donderdag 14 juli 2016

Barrie Kosky met Carmen in Frankfurt (****)


Paula Murrihy als Carmen © Monika Rittershaus

TA RA TA TA, TU NE M'AIME PAS


Het verhaal rond het ontstaan van de opera Carmen is niet oninteressant. Bizets biograaf Winton Dean windt er geen doekjes om, genadeloos als hij is in zijn schildering van het Franse muziekleven onder het Second Empire. Halfweg de 19e eeuw had Parijs twee gesubsidieerde operahuizen: de Opéra en de Opéra-Comique. Elk huis had zijn eigen bekrompen conventies en al even bekrompen publiek dat er nauwgezet op toezag dat er aan die conventies geen toegevingen werden gedaan. De Opéra, waar de spektakelstukken van Rossini en Meyerbeer de plak zwaaiden, voorzag de snobs van de hogere klasse van het nodige entertainment en blokkeerde de weg van locaal talent als Bizet. De Opéra-Comique was dan weer afgestemd op een bourgeoisie die opera genoot in familiekring. Die zweerde bij een vorm van sentimentaliteit, ondubbelzinnige morele verhaallijnen, stichtende personages en happy ends. De muziek was helder, elegant gepolijst, vaak bekoorlijk, hoofdzakelijk kleinburgerlijk en soms afschuwelijk vulgair. Voor Bizet, veroordeeld tot de Opéra-Comique, was deze cocktail van wansmaak en fatsoensrakkerij ondraaglijk en met Carmen wilde hij een hervorming afdwingen. Daarvoor moest hij zich weren tegen de directie die het stuk, gebaseerd op de uitdagende novelle van Prosper Mérimée, voortdurend wilde afzwakken. Immers, de kuise, huiselijke vrouw was tot dan toe steeds één van de definiërende elementen van elke opéra-comique geweest. Ze bevolkte de opera's van Auber, Gounod en Boieldieu en in de opera Carmen zou ze haar weg vinden in de figuur van Micaëla. Het was de enige toegift die Bizet deed aan het genre van de opéra-comique en hij presenteerde Carmen op het ogenblik dat sexueel assertieve vrouwen nog maar pas hun intrede hadden gedaan in de literatuur en de schilderkunst. Met het koor, dat gewoon was om te functioneren in oratorio-stijl d.w.z. bewegingsloos en met de neuzen in de richting van de dirigent, lag hij voortdurend overhoop tijdens de repetities. De première werd een flop en Bizet, neergesabeld door de crimineel incompetente Parijse muziekkritiek, overleed drie maanden later. Of was er meer aan de hand? Volgens Dean had Meyerbeer de gewoonte mensen te betalen om ostentatief te slapen tijdens de voorstellingen van opera's van zijn rivalen. We weten ook met zekerheid dat Meyerbeer invloedrijke recensenten als Paul Scudo tot financiële afhankelijkheid verleidde. In onze politiek correcte tijden is dat een gegeven dat nauwelijks onderzocht wordt. Liever veroordelen we Richard Wagner tot ondankbaarheid jegens zijn weldoener. Hoedanook, van de wereldwijde triomfen die Carmen vanaf het volgende jaar via Wenen en vervolgens via Brussel zou gaan oogsten, heeft de onfortuinlijke componist niets geweten. Carmen zal 2942 keer aan de Opéra-Comique lopen alvorens te worden opgenomen in het ijzeren repertoire van de Opéra in 1959.

Georges Bizet heeft Carmen dus wel degelijk bedoeld als een opéra-comique, dat wil zeggen : als gezongen nummers met gesproken dialogen. Dat heeft consequenties voor onze omgang met het stuk vandaag. Op instigatie van Nikolaus Harnoncourt onderzocht Michael Rot de ontstaansgeschiedenis van Carmen en vond in totaal 10 versies die het licht zagen in de periode tussen het begin van de compositie in 1874 en de eerste publicatie van de orkestpartituur in 1877. Hij weerhield alle fragmenten die Bizet niet onder externe druk produceerde en schrapte de na Bizets dood ontstane recitatieven en ingrepen van Ernest Guiraud. Het resultaat is een kritische uitgave die bij Verlagsgruppe Hermann verscheen en waaruit Constantinos Carydis een Frankfurter Fassung samenstelde. Jammergenoeg kon ze mij niet overtuigen. Had Winton Dean niet geschreven dat het libretto tot de vijf beste van de operaliteratuur behoorde ? Had Winton Dean niet met grote stelligheid beweerd dat de opera eigenlijk over Don José gaat, een stelling die ik zeer genegen ben. Dat alles zet de Frankfurter Fassung op losse schroeven.

Ongemerkt sluipt dirigent Sebastian Zierer in de orkestbak. Wanneer de zaallichten plots doven laat hij de paso doble van de prelude in het auditorium knallen. Een mooi effect dat tegelijk aangeeft dat hier geen postkaarten Sevilla te beleven zal zijn. Katrin Lea Tag heeft slechts één decorstuk voorzien: een hoge verrijdbare trap, die scenografisch meer mogelijkheden biedt dan u zou denken en door Barrie Kosky virtuoos wordt bespeeld. Althans zolang er niemand struikelt. In Frankfurt wordt er niet gestruikeld. Het kinderkoor dendert naar beneden en mimeert een banda met echte instrumenten. Zes danser leuken de scène op met acts die dicht in de buurt van de vaudeville uitkomen. Dat doen ze trouwens het hele stuk door als prettig gestoorde saters in de best aardige choreografie van Otto Pichler

De grootste verrassing is de offstage commentaarstem van Claude De Demo die door de luidsprekers galmt en teksten debiteert die deels uit Mérimées novelle stammen. Dat ervoer ik niet als een plus. Ze verlost ons van de recitatieven maar ze laat het stuk ook voortdurend stilvallen. Probeer iets gelijkaardigs in Westside Story en het zal ook niet werken. Morales krijgt een solomoment met een couplet en een vaudeville-act. De beroemde habanera muteert halverwege naar een oudere versie. Van de allereerste Carmen, Galli-Marié weten we dat Bizet wel 13 versies schreef voor deze song.

Carmens drievoudige alteriteit ten aanzien van gender, ras en klasse wordt door Kosky niet uitgespeeld. Wat overblijft is een soort ongrijpbare mythe, een archetypische diva van het witte doek. Eerst verschijnt ze in het nauwsluitend pak van een toreador, later in een rafelige zwarte jurk, in de finale in een zwarte feestjurk met een kamerbrede sleep. Don José zal er in de finale een deel van zijn frustratie op afreageren. Door Carmen op deze manier te mythologiseren verdampt het verismo karakter van het stuk dat Bizet er ongetwijfeld in wilde leggen. Erger nog is dat er tussen José en Carmen weinig overtuigende erotiek te bespeuren valt. Na het slotkoor van het tweede bedrijf roept ze "Entre-acte!" en na de fatale dolksteek, terwijl de laatste maten uit de orkestbak opstijgen, staat ze rustig op en haalt de schouders op. Onze Carmen is niet kapot te krijgen, lijkt ze te zeggen.

Tanja Ariane Baumgartner als Carmen is eerder zwak, als vocaliste en als persoonlijkheid want wat Kosky verlangt om deze Carmen te doen slagen zijn echte sterallures. In het borstregister wordt de stem erg dun. Ook Juanita Lascarro zong een bleke Micaëla, zonder veel persoonlijkheid.

Ook al stond de hele avond in het teken van de titelheldin, het waren de mannen die het mooie weer maakten. Andreas Bauer was een stemvaste Escamillo, met een perfect gevoel voor timing en pronkerig als het haantje van de klas.

Luc Robert overtuigde als Don José met een erg mooi timbre en een heel aardige projectie. Wanneer hij vluchtte in de kopstem deed hij dat met succes. Het duet met Micaëla was heel gaaf en het was meteen duidelijk dat hij het vocale centrum van de avond zou worden. "La fleur que tu m'avais jetée" was dan ook een evident hoogtepunt naast een sterke finale. Hij kon ook bewegen met een vanzelfsprekende natuurlijkheid en zijn gebaren reduceren tot de essentie.
Het koor presteerde uitstekend in het massatoneel voor de arena. Calixto Bieito had al eens aangetoond dat daarvoor enkel een touw nodig is. Kosky deed het met even weinig middelen.

In de orkestbak had naar schatting 62 man postgevat, hetzelfde effectief als bij de première in 1875. Het orkest klonk niet echt vol. Ook de partituur deed regelmatig vreemd aan, tot in de finale toe. Waar was het noodlotsmotief dat door de partituur hoort te spoken? Sebastian Zierers directie was een beetje ruw, miste elegantie en dramatische overtuigingskracht. Nee, deze Frankfurter Fassung zal naar mijn aanvoelen geen grote carrière maken.

Geen opmerkingen: