Marc Mauillon(Orfeo), Luciana Mancini (Euridice) © Stefan Brion
PRIMA LA MUSICA
Claudio Monteverdi’s L'Orfeo mag dan niet de allereerste opera geweest zijn, het is wel de vroegste operapartituur die nog steeds deel uitmaakt van het ijzeren repertoire en het is die onverwoestbare authenticiteit die het werk vandaag nog steeds aantrekkelijk maakt naast de voor zijn tijd evidente melodische en harmonische inventiviteit van de componist. Monteverdi's kunst, geboren vanuit de muzikale declamatie ("ricercar cantando"), slaagde waar alle operakunst van die tijd in faalde, met name in het creëren van échte toneelmuziek. Dat ontzag voor Monteverdi's vernieuwing zou zich later nog eens bevestigd zien in de aanloop naar de eerste Bayreuther Festspiele, toen Wagner met enige regelmaat als de "moderne Monteverdi" werd gehuldigd.
De productie van Pauline Bayle en Emmanuel Clolus voor de Parijse Opéra Comique schrijft zich in in de traditie van de regisseurs van het naakte toneel zoals Peter Brook, Peter Sellars, Philippe Sivadier. De focus komt dan onvermijdelijk te liggen op de vocale prestaties en dat is in een antiek stuk als Orfeo meestal een goede zaak. De Opéra Comique heeft deze productie erg goed gecast en Jordi Savall laat deze “favola in musica” weer eens klinken alsof ze gisteren werd geschreven.
Wanneer de fanfares het beroemde thema van de Gonzaga’s vanaf de beide zijbalkons aanheffen en koor en solisten met een gelukzalige blik op het publiek toestappen, de armen gevuld met bloemen, is het alsof ze het aanwezige publiek willen verwelkomen na maanden van afwezigheid. Het bloementapijt dat volgt herinnert ons aan de begindagen van de opera toen men nog moest wennen aan de mentale klik om theaterpersonages op het podium urenlang te horen zingen. Zolang er geen slang te zien is, lijkt in dit arcadisch paradijs, bevolkt door nimfen en herders, alles vanzelf te gaan. Euridice hijst zich in één beweging in haar bruidskleed dat vanuit de toneeltoren naar beneden dwarrelt. Tijdens het dansante “Ecco pur ch’a voi ritorno” wordt de scènische actie opgevoerd met vier muzikanten op het toneel en drie dansers.
Aan de oevers van de Styx gaat het licht uit. De drie dansers hebben nu bezit genomen van de hellehond Kerberos. Gelukkig laat hij zich aaien door Orfeo, de zanger par excéllence, en valt enkel Caronte in slaap: zijn vocale exploot “Possente spirto” is het evidente hoogtepunt van het derde bedrijf. De onderwereld is bevolkt met griezels met kale schedels zoals in Murnau’s Nosferato maar de koorleden van La Capella Reial de Catalunya zingen prachtig zoals tijdens het meerstemmige koor van de geesten (“Nulla impresa per uom si tenta invano”).
Wanneer Orfeo in de velden van Thracië ontwaakt, als een Brünnhilde in een Walküre-achtige kring van bloemen, gaat hij voluit. Je verwacht het niet meteen van een barokzanger. Volgt nog het prachtige duet met Apollo “Saliam cantando al cielo”. Tot tweemaal toe zal het thema uit de proloog van La Musica herhaald worden. Geweldig toch dat de allereerste opera het effect van een herhalingsmotief reeds kende! Het slotbeeld is gereserveerd voor La Musica die als een rode draad doorheen het stuk vanuit de coulissen de kracht van de muziek heeft onderstreept en met een guitige blik van ons afscheid neemt.
Marc Mauillon(Orfeo), Marianne Beate Kielland (La Speranza) © Stefan Brion
Marc Mauillon zingt een ontroerende, zelfverzekerde Orfeo. Zijn timbre, zwevend tussen tenor en bariton, is zeer geschikt. Hij is evenzeer op zijn gemak in de elegie als in de tragische klacht. Het declameren met talloze versieringen brengt hem nooit in de problemen, passionele uitbarstingen schuwt hij niet. Luciana Mancini brengt het auditorium reeds in vervoering tijdens de proloog met haar sympathieke verschijning en stemvaste vertolking van La Musica. Furio Zanasi als Apollo was de Orfeo van dienst tijdens Savall’s DVD-opname van Orfeo uit 2002 (Barcelona), net als Sara Mingardo als La Messaggiera, inmiddels allebei 20 jaar ouder maar zonder dat er sprake is van een noemenswaardige vocale neergang. Salvo Vitale als Plutone/Caronte laat een eerder matig projecterende bas horen. De rijzige Marianne Beate Kielland zet een verrukkelijke La Speranza/Proserpina neer. De nog kleinere rollen zijn ook goed bezet zoals met Victor Sordo als de eerste herder.
Met zijn bijna 80 levensjaren lijkt Jordi Savall vandaag op een dubbelganger van Giuseppe Verdi. De ritornelli, de korte instrumentele passages, klinken fris en opwindend. De kleuren in het orkest (Le Concert des Nations) zijn die van oude instrumenten : theorbe en chitarrone spinnen als krolse katers, de kopers verwarmen met hun bronzen klank, het ritmisch aanslaan van de snaren van de gambaviolen accentueert de partituur met groot effect. De klank in deze relay is voortreffelijk. De balans tussen solisten en orkest eveneens.
Te bekijken via Medici TV
Geen opmerkingen:
Een reactie posten