woensdag 16 januari 2019

FC Bergman met "Les pêcheurs de perles" in Gent (***½)

Charles Workman (Nadir) & Elena Tsallagova (Léïla)
©Annemie Augustijns
BAD TRIP DOWN MEMORY LANE

Georges Bizet had het in zich om Frankrijks grootste muzikale dramaticus te worden van zijn generatie. Carmen, zijn laatste opus, laat daar geen twijfel over bestaan. Jammergenoeg stak zijn te vroege dood daar een stokje voor. Maar ook in "Les pêcheurs de perles", dat de 24-jarige componist onder grote tijdsdruk schreef in amper enkele maanden tijd, herkennen we reeds de hand van een onmiskenbaar muzikaal-dramatisch talent.

In het door Meyerbeer verziekte artistieke klimaat van de Franse hoofdstad krijgt de jonge Bizet nauwelijks een kans. Typisch is de reactie van Le Figaro die Bizet verweet op elke pagina een knieval te doen voor Wagner. Terwijl Bizet in zijn persoonlijke artistieke koers evenveel afstand neemt van de vermomde symphonicus Wagner als van de opportunistische eclecticus Meyerbeer. Uiteindelijk zal hij nog het meest verwantschap tonen met Verdi. Maar Verdi bereikt de apex van zijn kunst pas wanneer hij 70 is. Was hij op 36-jarige leeftijd overleden zoals Bizet, wij zouden ons zijn naam nauwelijks nog herinneren. Na Bizets dood in 1875 slaat in Frankrijk de onvermijdelijke Wagnergekte toe. Carmen, aanvankelijk nog veroordeeld wegens té Wagneriaans zal 10 jaar later opnieuw veroordeeld worden wegens niet Wagneriaans genoeg!

Ook al komt het niet uit de fabriek van Eugène Scribe, het libretto van Eugène Cormon en Michael Carré is niet bijzonder sterk. Cormon zal later zeggen: "waren we destijds bewust geweest van de kwaliteiten van de componist dan hadden we beter ons best gedaan". Daarmee is alles gezegd. Voor Bizet is het wachten tot hij met Henri Meilhac en Ludovic Halévy, de librettisten van Carmen, tekstschrijvers zal vinden die zijn talent waardig zijn. Zelf noemde hij “Les pêcheurs” een briljante mislukking.

Hoe onvolmaakt "Les pêcheurs" ook moge zijn, de immer objectieve Hector Berlioz had het alvast bij het rechte eind wanneer hij in het werk "un nombre considérable de beaux morceaux expressifs plein de feux et d'un riche coloris" onderkende. Er is de knappe maar te korte prelude met het fascinerende ostinato-thema dat doorheen het hele eerste bedrijf spookt. Er is het overbekende duet Nadir/Zurga “Au fond du temple saint”. Er is de bedwelmende romance van Nadir voor voix mixte “Je crois entendre encore”. Er is Leïla’s gracieuze cavatina “Me voilà seule dans la nuit” als belcantesk hoogtepunt van het tweede bedrijf waarvan de muziek voor de rest met moeite boven het maaiveld uitkomt. Het is pas in het derde bedrijf dat we een glimp opvangen van het échte potentieel van de dramaticus Bizet die muziek weet te vinden voor de heftige gevoelswereld van zijn personages: Zurga’s introspectieve aria “L’orage s’est calmé” en het geanimeerde duet Zurga/Leïla dat je als een voorstudie van de finale van Carmen zou kunnen zien.

Nadir en Zurga zijn vrienden maar ook rivalen in de liefde, de één is een tenor, de ander een bariton. U begrijpt het al : het is de tenor die met het mooie meisje aan de haal zal gaan maar het is de bariton die als enige in dit flinterdunne verhaaltje de contouren krijgt van een echt dramatisch personage. Het is Zurga die in het derde bedrijf een wisselbad aan emoties te verwerken krijgt en de ultieme grootmoedigheid zal opbrengen om zowel zijn vriend als zijn oogappel te redden.

Jan Deboom (Nadir) & Bianca Zueneli (Léïla)
Charles Workman (Nadir) & Elena Tsallagova (Léïla)
©Annemie Augustijns

Het meest problematische aan “Les Pêcheurs” is dat van de bloedmooie Leïla verwacht wordt dat ze haar maagdelijkheid ten dienste stelt van haar patriarchale omgeving om, gesluierd op een rots, als een vuurtoren van spirituele kracht de boze geesten te bedwingen. We moeten echter ook durven te bekennen dat dit soort religieus obscurantisme vandaag nog niet volledig uit de samenleving is verbannen. Maar dat is niet de weg die het theatercollectief FC Bergman koos om het stuk te hertalen. Ze verkoos de figuur van de enge Hindoe-priester Nourabad helemaal te schrappen en zijn tekst te laten debiteren door een personage van eigen inventie, de jonge Zurga. Wat overblijft is een stuk over herinnering aan liefde en vriendschap uit een lang verleden.

FC Bergman ruilt daartoe het Ceylonese parelvissersstrand in voor een bejaardenhuis, die bittere oase van de herinnering die ook de dood in een onmiddellijk tastbaar perspectief zet. Wanneer een hoogbejaarde figurant, gezeten aan een tafeltje, pardoes met zijn aangezicht in een stapeltje boterhammen valt, is meteen ook de opmaat gegeven tot de prelude. Halverwege het openingskoor zal een andere bejaarde dame dood neerstuiken op haar rollator. Lijken worden gebalsemd in het aanpalende vertrek waar ook de koelcellen van een mortuarium te zien zijn. Het is de harde realiteit van het naderende levenseinde dat hier getoond wordt in een even hard neonlicht en ik stel mij voor dat 97% van de toeschouwers in het auditorium, door operahaters steevast een bejaardentehuis genoemd, hier helemaal niet aan herinnerd wil worden. Zo kan je deze vergezochte insteek van het piepjonge regieteam ook als een provocatie zien. Leïla blijkt een oude diva te zijn, een geconsacreerde priesteres van het theater. Ze wordt in een rolstoel aangedragen en gehuldigd met groene kamerplanten. Even lijkt het alsof we in Verdi’s “Casa di riposo per musicisti” verzeild zijn geraakt. Wanneer Zurga en Nadir hun herinneringen van vroeger ophalen zet het draaitoneel zich in beweging dat behalve een rusthuis ook een exotisch kusttafereel herbergt: het is een gigantische watergolf, een tsunami gestold in de tijd. Het is ook een draak van een scenografische oplossing waar de zangers af en toe op gevaar af hun nek te breken, dienen op te klauteren.

Bijzonder ondermaats is het derde bedrijf. Zurga zingt zijn grote aria gekluisterd aan zijn stoel. Het duet met Leila werkt voor geen meter. De zeer korte herkenningsscène met de halsketting wordt geschrapt. Tenslotte staat hier geen viriele, door jaloezie gepijnigde leider op het toneel die het herkennen van de halsketting nodig heeft om de omslag in zijn jaloezie te verantwoorden. De ter dood veroordeelde geliefden moeten de halsbrekende golf bestijgen. Het is haast pijnlijk om zien hoe Leïla zich secondenlang aan een stalen veiligheidskabel moet vastklikken om de tocht te wagen. Na het messianistische “Ma tâche est achevée” legt Zurga zich voorgoed te slapen in één van de lades van de koelkast van het mortuarium. Is het niet veel spannender om hem niet te laten sterven en in vertwijfeling achter te laten met nog een half leven voor zich, nadat hij de hutten van de dorpelingen in brand heeft gestoken, zoals de makers het bedoeld hebben?

Stefano Antonucci als Zurga
©Annemie Augustijns

Wat heeft dit extreme oprekken van de herinnering tot op hoogbejaarde leeftijd nu toegevoegd aan het stuk? Helemaal niets. Integendeel, het regieconcept verwerpt niet alleen het door de makers gewilde (pseudo)-exotisme maar het zuigt ook alle zinnelijkheid uit het stuk. Wat een kanjer van een denkfout! Er is slechts één moment in de voorstelling waarbij de artificiële vergrijzing van de personages doeltreffend blijkt en dat is met name tijdens de cavatina van Leïla, hier dus gezongen door de jeugdige stem van Elena Tsallagova. De wrijving tussen het optische en het auditieve bezorgt de aria een onalledaagse kwetsbaarheid en een heel aparte intensiteit. Wat blijft is de belcanteske zinnelijkheid van de aria en Tsallagova maakt er het vocale hoogtepunt van de avond van, puntgaaf en met alle coloraturen. Charles Workman (Nadir) en Stefano Antonucci (Zurga), een vijftiger en een zestiger, beschikken nog over voldoende stem maar de stem heef alle glans verloren. Als Waldorf en Stadler wandelen ze doorheen het stuk. Vooral Zurga staat zo dicht bij het levenseinde dat het derde bedrijf geen schijn van kans maakt om dramatisch op te lichten. Tijdens het duet Nadir/Leïla probeert het regieteam het stuk te injecteren met een hapklaar brokje externe zinnelijkheid door aan een naaktdansend koppel (Jan Deboom en Bianca Zueneli) een paringsdans te verlenen. Dat is van een zulkdanige redondantie dat het alle aandacht wegzuigt van het zingende koppel. Laatste opmerking: ik weet niet welke versie hier gespeeld werd maar de finale herhaling van “Charmant souvenir”, waarin Nadir zijn hoogste noten in het falsetregister hoort te zingen, ontbrak. Wellicht was dit onzingbaar voor Workman. Zeer jammer en volledig op het conto te schrijven van het regieconcept. Stanislav Vorobyov zingt Nourabad/Jonge Zurga met een Slavisch timbre zonder grote indruk te maken. Het koor liet een sterkere indruk na. In het fraaie openingskoor demonstreerde het een goed geritmeerde declamatie. Het slotkoor van het tweede bedrijf klonk dan weer erg luid op de voorste parterrerijen.

David Reiland leidde het orkest succesvol door de meest bedwelmende momenten van de partituur. Hij lijkt mij geknipt voor dit lyrisch-romantische repertoire. De opmerkelijke solistische momenten voor de hoorns, de engelse hoorn en klarinetten waren goed herkenbaar in het klankbeeld aanwezig.

Geen opmerkingen: