maandag 23 maart 2015

Andrea Breth met LULU in Berlijn (***)


CREPUSCULE WITH NELLY

Na de creatie van Wozzeck in 1925 was Erich Kleiber gepredestineerd om ook Lulu te creëren aan de Berlijnse Staatsopera. Anno 1934 bevinden we ons echter in nazi-Duitsland. Alban Berg staat op de index en Kleiber vertrouwt erop als niet-joodse culturele ambassadeur van het Reich de klus te kunnen klaren. Ondermeer Hermann Göring schat hem zeer hoog in. Met diens goedkeuring creëert hij de "Fünf symphonische Stücke aus Lulu für dem Konzertgebrauch" op 30 november 1934. Vier dagen later zal hij kapituleren voor het uitzichtsloze gevecht met de cultuurpolitiek van de nationaal-socialisten. Kleiber neemt ontslag, verlaat Duitsland, wordt Argentijns staatsburger en Lulu beleeft zijn première in het neutrale Zwitserland. De opera blijft echter onvoltooid.

Wanneer Berg op 23 december 1935 zijn componistenhoofd voorgoed neerlegt en overlijdt aan de gevolgen van een bloedvergiftiging na een banale operatie wegens een insectenbeet, heeft hij enkel het eerste en het tweede bedrijf beëindigd in full score. Van het derde bedrijf heeft hij enkel de eerste 269 maten van de eerste scène (de zogenaamde scène in Parijs), het tussenspel tussen de eerste en tweede scène en min of meer het slot van de tweede scène (de zogenaamde scène van Londen) uitgeschreven. Van de rest bestaat een zogenaamd particel, een klavieruittreksel met occasionele aanwijzingen voor de orchestratie.

Niemand van de bevriende collega's (Schoenberg, Webern, Zemlinsky) durfde het aan om het derde bedrijf te voltooien gezien de précaire politieke omstandigheden van die tijd. Was Bergs weduwe Helene aanvankelijk nog bereid om de voltooiing van het werk toe te staan, later zal ze het verbieden en het particel terugtrekken uit de openbaarheid. Bergs uitgever Universal Edition beschikte echter over fotokopieën van het particel en stelde het materiaal zonder medeweten van Helene Berg ter beschikking van Friedrich Cerha. Na haar dood kon dan de versie van Cerha in première gaan in Parijs (1979) onder Pierre Boulez en in de regie van Patrice Chéreau. Nadien liet de uitgever nog een tweede versie toe : die werd gecomponeerd door Eberhard Kloke en ging in 2010 in première in Kopenhagen in de regie van Stefan Herheimer.

Elk operahuis dat zich inlaat met Lulu moet bijgevolg een keuze maken omtrent het derde bedrijf. Andrea Breth ging dit keer echter bijzonder driest te werk. De proloog met de dierentemmer, die in de oorspronkelijke tekst door Frank Wedekind werd toegevoegd omwille van de censuur, liet ze schrappen. Net als de scène in Parijs, die door huisdramaturg Jens Schroth als redundant en door zijn vaudeville karakter als dramatisch storend wordt ervaren. Mij overtuigt hij niet. Het tweede bedrijf gaat zodoende naadloos over in de scène van Londen, zonder het door Berg voorgeschreven filmfragment over Lulu's rechtszaak en haar verblijf in de gevangenis. Omdat de versie van Cerha of Kloke niet voor de helft gespeeld mag worden vroeg Daniel Barenboim zijn assistent David Robert Coleman de scène van Londen te herschrijven.

Colemans huisvlijt heeft zijn verdienste maar maakt ze de versie van Cerha overbodig? Allerminst. Coleman breidt het orkest uit met een harmonium, een accordeon, marimba, steeldrums en koebellen en voegt daarmee een ietwat ironische, jazzy klank toe die aan Kurt Weill doet denken. Soms verzandt de compositie net niet in het triviale voornamelijk vanwege de steel drums.

Barbara Hannigan, de onvolprezen Lulu van Krzysztof Warlikowski in Brussel, verklaarde over haar personage : "For me, she is not a femme fatale, a sex kitten, or even the victim she’s all too often played as. She’s an endlessly fascinating, deliciously contradictory woman who might defy labels, but is always true to herself. Whether she wears high heels and a sexy red dress or gym clothes, she is comfortable in her own skin, right up until the end of the opera when, forced into prostitution, she orchestrates her own murder to escape a future she cannot bear. She’s an enormously powerful woman."

Lulu is een mysterie. Veel weten we niet over haar. Vanaf haar prille jeugd is ze omringd door mannen. Zij is hun droom en hun nachtmerrie : iemand voor wie zij misdaden begaan, zich ruïneren of krankzinnig worden. Aan welke man Lulu zich ook bindt, bezitten kan hij haar niet. Zelf noemt Berg haar een vrouwelijke Don Juan. Heel typisch: alle mannen in het leven van Lulu geven haar een andere naam. Dr. Goll noemt haar Nelly, de kunstschilder noemt haar Eva, Dr Schön probeert het met Mignon. Alle mannelijke personages hebben hun eigen toonreeks. Lulu is de enige die geen reeks heeft. Zo kan Lulu het raadselachtige centrum zijn waarop alle mannen in het stuk hun wensen projecteren.

Als een zilveren vis zwemt ze in haar glitterjurk door de grauwe werkelijkheid van Erich Wonders decors: links een autokerkhof, rechts een labyrinth van stalen wandskeletten, een beetje Bauhaus, een beetje Mondriaan. Mojca Erdman zingt braaf alle noten als een soubrette, vertrouwd met het hedendaagse repertoire, en laat het daarbij. Terwijl Warlikovski zijn Lulu volledig gebaseerd had op de exploitatie van de artistieke persoonlijkheid van Hannigan beweegt Erdman zich door het stuk als de handpop van Breth.
Ook de andere personages krijgen nauwelijks kans zich als individuen te manifesteren. Alle mannen lijken op mekaar. Alleen de lesbische gravin Geschwitz brengt een beetje kleur.

In een trage choreografie cirkelen ze als hongerige parasieten rond hun madonna. In de finale zal Schigolch haar nog aan het kruis nagelen en in de slotmaten zal Jack The Ripper haar met benzine overgieten en in brand steken, een Feuerzauber uit Die Walküre waardig. Kortom, Lulu als slachtoffer, Lulu als Christus, Lulu als heks.

In de plaats van de proloog horen we een tekstfragment van Sören Kierkegaard uit de mond van de op de bodem liggende Medizinalrat Dr. Goll waarna als opmaat voor het orkest Lulu's doodsschreeuw door de luidsprekers galmt. Die krijgen we opnieuw te horen in de slotmaten.

Breth levert een pretentieus en vermoeiend nachtstuk af waarin alle geritualiseerde obsessies tot weinig meer leiden dan dramaturgische stilstand. Het totaal gebrek aan zinnelijkheid van deze voorstelling maakt baan voor verlammende verveling. Het contrast met Warlikowski in Brussel kan haast niet groter zijn. Nochtans was het Alban Berg die schreef: "Langeweile ist doch das Letzte das man im Theater empfinden darf"

Deze Lulu was verder uitstekend bezet. Stephan Ruegamer blonk uit met een leuke choreografie als tapdansende neger. Grigory Shkarupa als de Atleet viel op door zijn uitstekende articulatie. Thomas Piffka als Alwa verbaasde door zijn royale emissie. Daarmee leek hij zich ook een beetje te forceren. Michael Volle was vocaal en scènisch een karaktervolle Dr Schön, Jürgen Linn een eerder bleke Schigolch.

Sinds vorige week is de productie ook te bekijken op dvd in een uitgave van DG. De bal ligt nu in het kamp van William Kentridge, eerst in Amsterdam (met Mojca Erdman) en daarna in New York (met Marlis Petersen).

Het meest ontroerende moment deed zich voor nà de voorstelling toen intendant Jürgen Flimm Deborah Polaski proclameerde tot ere-lid van de Berlijnse Staatsopera. De laudatio sprak Daniel Barenboim, die haar vooral associeerde met het Wagnervak en haar eerde als de klassedame die ze is: een hoogdramatische Wagnersopraan mét persoonlijkheid, één zoals we er momenteel geen meer hebben.

Geen opmerkingen: