dinsdag 4 maart 2014

Sven-Erich Bechtolfs Don Carlo in Zürich


DANCING IN THE DARK

Het was een beetje een afknapper om enkele dagen na Kasper Holtens sprankelende “Don Giovanni” de “Don Carlo” van Zürich mee te maken. Terwijl de Londense scenografie de productie constant had weten te bevleugelen konden Rolf Glittenbergs pekzwarte, in Goya gedrenkte beelden nauwelijks meer betekenen dan illustraties bij de verstarde acteursregie waarvoor regisseur Sven-Eric Bechtolf opzettelijk had gekozen. Bechtolf had het niet onaardige idee gehad om het Spaanse hof voor te stellen als gekooid door de religieuze tirannie van de inquisitie. Hij greep dit echter aan als alibi om zijn acteurs nauwelijks te laten bewegen en échte fysieke aanrakingen zo goed als uit te sluiten. Het had een aardige dramatische spanning kunnen veroorzaken tussen het Fontainebleau-bedrijf en de rest van het stuk maar om één of andere reden had men in Zürich gekozen om deze productie uit 2012 te hernemen in de Milanese versie van 4 bedrijven terwijl het 2 jaar voordien nog in de superieure versie van Modena op de planken had gestaan.

Glittenberg had voor elk tafereel een apart scènebeeld bedacht. Een oversized vanitas-doodshoofd en het vergulde skelet van Carlo Quinto beheersen de eerste scène. Het is een beeld dat, heel logisch ook, in de laatste scène zal worden herhaald. Drie cipressen en enkele stoelen volstaan voor het tweede tafereel. De hofdames staan er als geketend bij. Wanneer de boel een beetje te vrolijk dreigt te worden zien we hoe een monnik ingrijpt. Een vormeloze matrix van grote witte kruisen die mekaar lijken te ondersteunen, beheersen de scène tijdens het autodafe. Een schilderij van De Gekruisigde overspant de confrontatie van Filippo en de Inquisitore. Een meterslang traliehekwerk verhoogt de claustrofobie tijdens de kerkerscène. Het volk is gereduceerd tot monniken, zwijgzaam en vaak onherkenbaar gehuld in hun hoodies. Dit alles spaarzaam uitgelicht in een vaak beklemmende sfeer.

De veelvuldige scènewisselingen brachten de handeling tot stilstand net als al de meeste grote nummers die door het publiek op een ouderwetse manier met applaus werden gehonoreerd. Of had het publiek meteen door dat dit niet meer dan een aangekleed concert zou worden?

Her meest geslaagd was nog de autodafe. Het koor en het ensemble klonk hier op zijn best en scenisch had men zich enige vrijheid gepermitteerd: geen ketters werden opgevoerd tijdens de daartoe voorziene muziek maar Elisabetta, Posa en Don Carlo, net zo goed allemaal slachtoffers van de inquisitie, toch? Het suggestieve spel met rook en vuur aan het eind was fraai uitgewerkt. Maar welke ensenering van Don Carlo zal ooit eens de gruwel van de ketterverbrandingen enigszins tastbaar maken ? Vergeleken met de historische realiteit blijft het altijd bij lammetjespap. Zo lezen we in het programmaboek dat wie, in het aangezicht van de dood, zijn ketterij herriep gewoonlijk van het privilegie kon genieten eerst te worden gewurgd en dan pas te worden verbrand. Dat met religieuze fanatiekelingen niet te spotten valt, het kan niet genoeg in de verf worden gezet.

Voor René Pape, Lianna Haroutounian, Michael Volle en Veronica Simeoni ging het om roldebuten in Zürich. Enkel Fabio Sartori had als Don Carlo reeds op het toneel gestaan bij de première, destijds geflankeerd door Anja Harteros, de regerende keizerin onder de Verdi-sopranen. Visueel gehandicapt door zijn aparte gestalte heeft Sartori het ongeluk door de schepper bedacht te zijn met een potige tenor. Dat is zoveel als een levenslange veroordeling tot de verkeerde rollen. Een duet met Harteros lijkt dan al snel op een remake van "La Belle et la Bête". Enige compensatiedwang maakte zich van hem meester zodat hij de partij wat ging oversturen als een echte heldentenor. Don Carlo heeft dat niet nodig maar het publiek was er hem dankbaar voor.

Voor René Pape moet Filippo een droomrol zijn. Waardig schrijden over het toneel lijkt zijn grootste bekommernis te zijn als acteur. Het was een tijdje geleden dat ik hem nog live aan het werk hoorde en het viel mij nu op dat de ambitus van zijn basbariton toch wel beperkt is in de laagte en dat is in deze rol toch wel een nadeel. Hij nuanceerde goed en maakte tenminste niet de fout om in stereotiepe operagebaren te vervallen maar een verschroeiende Filippo zoals Ferrucio Furlanetto die in zijn beste dagen neerzette, werd het niet. Matti Salminen, die nooit een sterke Filippo is geweest, kon hij probleemloos overklassen.

Veronica Simeoni leek mij geen echte mezzo. Haar prestatie zat te paard tussen mezzo en sopraan : ze overtuigde meer in de coloraturen van het “Chanson du voile” als in de dramatische uithalen van “O Don fatale”.

Lianna Haroutounian spaarde het beste van zichzelf voor “Tu che le vanita” waarin ze, ondanks een problematische dictie, heel fraaie dingen liet horen. Ze moet het stellen zonder het charisma van Harteros. Maar was de koele perfectie waarmee Harteros in Salzburg in dezelfde aria had uitgepakt eigenlijk ook niet naast de kwestie? Alsof ze de passie reeds helemaal had bedwongen terwijl Verdi's muziek toch iets anders laat horen? Het kan één van de flaters van Peter Stein geweest zijn.

Na zijn teleurstellende Hans Sachs in Salzburg lijkt Michael Volle met Verdi zijn tweede adem te hebben gevonden. Dat was reeds duidelijk tijdens de live relay van de Londense “Les Vêpres Siciliennes”. Ook hier leverde hij het meest doorleefde personage af. Hij nuanceert goed, zingt niet zo fraai als Thomas Hampson maar heeft de grotere stem. Dat komt goed van pas in het heethoofdenduet met de koning. Zijn sterfscène was ook overtuigend. Volle leek in zijn eentje te revolteren tegen de opgelegde regieloosheid.

Voor de Zürcher GMD Fabio Luisi was dit wellicht een routineklus. En inderdaad, zo klonk het ook.

Geen opmerkingen: