woensdag 23 september 2015
Johan Simons met DAS RHEINGOLD in Bochum (*****)
EEN GODDELIJK SPEKTAKEL
René Hooyberghs postte volgend verslag van Das Rheingold in Bochum op 16 september:
De eerste opera van het nieuwe seizoen, en het risico is reusachtig groot dat dit al hét evenement van 2015-16 was. Het begint allemaal een beetje te laat, in de reusachtige fabriekshal die de Jahrhunderthalle ooit was. Dus verflauwt stilletjes het afwachtend gemurmel van het publiek. Het enorme podium van deze wonderlijke plek, een reusachtig schrijn van industriële macht uit een wazig wordend verleden van het rijke Roergebied, blijft leeg. Eén man, in kelnerkostuum, loopt al een tijdje te ijsberen voor het decor boven het orkestpodium: het Walhallah, een Wit Huis, deuren en ramen hermetisch gesloten. Dan sijpelt het orkest binnen, sectie per sectie. De dirigent. De slepende, plechtige ouverture, opgeborreld uit de bodem van de Rijn, die voor het orkest ligt afgebeeld: gekanaliseerd, getemd: drie vrouwen liggen erin, verslagen. Stilstaand water, rotsen. Daaronder ergens ligt de schat waar vier volledige opera’s, twaalf uur muziek, over vertellen. Das Rheingold. Een oude vrouw wandelt door het water, voorzichtig stappend van rotsblok naar rotsblok. De tonen van de ouverture worden scherper, wervelend.
Het machtsspel kan beginnen. De strijd om het monopolie over wereldmacht. Wotan, de oppergod, wil uiteraard de macht voor zich alleen. Alberich, een dwerg, probeert hem te slim af te zijn. Het werkvolk, de smeden, willen hun deel. Bijna alles hebben de rivalen ervoor over: Alberich wil voor altijd aan de liefde verzaken als hij de sleutel – De Ring van de Nibelungen – maar kan bemachtigen. Wotan wil er zijn geliefden voor opofferen. Het is een verhaal dat we nog alle dagen in de tv-journaals live kunnen volgen. Het is een verhaal van lang voor Wagner’s tijd. Regisseur Johan Simons heeft zich niet in bizarre bochten moeten wringen om er een nog maar eens een sensationele interpretatie aan te willen geven. Zijn goden zijn gekleed in tijdloze maatpakken. Zijn smid ziet er als een smid uit, en hoe! Zijn Rheintöchter zijn aantrekkelijke jonge vrouwen. Zijn Freia een tikje exotischer, in s/m-pakje gestoken, aan de leiband gehouden door haar broers. Zijn Fricka een welgeklede vrouw van stand. Zijn Loge een sluwe, elegante vos, die huppelend van kant naar kant overal de dans ontspringt. Zijn dwerg Alberich een tragische would-be heerser. En wat zou Richard Wagner een plezier hebben beleefd aan het onweer dat boven Bochum losbrak, met donder en bliksem en een roffelende stortbui op het dak van de Jahrhunderthalle, net op het cruciale ogenblik dat Alberich de eed uitspreekt nooit aan de liefde te zullen toegeven, zich zo de rechten op de almachtige Ring verwervend, en de Rheintöchter als losers in de stroom achterlaat. Donnerwetter, wat waren de goden ons genadig!
Wat valt verder over deze monsterlijk mooie uitvoering te vertellen? Veel, nooit genoeg. Niemand wil de show stelen, maar zonder twijfel is de absolute uitschieter de tenor Peter Bronder (al in 2007 in Gent gezien als Loge in Rheingold en als Mime in Siegfried, telkens in regie van Ivo van Hove). Zelden werd iemand zo goed gecast en geregisseerd als door Johan Simons: deze kleine, vinnige, elegante acteur, schitterende zanger ook, die zich schijnbaar nauwelijks moeite moet getroosten om als een vos tussen de rivaliserende partijen te sluipen, de perfecte intrigant die overal een giftig woordje gaat rondstrooien. Hoe hij de dwerg Alberich (Leigh Melrose) zich sluw tot slang en pad laat transformeren is heerlijk om zien. Maar even heerlijk is om te zien (en horen) hoe knap Alberich die slang en pad wordt, kruipend en kronkelend en zingend. Hoe de goden die stommiteit monkelend zien gebeuren. Hoe voordien de drie Rijndochters zo prachtig unisono hun verleidelijk gezang laten klinken, maar machteloos moeten toezien hoe Alberich daaraan kan weerstaan.
Al even knap hoe de smeden (geassisteerd door orkestleden én dirigent) met hun hamers tekeer gaan tijdens de scenische pauze, terwijl het orkest doorgaat met spelen. Wat een reus, de bas Peter Lobert! De schitterende acteur Stefan Hunstein, die nauwelijks één minuut niet op de Bühne aanwezig is, en ook nog een tirade afsteekt tijdens het tussenspel. Hoe vertederend, de Amerikaanse Jane Henschel (als Erda), die met een eeuwig jeugdige stem (ze is 63) haar troostend lied brengt en zich dan gedurende een half uur bewegingloos op de Rijnrotsen neervleidt, een uitgeputte Wotan aan haar zijde. Hoe verleidelijk, Freia (Agneta Eichenholz), hoe gedistingeerd tragisch, Fricka (Maria Riccarda Wesseling).
Niemand vergeten? Jawel: de expressieve dirigent Teodor Currentzis, die om de strijkers tot zoetere tonen aan te manen zowat op de buik moest gaan liggen. Het fantastische orkest MusicAeterna, inclusief de elektronische tussenkomsten die nergens Wagner voor de voeten lopen. Het decor van Bettina Pommer. De Jahrhunderthalle op zich, een tempel zoals Wagner die zich zou kunnen gedroomd hebben voor dit werk. Wagner zelf natuurlijk, voor deze heerlijke muziek.
Als dit nu al het hoogtepunt van het nieuwe seizoen is, wordt al wat nog moet volgen dan verloren tijd? Nee hoor, ik zet deze opzij, dit moet of kan met niets vergeleken worden. Zo kan wat nog volgt vrij ademen.
Zal Johan Simons de drie verdere delen van de Ring ook gaan regisseren? Hopelijk wel, maar hopelijk niet met een interval van drie jaar voor de Ruhrtriënnale, zoveel geduld hebben de goden me niet gegund.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten