zondag 22 november 2015
William Kentridge met LULU in New York (****)
MOSTLY OTHER PEOPLE DO THE KILLING
Lulu is niet zozeer de femme fatale of het lustobject waarvoor ze wordt versleten maar eerder een gewillig personage waarop de mannen in haar omgeving hun obsessies projecteren. Typerend daarvoor: Dr. Goll noemt haar Nelly, de kunstschilder noemt haar Eva, Dr. Schön probeert het met Mignon; enkel de sympathieke zwerver Schigolch noemt haar bij haar echte naam. Allen zijn ze te zwak om met die obsessies om te gaan. Eén voor één gaan ze ten onder aan het eigen falen. "Ik heb in de wereld nooit iets anders willen schijnen dan datgene, waarvoor men mij genomen heeft", bekent Lulu halverwege het stuk en ze orchestreert haar eigen dood uit afschuw voor een ondraaglijke toekomst als straathoertje. Of zoals Schigolch het formuleert: "Die kan van de liefde niet leven, omdat haar leven de liefde is".
Enkel de lesbische gravin Geschwitz is in staat tot een gebaar van zelfopofferende liefde, het enige positieve alternatief in dit donkere stuk voor de possessieve sexualiteit van de mannen. Haar is het gegund een Liebestod te beleven in het afsluitende nocturno.
William Kentridge probeert ook onze blik op Lulu te manipuleren: we krijgen haar niet enkel te zien als de sopraan Marlis Petersen maar ook als de "stomme" dubbelgangster Joanne Dudley, voorzien van de looks van Louise Brooks. Die leukt de orkestrale tussenspelen op met attractieve choreografieën die spoorslags herinneren aan zijn ode aan het Russisch futurisme waarmee Kentridge eerder al "The Nose" van Sjostakovitsj had aangepakt.
Beeldend kunstenaar William Kentridge profileert zich in eerste instantie als scenograaf en dan pas als regisseur. Allesbepalend voor die scenografie is inkt: de inkt van de kranten van krantenmagnaat Dr. Schön en de Oost-Indische inkt van de houtsneden die hij door Catherine Meyburgh laat projecteren over de gehele breedte van het proscenium en die personaliteiten tonen van het begin van de vorige eeuw, Arnold Schönberg en de componist incluis maar ook iconen van het expressionisme als Max Beckmann. Geen wonder dus dat in deze visueel oppulente productie het palindroomintermezzo halverwege het stuk dit keer voorzien was van het door Berg voorgeschreven filmfragment. Best mogelijk dat het grote beeldenboek van Kentridge in het theater tot visuele overkill aanleiding gaf, in de cinema wist de camera dat tot een minimum te herleiden.
De Metropolitan had dit keer weer een heel homogene cast verzameld. Gans bovenaan Marlis Petersen in haar tiende en allerlaatste incarnatie van Lulu. Optisch is ze met haar 47 jaar inmiddels net iets te oud geworden voor de rol al blijft ze de halsbrekende vocalises nog probleemloos de baas. In de hoogte is ze zondermeer briljant. Als actrice heeft ze alles in huis maar het is ook duidelijk dat de regie haar talent op dat vlak deels onbenut laat.
Johan Reuter is de goede tweede op het ereschavot, steeds stemvast en even imposant als de jaloerse krantenmagnaat Dr. Schön als de koele seriemoordenaar Jack The Ripper. Zijn duet met Petersen aan het einde van het eerste bedrijf is het eigenlijke hoogtepunt van de voorstelling.
Daniel Brenna als de zwakke componist Alwa kreeg van de regisseur weinig profiel. Susan Graham als Geschwitz leek de intervallen van deze twintigste-eeuwse partituur niet zonder hoogtevrees te doorstaan.Paul Groves zong Der Maler en Ein Neger met een mooi warm timbre en veteraan Franz Grundheber was een bijzonder sympathieke Schigolch.Martin Winkler als de slijmerige Atleet koos voor een vorm van overacting die mij niet altijd even gepast leek.
De Metropolitan koos ervoor om Bergs onvoltooide partituur ongemoeid te laten en opteerde voor de versie van Friedrich Cerha voor het derde bedrijf. Van Lothar Koenigs was ik niet zo onder de indruk. Het kan ook aan de relay liggen want menig detail leek te verdrinken in het klankbeeld : de deurbel klonk wollig i.p.v. afgemeten, de saxofoon die telkens opduikt bij het heengaan van één van de mannelijke slachtoffers, was met moeite te horen, net als de zilveren guirlandes van de xylofoon. Door gebrek aan voldoende detail kwamen de orkestrale tussenspelen te weinig uit de verf, ook in dynamisch opzicht. Zelfs de luidruchtige bezwering van Lulu's dood kon daardoor onvoldoende overweldigen.
Labels:
Alban Berg,
Johan Reuter,
Lothar Koenigs,
Lulu,
Marlis Petersen
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten