Elisabeth Strid © Annemie Augustijns
GLÜCK IST EIN SCHÖNER TRAUM
Het is van belang te beseffen dat wanneer Alexander Zemlinsky in 1911 Wenen verlaat om in Praag muziekdirecteur van het Deutsche Landestheater te worden, hij de basis legt van zijn carrière als operacomponist. Zestien jaar lang viert hij hier zijn grootste triomfen als dirigent vooral in het Mozart en het Wagnerrepertoire. Een Wagnerepigoon, zoals zo velen van zijn collega toondichters, wordt hij gelukkig niet maar helemaal los van Wagner zal hij nooit komen. De sporen daarvan treffen we ook aan in zijn magnum opus "Der König Kandaules" : de partijen van de hoofdprotagonisten worden bij momenten heel Wagneriaans gedeclameerd; de eerste scène van het derde bedrijf, met een als Gurnemanz klinkende Philebos, herinnert aan Parsifal.
In 1933, na de machtsovername van de nationaalsocialisten, moet Zemlinsky als halfjood Berlijn verlaten. Hij verkast terug naar Wenen. Hier ontstaat "Der König Kandaules". Met de compositie begint hij in mei of juni 1935 en beëindigt de particel op 29 december 1936. Wanneer hij in 1938, na de Anschluss vervolgens ook Wenen dient te verlaten, zit de onvoltooide partituur van "Der König Kandaules" in zijn reiskoffer. Slechts een derde van de particel is volledig georkestreerd. Dit keer gaat de trip naar New York. Het is tevens zijn laatste.
In New York hoopt hij dat de opera zijn startkapitaal zal worden voor een nieuwe artistieke existentie. Maar de toenmalige dirigent voor het Duitse repertoire aan de Metropolitan, Arthur Bodanzky, een vriend van hem en één van zijn oudleerlingen, raadt hem de voltooiing van de opera af vanwege de naaktscène in het tweede bedrijf. De opera zou daardoor niet de minste kans hebben opgevoerd te worden! Na slachtoffer geweest te zijn van de politieke realiteit in Duitsland wordt de opera nu slachtoffer van de preutsheid van het Amerikaanse publiek! Het zal tot 1989 duren alvorens de Zemlinsky-autoriteit Antony Beaumont de orkestratie van het stuk zal voltooien. Voor de weinig behulpzame reactie van Bodanzky kan ik maar weinig begrip opbrengen want bij de wereldpremière in Hamburg (1996) hoefde de sopraan van dienst niet uit de kleren te gaan. Dat doet ze in Antwerpen ook niet. Nina Stemme deed het wel in Salzburg (2012). Stemme bevond zich toen aan de vooravond van haar grote internationale carrière.
Zemlinsky heeft zijn opera wel eens "ultra-modern" genoemd. Dat zal hij ongetwijfeld tongue-in-cheek hebben gedaan. De partituur getuigt immers van een overwegend laatromantische toonspraak die de grenzen van de tonaliteit nooit overschrijdt. Grote delen van de muziek baden in die fin-de-sièclesfeer die ook Salomé karakteriseert. Voor de fluitisten in het orkest is het een feest. Verder worden de kleuren in het orkest vooral bepaald door ongebruikelijke timbres als die van de altsaxofoon en door de gedempte klanken van het koper. De prelude tot het derde bedrijf met zijn nadrukkelijke emotionele emfase kan zich meten met het beste dat geschreven werd in de 20e eeuw. Is deze fascinerende partituur de soundtrack voor een miskende opera? Zeer zeker. Een pluim dus voor maestro Dmitri Jurowski die het werk op de affiche zette en voor Opera Vlaanderen om nog eens het voortouw te nemen in de herontdekking van een vergeten meesterwerk.
André Gides antieke fabel waarop Zemlinsky zijn libretto baseert, gaat terug op Plato en Herodotos. Het is een stof die een spoor trekt doorheen de hele literatuurgeschiedenis. Ondermeer Hans Sachs wijdt er rond 1538 een Meisterlied aan : "Die nackat Kunigin aus Lidia".
