zondag 13 december 2009

Happy birthday, maestro Harnoncourt !

Vorige week werd Nikolaus Harnoncourt tachtig. Over die andere jarige, Felix Mendelssohn, gaf hij van de zomer een interview aan Der Spiegel, een interview dat ook in Knack kon worden nagelezen. Hoe komt het dat net Mendelssohn met zijn buitengewone talenten zo lang is onderschat? vroeg Der Spiegel waarop de maestro antwoordde: “Slimme mensen neemt men kwalijk dat ze slim zijn. Maar beslissend voor zijn veroordeling was natuurlijk het schaamteloos antisemitische pamflet van Richard Wagner, Das Judentum in der Musik. Qua laster tussen collega’s is dat waarschijnlijk het smerigste wat er bestaat. Wagner, Mendelssohn en Schumann hadden ongeveer dezelfde leeftijd. De laatste twee hebben Wagner het plezier gedaan om vroeg te sterven. Elke keer moet hij een vreugdedansje hebben uitgevoerd. Met een levende Mendelssohn en een levende Schumann was het succes van Wagner nooit zo groot geweest.”

Wat een verwaande uitspraak van de maestro. Alsof hij met zijn 80 jaar de Erda van de muziekgeschiedenis is geworden! Is het orakel van Graz inmiddels gefrustreerd geraakt over het feit dat hij nergens gevraagd wordt om Wagner te dirigeren? Na zijn kortstondige flirt met Wagner eind jaren 90, die nergens toe leidde, klinkt het alsof hij met Wagner een rekening te vereffenen heeft.

Welke concertganger zou zich in zijn muzikale smaak van de wijs laten brengen door een verguisd pamflet waarvan het effect schromelijk overdreven wordt en dat niemand gelezen heeft? In “Wagner, Beyond good and evil” formuleert John Deathridge het zo: “There has been no fundamental study of how Mendelssohn’s music influenced Wagner. Nor has there been any significant appraisal of the effect Wagner’s sharp criticisms of Mendelssohn have had on the reception of Mendelssohns music. It is obvious that Wagner’s prejudices against Mendelssohn’s music that are still with us need to be looked at carefully. And certainly it would be naive to dismiss Wagner’s criticisms out of hand as just another one of those undesirable bits of his personality, or indeed as entirely wrong.” Anders uitgedrukt: ook al is de weerstand tegen Wagners pamflet hoger dan Mount Everest, het wordt misschien toch stilaan eens tijd om Wagner op zijn woorden te nemen in plaats van hem van racisme te beschuldigen. Hoe is het anders te verklaren dat getalenteerde joodse kunstenaars als Otto Weininger, Gustav Mahler en Kurt Weill, om enkel deze drie te noemen, Wagner over de grond van zijn stelling in "Das Judentum" gelijk hebben gegeven ?

Overigens is “Das Judentum in der Musik” niet tegen Mendelssohn gericht maar tegen Meyerbeer. Zonder Meyerbeer zou er helemaal geen pamflet geweest zijn, zoals Jacob Katz heeft aangetoond in “The darker side of Genius”. Uit de dagboeken van Cosima weten we bovendien dat niet alle uitspraken ten aanzien van Mendelssohn afwijzend zijn. Wagner heeft voortdurend lof over voor diens Hebriden-ouvertüre, hij speelt regelmatig voor uit diens “Lieder ohne Worte” of zingt thema’s uit zijn koorwerken. Hij droomt ook regelmatig van Mendelssohn en identificeert zich dan met hem. Een van de meest sprekende van deze dagboekaantekingen is wel de volgende. Op 23 juni 1871 (Johannistag!) zegt Wagner : »Ich entwerfe jetzt eine große Arie für Hagen, aber nur für Orchester. Was ich für ein Stümper bin, glaubt kein Mensch, ich kann gar nicht transponieren. Das Komponieren ist bei mir auch ein seltsamer Zustand; beim Phantasieren habe ich alles, endlos, nun heißt es fixieren, da kommen einem die physischen Griffe schon in den Weg, wie war es denn, heißt es dann, nicht wie ist es, wie soll es sein, wie war es, und nun suchen, bis man es wiederfindet. Mendelssohn würde die Hände über dem Kopf zusammenschlagen, wenn er mich komponieren sähe.« Veel verder kan een egocentrische persoonlijkheid als Wagner inzake zelfrelativering wel niet gaan, dunkt mij.

Niemand zal het talent ontkennen van een 17-jarige die in staat is om “Ein Sommernachtstraum” te schrijven. Maar wat blijft er over van dat oeuvre dat ons vandaag nog naar de concertzaal zou moeten lokken? Ik kan er geen enkel opnoemen. “Die erste Walpurgisnacht” ruil ik in voor 10 willekeurige maten van “Götterdämmerung”. De twee pianoconcerti staan compleet in de schaduw van Mozart en Beethoven. Verder kan ik echt wel enkele redenen bedenken waarom finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd eerder het vioolconcerto van Sjostakovitsj zullen verkiezen boven dat van Mendelssohn; één van die redenen staat te lezen in “Das Judentum in der Musik”. Zijn de symfoniën misschien niet ontstaan aan het penseel van enkel een landschapsschilder, zoals Wagner het formuleerde? Het Octet voor strijkers is een knappe constructie maar irriteert mij ook door zijn eindeloze herhalingen. Als zijn tijdgenoot Chopin vandaag de concertzalen nog steeds moeiteloos weet te vullen zou dat dan niet kunnen zijn omdat zijn muziek zoveel beter is dan de “Lieder ohne Worte”? Mendelssohns grootste en wellicht beste werk is het koorwerk “Elias”. Welnu, in de figuur van Elias hoor ik overduidelijk verwijzingen naar Koning Heinrich uit Lohengrin. Waarmee ik niet wil insinueren dat Wagner Mendelssohn zou hebben beïnvloed maar wel het omgekeerde aangezien de Elias dateert van 1846 en de definitieve partituur van Lohengrin pas 2 jaar later zal worden afgerond. Hier ligt een mooie kluif voor een musicoloog.

De relatie tussen Wagner en Mendelssohn is behoorlijk complex en lang niet zo negatief als Harnoncourt ons wil laten geloven. Harnoncourt vertelt wel vaker onzin. In een Merkur-interview van afgelopen week werd gevraagd of een Amerikaaan een uitstekende Schubert-dirigent zou kunnen zijn. Dat is zeer onwaarschijnlijk, repliceerde de maestro, want het wordt immers bijzonder moeilijk wanneer componisten van een locaal idioom vertrekken. Waarop dan de vanzelfsprekende strikvraag volgde waarom de maestro dan afgelopen zomer “Porgy and Bess” meende te moeten dirigeren. Harnoncourt legde vervolgens uit hoe Gershwin beïnvloed was geworden door Alban Berg en hoe je de folklore van de Zuiderse staten in Amerika kan leren begrijpen. Kijk, van zulke dialectische schijnbewegingen zakt mijn broek ongeveer 10 centimeter.

Tenslotte slaagde Merkur er ook nog in om te vragen of de jarige nog speciale wensen had? Dat had hij, enkele vergeefse dromen zelfs : “Tristan und Isolde” en “Die Meistersinger”, Wagners grote operette. Welaan, gun de jarige dan toch eindelijk Wagners grote operette! Waarom niet? Ik ben nu al benieuwd naar de reactie van Harnoncourt-aficionado’s als Stephan Moens. Anyway, happy birthday, maestro!

1 opmerking:

walter van dongen zei

Schitterend! Complimenten wederom aan Jos. Nu maar hopen dat (de strekking van) deze reactie de heer Harnoncourt bereikt.