Sieglinde zwanger van haar avontuurtje met Siegmund, en Brünnhilde heeft al een naam voor de kleine: Siegfried. Die zal kunnen beschikken over de aan elkaar gesmede brokstukken van Nothung, als hij eenmaal geboren zal zijn, maar dat is een verhaaltje voor een andere keer. Wotan, nog steeds machteloos onder de woede van zijn verbolgen echtgenote Fricka, roept nu de ongehoorzame Brünnhilde op het matje, en de straf is niet min. Hoe Brünnhilde ook smeekt en onderhandelt, haar straf blijft zwaar: ze zal, weliswaar beschermd door een ring van vuur, slapen tot ze door een mens wordt gewekt, en met die mens zal ze moeten trouwen. Een mens! Lager kan je als godendochter niet vallen, al zal die mens niet van de minste moeten zijn, want enkel een ware held zal zich door het vuur rond Brünnhilde’s slaapplaats wagen.
Maar Wagnerianen weten dit allemaal natuurlijk allang, en beter dan ik, en doorgronden de mysteries van de Nibelungen tijdens nachtenlange discussies. De prangende vraag op deze post-Sinterklaasavond in de Bourla was dan ook niet: hoe loopt dat verhaaltje hier af, of zelfs niet wat betekent het allemaal, maar hoe brengen Cassiers en zijn kornuiten het hier af? Laat ons dus daar eindelijk maar eens over beginnen.
Vanzelfsprekend kan een bioscoopscherm geen podium vervangen, hoewel dat in de Bourla van podiumformaat was. En vanzelfsprekend kan een geluidsinstallatie nooit een levende uitvoering vervangen, hoe puik ze ook moge zijn (al stoort in de Bourla het gezoem van de ventilators in de apparatuur de omzittenden enorm, vooral tijdens de stille passages). En vanzelfsprekend is de beleving van de toeschouwer tijdens een filmvoorstelling afstandelijker dan tijdens een persoonlijke, directe confrontatie met slagen en falen. Laat ons dat dus allemaal even buiten beschouwing laten. Als we ons op de enscenering concentreren faalt de verfilmde versie ook: slechts zelden is een volledig beeld van het podium te zien, meestal wordt in close-up op personages of details gefocust, zodat het overzicht vaak zoek is.
Maar al die inleidende prietpraat dient toch maar om uiteindelijk te zeggen dat ik een puike, zuivere, Walküre heb gezien, met weinig (soms te weinig, daarover later) franjes, weinig vergezochte technische hoogstandjes, maar wèl met prachtige invulling van beeldmateriaal waarmee Cassiers en zijn medewerkers de toeschouwers van Rubens (de machtige beelden bij de Walkürenrit) naar Caravaggio (de naakte arm van de slapende Brünnhilde in de slotscène) hebben gevoerd. De donkere kostuums van Tim van Steenbergen pasten perfect in het levende, animale decor, de combinatie van video en belichting was meesterlijk. In werkelijkheid, in de zaal, moet het geheel nog veel indrukwekkender zijn geweest. De Belgen hebben het, op verplaatsing, uitstekend gedaan. Merkwaardig genoeg is Cassiers’ inbreng tijdens twee cruciale momenten erg, mijns inziens té bescheiden: als Wotan het zwaard Nothung impotent maakt gebeurt dat haast terloops, wie niet op dat kruispuntmoment is voorbereid mist het bijna. En de ring van vuur die Brünnhilde tegen onwaardige belagers moet beschermen komt bijna als zo’n plastic luchtertje uit de jaren zestig naar beneden, de Scala zal indrukwekkender mogelijkheden te bieden hebben.
En de anderen? Barenboim leidt het orkest van de Scala in een langzaam tempo, zelfs tijdens de Walkürenrit, die door de nadruk op de ritmesectie iets van een rollend marstempo meekrijgt, zijn introductie van het tweede bedrijf klonk Beethoveniaans en zijn Italiaans meer dan behoorlijk.
Simon O’Neill is een trouwe Siegmund, in het tweede bedrijf erg vermoeid leek ons, maar dat kan ook de interpretatie van Cassiers zijn geweest. John Tomlinson is een goeie, nijdige Hunding zonder meer. Maar Vitalij Kowaljow! Een Oekraïense Wotan van jewelste, een snerende bovenlip à la Elvis, een moeiteloze bas van roestvrij staal. Wat een présence, Jezus, wat een wanhopige, verslagen god.
Waltraud Meier is een tere, lieve Sieglinde, feilloos. Nina Stimme een zachte, lieve, smekende Brünnhilde, even feilloos. Maar Fricka! Ekaterina Gubanova: Fricka is een Russische van vuur en vlam, een Weib waar je niet bij een viskraam wil mee staan ruzie maken over wie er eerst aan de beurt was, laat staan op overspel betrapt worden. Frightening! De “dialoog” tussen Wotan en Fricka, tussen Kowaljow en Gubanova zal iedere kandidaat schuinsmarcheerder wel twee keer laten nadenken.
Een opera-avond van hoog gehalte, en laat het spontane applaus dat voor de clan Cassiers in de Bourla opsteeg dan maar chauvinistisch heten, van dat sausje krijgen we toch al te weinig opgediend.
René, 8 december 2010.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Heb genoten van je brouwsel, René!
Enkele voetnota's!
Op mijn tweede verdieping was het muisstil en heb het vervelend storend geluid dat je vermeld niet ondervonden.
Wat betreft je bemerking van de close-ups treedt ik je niet helemaal bij in die zin dat ik soms ook hunkerde naar een totaalbeeld maar de close-ups langs de andere kant opmerkelijke prikkels waren om onze hersencellen en gedachten op bepaalde facetten van de regie en wat Wagner bedoelde te spitsen. Een soort uitvergroting, die ik wel niet allemaal heb begrepen, maar me nu dwingt de herhalingen op Mezzo te bekijken om misschien iets nieuws te laten doordringen.
Zo, de in mijn kleine bijdrage, vermelde kleurwisseling van Brünnhilde's "feestjurk"maar ook de passage waar Siegmund zich doelbewust in zijn hand snijdt met Nothung, een hint naar het Wälsungen bloed waarmede hij Sieglinde besmeurt of juist een verheven patroon uitbeeldt? Ik ben er nog niet uit, misschien jij wel.
Tenslotte de prachtige close-up, om mijn bedenking te staven, van de tot stilstand gedwongen draaiende beweging van de wereldbol bij de machtige uitbarsting van "das Ende" waarin het tweede gedeelte dat slommerzacht dient te worden gezongen faalde.
Ook het zigzaggen als een dronkenlap van Hunding na de slaapdrank vondt ik een prachtig beeld.
Ik heb de kritiek van Jos betreffende de korte uitval van Barenboim gelezen. Ik denk dat zijn intenties oprecht waren, ontstaan door de betogingen, de diepgang van Jos zijn betoog was niet van kracht maar is wel de overpeinzing waard om er even bij stil te staan!
Het belangrijkste: wij hebben beide genoten en zijn fier op onze cohorten, de Duitse pers zal ik wel eens als een voetnota toevoegen aan mijn vlijmende impressies.
Bruno Van Mieghem
Een reactie posten