Een eenvoudige man verwerft met de hulp van een onzichtbaar makende ring het vertrouwen van een koning, doodt hem met de goedkeuring van de koningin, trouwt met haar en wordt zelf koning. Dat is "Der König Kandaules" in een notedop. Wie iets dieper graaft komt al snel uit op het metafysische niveau van het stuk meerbepaald bij de vraag of de mens zijn geluk moet verbergen of openbaar maken. Mag je te koop lopen met je geluk? Dat is wat de koning doet. Gehuwd met de verrukkelijke Nyssia, zet hij zijn geluk op het spel, verliest en schiet er zijn hachje bij in. Kandaules' verhouding tot het geluk is strikt genomen pathologisch. Het stille genot is hem te min. Zijn begeerte is mimetisch van aard, zoals Tinneke Beeckman uitlegt in haar bijdrage voor het magazine Insight. Enkel door bevestiging vanuit zijn omgeving denkt hij zijn geluk te kunnen bestendigen. Voor Gyges, zijn tegenspeler, moet je het geluk voor jezelf houden.
Mocht u op zoek gaan naar een hedendaagse Kandaules, kandaulisme is alomtegenwordig. Het volstaat de tijdlijn van de meeste van uw facebookvrienden te bestuderen. U zal de voorstelling dan ook verlaten met de vraag: ben ik een Kandaules of een Gyges? Misschien zal u zelfs uw facebook account opzeggen.
Een rechtlijnige één op-één vertelling is voor regisseur Andrij Zholdak ruim onvoldoende. Liever speelt hij met ons een spel. Hij blaast de eenheid van plaats, tijd en ruimte op en levert ons over aan de vruchtbare verbeelding van zijn magisch realisme. Hij respecteert de hoofdlijnen van de vertelling maar weeft daarrond een eigenzinnige wereld van droombeelden waarin verlangens en ontgoochelingen gisten. Ze leggen een freudiaanse subtekst bloot van een huwelijk dat door zijn kinderloosheid aan spanningen onderhevig is. De ingebeelde kinderen staan bijna voortdurend op de scène en hebben heelwat om handen.
Leden van de operapolitie die zich storen aan de niet al te letterlijke weergave van een operatekst beleven een pijnlijke avond. De regisseur verwacht van de toeschouwer dat hij die boekhoudersmentaliteit achter zich laat en gevoelsmatig reageert op de getoonde beelden. De ratio is daarbij totaal irrelevant. Niet toevallig slaat Jurowski een parallel met Lost Highway van David Lynch: "Ik heb die film al zeker 12 maal gezien en nog kan ik niet precies verwoorden waarover het gaat". Sterker nog, Jurowski vindt die cognitieve ongrijpbaarheid ook terug in de partituur! Zholdaks beeldenvloed is wellicht wat overdadig maar ze staat de overdracht van de emotionele lading van het werk nooit in de weg. In fascinatie houdt ze gelijke tred met de partituur.
Deze productie was uitstekend gecast. De zeer charismatische Gidon Saks als Gyges kan een toneel vullen alleen al met zijn présence. Aan zijn ietwat ruwe basbariton paart hij een geweldige expressie. In Berlijn was hij Calixto Bieito's verschroeiende Blauwbaard. Als Hagen wil ik hem wel eens meemaken. Wij kijken alvast uit naar zijn König von Frankreich (Lear) in Parijs en zijn Claggart (Billy Budd) in Berlijn.
Elisabeth Strid als Nyssia heeft Wagnerervaring en dat hoor je onmiddellijk. De partij van Nyssia komt soms aardig in de buurt van Brünnhilde en we zien haar evolueren in de voetstappen van haar beroemde landgenote.
Dmitry Golovnin als Kandaules charmeerde met een erg mooi timbre en een daadkrachtige tenor. Als Andrei Khovansky was hij ons reeds opgevallen maar hier moest hij al zijn kaarten op tafel leggen. Je ziet hem zo als een gedreven Hermann in Pique Dame.
"Het vergt ontzettend veel tijd om de orkestratie te doorgronden en tot een goede balans met de zangers te komen" meent Dmitry Jurowski. De momenten die hij koos voor de orkestrale climaxen, en hij nam ze ongeremd, waren zeer goed gekozen. De balans met de solisten had er nooit onder te lijden.
Waarom de regisseur het nodig achtte om binnen zijn concept de gesproken gedeelten zoals de magnifieke proloog van Gyges, cruciaal voor een goed begrip van de opera, en de eerste scène van het derde bedrijf, te schrappen is mij een volslagen raadsel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten