Philip Westbroek toont moed en kennis van zaken in het voorwoord van zijn nieuwe vertaling voor Uitgeverij IJzer, "Geschriften over eigen werk". In zijn korte biografische schets noemt hij Carl Friedrich Wilhelm de echte vader van Richard Wagner. Zelfs de vermaarde musicoloog Thomas Grey leek dat onlangs weer eens in twijfel te trekken in een artikel voor The Opera Quarterly. Wat een hardnekkige kwakkel! De latere vijandschap van Friedrich Nietzsche noemt hij infaam. Nietzscheanen, besmet door de kleingeestigheid van hun held, hoor je doorgaans het tegenovergestelde beweren. Maar de moed ontbreekt om Wagners jodenkritiek in het juiste daglicht te stellen.
Hoe kan je jezelf overgeven aan de niet geringe inspanning om "Oper und Drama", een boekje waarvan Martin van Amerongen vond dat niemand erop zat te wachten, te vertalen en tegelijkertijd Wagners kritiek op diens artistieke antipode Meyerbeer afdoen als "kleinzielig" en "abject" ? Wagner blijkt voor de vertaler alleen maar toonaangevend in zijn opvattingen zolang hij het water van de vijver van de politieke correctheid niet vertroebelt.
In de vorige editie maakte Westbroek het zelfs zo bont de vrijheid van meningsuiting te willen opofferen om een hedendaagse variant van Wagner, Geert Wilders, de mond te kunnen snoeren. Samen met Frank Furedi zou ik kunnen opwerpen dat zulke reactie op populisme gevaarlijker is dan het populisme zelf. Anders uitgedrukt: wie zo ondemocratisch omgaat met zijn morele gelijk is niet in staat om over Wagners jodenkritiek een evenwichtig oordeel te formuleren.
Uitgeverij IJzer vond het zelfs nodig om haar lezers van "Opera en Drama" een opgepoetste Meyerbeer te presenteren als contrapunt voor Wagners jodenkritiek aan de hand van een recensie van musicoloog Emmanuel Overbeeke. Over de corrumpering van het Parijse kunstleven door joodse artiesten en zakenlui anno 1850, in casu de gefortuneerde Giacomo Meyerbeer, daarover lees je geen woord. Terwijl er genoeg bewijsmateriaal voorhanden is. Het spijt me zeer maar dit is het soort intellectuele oneerlijkheid dat ik onverdraaglijk vind.
Leo Cornelissen stelt in zijn voorwoord dat hedendaagse regisseurs een boek als dit maar eens ter hand moeten nemen want met de bedoelingen van de componist wordt al eens een loopje genomen. Dat is een erg conservatief standpunt. Kom je aan de bedoelingen van de componist moeilijk voorbij, zijn regieaanwijzingen zijn volstrekt irrelevant. Hedendaagse regisseurs verspillen daar hun tijd niet mee. Ze kijken doorheen het prisma van hun eigentijdse ogen naar de regenboog uit het verleden. En dan brengt het meer op om associatieve verbanden te leggen met hedendaagse kunstenaars en filosofen dan met de gedateerde reflecties van een componist. Dat is geen perverse strategie maar een noodzakelijke vereiste voor de vooruitgang van het theater. Elke opvoering van een theaterstuk is tenslotte telkens weer opnieuw een reddingspoging. Toch gaat het vaak fout. Waarom?
Terwijl de tekst multi-interpretabel is, zeker in het geval van Wagner, is de partituur dat veel minder. De muziek, gefixeerd op de lessenaars van het orkest, ontwikkelt haar eigen dramaturgie en het is de rol van de regisseur om deze te laten werken in zijn eigen voordeel. Het is hier dat het regelmatig fout loopt, zelfs bij de meest getalenteerden onder onze regisseurs. Eigenlijk hebben we te maken met een probleem van dramaturgen eerder dan van regisseurs.
Zoals verwacht stammen de teksten in dit boek voor een groot deel uit "Eine Mitteilung an meine Freunde" uit 1851, toen de ontluikende componist Wagner nog de behoefte voelde om zijn werk te verklaren. Later, toen hij een gevestigd icoon van het operaleven werd, deed hij dat veel minder, niettegenstaande zijn werken meer dan ooit raadselachtiger werden. Later moeten we het stellen met wat brieffragmenten. Zelfs tegenover Cosima houdt hij de lippen op elkaar, bijvoorbeeld wanneer zij een versleutelde formule als "Erlösung dem Erlöser" tracht te duiden. Ook in dit boek ga je dus, in tegenstelling tot wat de flaptekst suggereert, vruchteloos op zoek naar de betekenis van de Ring of van Parsifal, twee werken die Wagner nooit heeft uitgelegd en dus in beide gevallen een grote interpretatieve vrijheid heeft toegestaan. Het grootste deel van deze teksten hebben we al in allerlei programmaboeken kunnen nalezen, zelfs in vertaling. Het leuke is dat ze nu eens gebundeld zijn. Maar of regisseurs dit gaan lezen? Ben je gek!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten