dinsdag 30 april 2013

Nabucco in Cinema Utopolis

Door mijn lichte allergie ten aanzien van jeugdwerken van geniale operacomponisten heb ik steeds in een boog omheen Nabucco gelopen. Sinds gisteren weet ik weer dat mijn instinct zelden faalt. Anderzijds is het niet moeilijk om te begrijpen dat Verdi er de basis van zijn reputatie mee heeft gelegd. Muzikaal is er heelwat te beleven, er klinken echo's door van Macbeth, van Don Carlo, van Aida en sommige scènes zouden niet misstaan in één van de rijpere werken. Maar er zijn ook de onnmiskenbare dramaturgische zwakheden die grote delen van het werk tot een hel maken voor elke regisseur. Wat is er te maken van de clash tussen Babylon en Jerusalem in het eerste bedrijf? De versuikerde finale waarbij de slechterik zich aansluit bij de verzoeners is ronduit beschamend. Tweehonderd jaar voordien zou Shakespeare het geen seconde in zijn hoofd hebben gehaald om zoiets voor het theater te schrijven. Verdi zal die fouten later ook niet meer maken ondermeer door zich door diezelfde Shakespeare bij de hand te laten nemen. Macbeth is dan ook zijn eerste meesterwerk en niet Nabucco.

Daarmee heb ik Daniele Abbado's matige enscenering al een flink stuk uit de wind gezet. De zandbak waarin hij zijn acteurs laat ploeteren tussen monolieten (Jerusalem) en spuuglelijke draadmodellen van afgodsbeelden (Babylon) is kenmerkend voor zijn anti-Zeffirelli-aanpak. Maar die werkt alleen tijdens de intiemere momenten die gelukkig ook de hoogtepunten uitmaken van het stuk: het sublieme moment van verstilling met het vermaarde "Va pensiero" met het mooi uitgelichte koor in een glansrol maar vooral het grote solomoment van Abigaille in het tweede bedrijf. Gelukkig heeft Liudmyla Monastyrska alles in huis om dat waar te maken. Monastyrska is vooral een in blakende gezondheid verkerende stem, geschraagd door een fabelachtige techniek. Hoe zij van kristalhelder piano, delicaat gesponnen als spinrag, overschakelt naar de hoogdramatische uithalen van "Ben, io t'ivenni" is van een grote zinnelijkheid. Passagioproblemen? Nooit van gehoord, meneer! Haar introspectief moment van eenzaamheid "Anch'io dischuiso un giorno" werd door de camera kundig ondersteund met enkele bloedmooie beelden zoals alleen opera in de cinema dat kan.

Als personage maakt Nabucco een psychologische ontwikkeling door waar zelfs Wagner van zou duizelen: van mannetjesputter tot zelfverklaarde god, van tot waanzin gedreven heerser tot grote verzoener. Je moet als acteur over heel wat resources beschikken om dit enigszins aannemelijk te maken. Niet bepaald wat ik de sterkte van Placido Domingo zou noemen. Parsifal, Simon Boccanegra, Nabucco.. voor elke van de meer dan 100 rollen uit zijn repertoire tapt hij uit hetzelfde vaatje. Iets naar boven spitten dat van hemzelf komt is er zelden of nooit bij. Hij spéélt zijn personages maar hij is ze nooit. Toch bestaat zijn fanclub nog steeds. De oudere heertjes die de pen mogen vasthouden voor kranten als The Independent en de Financial Times dragen speciale brillen want ze zien dingen die ik niet zie. The Independent noemt hem een "geboren acteur", de Financial Times roemt zijn prestatie als een "masterclass in how to command the stage with diminished resources". Dat mensen de wereld afreizen om deze geboren acteur aan het werk te zien is in mijn ogen zoiets als het achtste wereldwonder. Overigens, iemand moet hem toch eens uitleggen dat ook medeklinkers tot de prosodie van een taal behoren, ja ook in het Italiaans. Dat zijn stem, nu hij de ambitus van bariton heeft omhelsd, desondanks goed standhield en nog lang niet alle glans heeft verloren, heeft ook mij verrast.


vrijdag 26 april 2013

Staatsopera Berlijn : Seizoen 2013-2014

Zoals vroeger reeds aangekondigd zal de Berlijnse topchoreografe Sasha Waltz in april 2014 Tannhäuser voor haar rekening nemen. De productie is luxueus bezet met René Pape, Peter Seiffert, Peter Mattei, Marina Prudenskaja en Marina Poplavskaja. Jammergenoeg zijn de vier voorstellingen volgend seizoen enkel te zien binnen het kader van de prestigieuze Festtage. Gezien het prijskaartje (260/210/160 euro) dat daaraan vasthangt zullen we deze productie als reisdoel laten vallen tenzij er voldoende belangstelling zou zijn. Geïnteresseerden gelieve mij een mailtje te sturen.

woensdag 24 april 2013

Vlaamse Opera : seizoen 2013-2014



Op papier dreigt dit het beste seizoen te worden van Aviel Cahn aan de Vlaamse Opera. Tenminste als hij de rist debuterende regisseurs zorgvuldiger heeft uitgekozen dan ik geneigd ben te denken. Want waarom zou een met oscars overladen acteur nu plots een goede regisseur van "Der Rosenkavalier" zijn. Ik zie het verband echt niet.
Hoedanook, dit keer gaat het om werken uit het ijzeren repertoire die ook echt meesterwerken zijn. Aan de werken zelf zal het dus niet liggen.

Tot mijn scha en schande moet ik toegeven nooit een voorstelling van Abattoir Fermé gezien te hebben. Ik heb dus ook geen flauw benul welke wegen Stef Lernous, regisseur van Tristan und Isolde zal bewandelen.
Op zijn blog Surviving Wagner belooft hij cruciale stappen in het wordingsproces te becommentariëren. Met Franco Farina en Lioba Braun is de productie alvast mager bezet.

Ik zou eerder geneigd zijn om te opteren voor de tweede bezetting met Andreas Schager en Marion Ammann. Schager kwam begin deze maand op een bijzondere manier in het nieuws toen Lance Ryan niet kwam opdagen voor het eerste bedrijf van Siegfried in Berlijn. Had hij zich van uur vergist of was er wat anders aan de hand, het is niet duidelijk. Twintig minuten voor het doek moest opgaan zat men in Berlijn zonder Siegfried en liet Barenboim Schager aanrukken die een paar uur later in hetzelfde gebouw Sarastro moest zingen onder Simon Rattle en de Berliner Philharmoniker. Schager, die de partij vroeger reeds had gezongen, zong het eerste bedrijf vanuit de coulissen waarna Ryan vervolgens de 2 laatste bedrijven voor zijn rekening nam. En hoewel Ryan ,volgens sommige bronnen, iets beter zijn best deed dan gewoonlijk was het Schager die tijdens het slotapplaus de hemel werd in geprezen terwijl Ryan op een eerder lauw applaus werd getrakteerd. Als dat betekent dat Schager minstens zo goed kan zingen als Ryan dan is mijn keuze snel gemaakt.

Marion Ammann, binnenkort op dvd te beleven in de Colon Ring, krijgt, getuige de commentaren op haar website, zelfs steun en goede cijfers van stemmenkenner Jürgen Kesting.

zondag 21 april 2013

Weg van Wagner : Exit



Aan Klara stuurde ik volgend bericht :

Natuurlijk begrijpen wij dat Wagner moeilijk ligt bij de openbare omroep. Wagners muziek is nu éénmaal niet bijzonder geschikt voor een medium als radio en uiteindelijk toch bedoeld voor het theater. Het portret dat Klara 10 weken lang van Wagner heeft geborsteld was voldoende accuraat en over het algemeen zo positief dat wij nauwelijks nog kunnen geloven dat Johann Sebastian Bach de huiscomponist van Klara kan blijven.

In elke uitzending viel er wel ergens een uitschuiver of een historische onjuistheid te noteren maar het waren details. Laten we daar dus niet over zeuren temeer omdat het totaalbeeld positief is. Dat sommige parafrases van de libretti de goede smaak ver voorbij waren zal u zelf ook wel hebben gevonden.

Vooral in de laatste uitzending hebben wij veel zinnige zaken horen vertellen die erg sporen met de opvattingen over Wagner en Bayreuth binnen ons genootschap o.a. van Nico Declerck, Marc Clemeur en Gerard Mortier.

Heel in het bijzonder wil ik Dirk Van Dijck bedanken voor het voorlezen van de brieven. Het is en blijft een schatkamer om Wagner te begrijpen. Hij heeft dat werkelijk fantastisch gedaan. Wij hopen dan ook dat deze “Weg van Wagner” voor sommigen ook een “Weg naar Wagner” is geworden. Vielen Dank also!


donderdag 18 april 2013

De Ring van Frankfurt op DVD


De Ring van Vera Nemirova die in Frankfurt liep in 2011/2012 is nu ook op dvd verschenen bij het label OEHMS Classics. Door de Duitse pers werd deze productie erg enthousiast onthaald. Dat dat nog niet veel hoeft te betekenen weten we ondertussen. On verra bien...

Sebastian Weigle dirigeerde. Cast : Terje Stensvold , Susan Bullock , Lance Ryan , Frank van Aken (zonder eega Westbroek) , Amber Wagner , Claudia Mahnke Martina Dike , Peter Marsh , Jochen Schmeckenbecher , Gregory Frank , Johannes Martin Kränzle e.a.

maandag 15 april 2013

ADMIRONS ROSSINI MAIS SUIVONS WAGNER



RICHARD WAGNER EN DE VLAAMSE BEWEGING.
DEEL 3 - PORTRET VAN DE WAGNERIAAN EDMOND VANDER STRAETEN

Dit is een verkorte versie van het artikel dat in het juli-nummer van Leidmotief zal verschijnen.

De Oudenaardse musicoloog Edmond vander Straeten was de eerste die in België het nationaal karakter van Wagners kunst beklemtoonde. Hij startte als secretaris van Fétis aan het Brussels conservatorium om vervolgens catalograaf te worden bij de Koninklijke Bibliotheek en muziekcriticus bij het dagblad Le Nord. Karel Wauters noemt hem “de beste Wagner-specialist die Vlaanderen tot aan de Eerste Wereldoorlog heeft gekend”. Als er iemand postuum het erelidmaatschap verdient van het Vlaams Wagner Genootschap dan wel deze scherpzinnige muziekcriticus, ruimdenkende Vlaming en combattieve Wagneriaan.

Zijn Wagner-beeld heeft voor het Vlaamse cultuurleven weliswaar niet zo een grote betekenis gehad als dat van Peter Benoit, maar daartegenover staat dat het op zichzelf merkelijk interessanter is en in elk geval veelzijdiger. Vander Straeten behoorde tot die zeldzame soort 19de-eeuwse muziekgeleerden, voor wie de studie van het muzikale verleden hand in hand ging met een uitgesproken belangstelling voor het eigentijdse muziekleven. Zijn omvangrijk opzoekingswerk op het gebied van de Nederlandse polyfonie belette hem nooit om ook de muzikale actualiteit op de voet te volgen. Nauwelijks heeft hij als kenner van de oudere muziek enige reputatie verworven, of hij laat er geen twijfel over bestaan dat hij in de controverse rond de zgn. nieuwe muziek Wagners zijde heeft gekozen.

Wanneer Wagner in 1860 naar Brussel komt om er uit eigen werk te dirigeren, schrijft Vander Straeten over die concertgebeurtenis een merkwaardig verslag in Le Nord (4 april 1860), waarin hij resoluut voor de omstreden componist in de bres springt. Wagner is naar het oordeel van Vander Straeten een machtige en rijkbegaafde individualiteit, die door terug te grijpen naar de bronnen van het volksbewustzijn een imposante nationale muziekkunst heeft tot stand gebracht. Deze kunst, die met de conventies van het Frans-Italiaans eclectisme voorgoed heeft gebroken, weet in haar grootse eenvoud steeds te ontroeren, en noodt zowel tot inkeer als tot hartstochtelijke zelfbevestiging:

"Le caractère dominant de la musique de Wagner est le recueillement et la grandeur. Le maître s'y révèle à chaque page. Ce maître n'est ni italien, ni français, ni éclectiste. Il est autochtone comme Weber. Seulement, il remonte à la source vive à l'inspiration dégagée de ce merveilleux accessoire dont le papillotage trouble l'oreille et l'égare. Il en tire la légende, c'est-à-dire l'élément de la vie d'un peuple, l'expression de sa force mystérieuse et profonde cachée au coeur de sa nationalité. Déjà la littérature, après avoir épuisé toutes les combinaisons dramatiques du coeur humain, et sur le point de succomber sous l'ennui du connu et les artifices du métier, cherche à se rajeunir en s'inoculant le souffle poétique des peuples primitifs. Wagner aussi essaie d'inoculer à la musique cette jeunesse d'expansion, cette fraîcheur de sensibilité, cette naîvité d'émotion, qui semblent étouffées aujourd'hui sous le poids des formules conventionnelles. (...)"

"C'est assez dire que Wagner brise, d'une main hardie, le moule conventionnel, la forme routinière. Il répudie la carrure de la phrase, l'attraction tonale, le développement régulier du plan, les transitions naturelles, les règles fondamentales de l'harmonie enfin, dont se prévaut si souvent la médiocrité pour en imposer à la masse. Il répudie tout cela parce qu'il se sent à l'étroit, parce que d'autres grands compositeurs en ont fait autant, parce que le moule actuel s'use et vieillit. Il répudie tout cela de parti pris et non par impuissance. Après avoir trouvé une veine nouvelle, riche d'inspirations originales et inconnues, ne fallait-il pas employer des moyens tout autres pour l'exploiter avec succès? (...)"

"Nous le disons avec une conviction profonde: M. Wagner est une individualité puissante, riche, élevée, avec laquelle il faudra compter un jour bon gré mal gré. Musicien de l'avenir ou du présent, peu importe: les mots ne font rien à l'affaire. L'essentiel est que ses productions soient nées viables, et elles le sont, n'en doutez pas. Ce n'est pas pour rien que tout ce bruit se fait autour de son nom. Le jour n'est peut-être pas éloignée où justice lui sera accordée."

Het is zeer waarschijnlijk dat Benoit zich door Vander Straetens Wagner-visie heeft laten inspireren. Het heeft er alle schijn van dat Vander Straeten gedeeltelijk als mentor voor zijn jonge vriend is opgetreden.

Slechts zelden bezondigt hij zich als Wagneriaan aan dogmatisme of engkijkerij. Loopt hij weliswaar met Verdi's opera's niet hoog op, meestal heeft hij niets dan lof voor de muziek van Meyerbeer en Rossini, componisten die nu bij Wagner en zijn entourage toch niet bepaald in de gratie stonden.

WEIMAR 1870

Het duurde niet lang of Vander Straeten had zich door zijn muziekkritieken en zijn bedrijvigheid op musicologisch gebied tot een eminent muziekgeleerde opgewerkt. Weldra was ook zijn reputatie als Wagnerkenner tot in officiële milieus doorgedrongen, en toen in juni 1870 te Weimar groots opgezette Beethoven-feesten werden georganiseerd met op het programma tevens een viertal Wagneropera's (Der Fliegende Holländer, Tannhäuser, Lohengrin en Die Meistersinger von Nürnberg), zond de Belgische regering hem als afgevaardigde. Vander Straeten schreef over deze festiviteiten een officieel rapport : Rapport officiel sur les représentations modèles des oeuvres de Wagner, organisées en 1870 à Weimar, waarvan de tekst als feuilleton in L'Echo du Parlement Belge (31 oktober 1870) werd gepubliceerd. Een Nederlandse vertaling verscheen het jaar daarop in De Zweep (als bijlage in het nr. van 23 juli 1871) , en werd ook als aparte brochure uitgegeven. Het is deze tekst, waarin Vander Straeten zich als Wagneriaan wellicht het volledigst heeft uitgesproken.

Eerst wijst Vander Straeten in een korte inleiding op Wagners toenemende internationale faam : honderden buitenlanders kwamen naar Weimar om er getuige te zijn van het succes van de nieuwe muzikale beweging. Daarna begint hij aan zijn eigenlijke uiteenzetting, waarvan het eerste deel grotendeels bestaat uit een algemene karakteristiek van Wagners kunstenaarspersoonlijkheid. Wagner moet volgens hem tot die enkele zeldzame grote kunstenaars gerekend worden, die door hun uitzonderlijk scheppingsvermogen de kunst steeds opnieuw verrijken en nieuw leven inblazen. Vergeleken bij middelmatige muzikale talenten die zich over hun bibliotheek-partituren buigen in plaats van te scheppen uit het open boek der natuur, treedt hij naar voor als een oorspronkelijk genie dat met de heersende conventies heeft gebroken.

Zowel op het gebied van de muzikale techniek als op dat van de opera als muzikaal genre is Wagner een baanbrekend renovator. Zijn grootste verdienste nochtans bestaat erin dat hij een nationale en volksverbonden lyrisch-dramatische kunst heeft geschapen:

"Behalve de vruchtbare aandrijving die Wagner aan het opera heeft gegeven met er, naar het voorbeeld van Beethoven, den weerglans des tijdvaks te doen in stralen, heeft hij er in toegepast al wat de Germaansche wereld verheven en grootsch bevat, en er aldus den nationalen geest doen in leven. En door nationalen geest versta ik geenszins dit enggeestig uitsluitingsstelsel, dat zonder genade alles wat uit den vreemde komt verstoot, en behagen schept zelfs in zijne eigene gebreken ; integendeel versta ik er door : de verlichte burgerdeugd, welke de voortbrengselen van andere volken zich tracht eigen te maken om er zich van te bedienen als middelen tot vooruitgang en volmakingen. Overigens, leidt de beschaving niet langzamerhand de verschillende rassen naar eene geestelijke samensmelting, waarin de nationale karakters maar tot onderscheidingstekens zullen dienen ? Dit doel beoogt Wagner. En hij heeft de eerste een oprecht, eigenaardig Duitsch opera, vrij van alle zwakheden en leemten geschapen, waar het vaderlandsch element eene merkwaardige eenheid en treffende grootheid aan gaf ; en zie met welke logiek de groote geest, altijd rijk aan hulpbronnen, zijn reusachtig plan weet tot eenheid te brengen. "

Wagner levert het overtuigend bewijs dat het nationale element de kunst niet verarmt, maar integendeel geweldig verrijkt. Door terug te grijpen naar legenden en sagen, de natuurlijke bronnen van het volksbewustzijn, geeft hij zijn kunst immers een tegelijk nationale en universele dimensie.

In het tweede deel van zijn brochure, waarin hij Die Meistersinger von Nürnberg analyseert, laat Vander Straeten er trouwens geen twijfel over bestaan, dat hij een voor zijn tijd knap en competent musicoloog is. Niet zonder bewondering stellen we vast hoe hij in dit dan toch zeer complexe werk -zeker voor de maatstaven van toen- moeiteloos zijn weg vindt, en in enkele rake beschouwingen er de voornaamste muzikale en dramatische kwaliteiten van weet inzichtelijk te maken. Zijn verfijnd muzikaal gehoor en zijn vertrouwdheid met muzikaal-technische problemen brengen hem ertoe vooral die delen te waarderen, waar Wagner grote compositorische moeilijkheden haast spelenderwijs heeft overwonnen : zo wijst hij bv. op de. scène met Walter von Stolzings proeflied uit het eerste bedrijf, waar het lied van de ridder zich contrapuntisch afzet tegen het gemor en de protesten van de vergramde meesters, maar er niettemin harmonisch en ritmisch mee verbonden blijft ; zo roemt hij ook de muzikale finesses van Beckmessers serenade met het daarop volgende volkstumult op het einde van het tweede bedrijf , scène waarin Wagners orkestrale kunst een hoogtepunt bereikt, zonder dat zij daarbij ook maar enigszins geforceerd aandoet.

Wat Vander Straeten in Die Meistersinger het meest imponeert is de indrukwekkende eenheid van het geheel, het perfecte samenspel van woord en toon, drama en muziek, het feilloos door elkaar vloeien van frisse melodieën en verwikkelde harmonische en orkestrale begeleiding. Vervolgens richt Vander Straeten zich tot de jonge Vlaamse componisten, die hij de raad geeft zich door geen slaafse regels te laten binden, maar in de eerste plaats te vertrouwen op eigen kracht, aanleg en oorspronkelijkheid. Indien zij zich toch door een voorbeeld willen laten leiden, dan niet door dat van Frankrijk, waar het muziekleven in hopeloze conventies verstrikt is geraakt, maar veeleer door dat van Duitsland, het stamverwant land bij uitnemendheid, waar Wagner bewezen heeft wat het Germaans muzikaal genie vermag:

"Waartoe, overigens, die thans in de mode zijnde, samengeflanste tweeslachtige basterdstijl? Muzikalisch noch Fransch, noch Italiaansch, noch Duitsch zijn, en van dit alles een verward en onbepaald geheel bieden ; - is het niet bespottelijk, niet vernederend ? Eene faam, in deze voorwaarden verkregen, moet niet alleen bij haren dageraad verdwijnen ; maar hij die er het voorwerp van is, loopt gevaar zich tevens ontkend te zien door de vreemdelingen die hij zal nagebootst, en de natie die hem zal voortgebracht hebben. Noscite vos ipsos".

Zo culmineert dit verslag tenslotte in een veroordeling van het cosmopolitisme en een pleidooi ten gunste van een nationaal georiënteerde muziekkunst. Vermoedelijk heeft Vander Straeten dit ook bewust gewild, en wel ter aanmoediging van Peter Benoit, die rond die tijd alles in het werk stelde om een nationale Vlaamse muziekschool in het leven te roepen. Dit was waarschijnlijk trouwens ook de reden waarom het rapport in het Nederlands - in wat voor een Nederlands ! - werd vertaald : om een zo talrijk mogelijk Vlaams publiek van het muzikaal en nationaal belang van Wagners kunst te overtuigen, en het op die manier meteen te sensibiliseren voor het tot stand komen van een gelijkaardige nationale muziekkunst in Vlaanderen.

Zoals blijkt uit Cosima Wagners dagboek bezorgde Vander Straeten ook Wagner zelf een exemplaar van zijn verslag, naar alle waarschijnlijkheid de oorspronkelijke Franse tekst, de feuilletonbijlage uit L'Echo du Parlement Belge. In haar notities van 2 november 1870 lezen we : „R. hat einen Brief von Herrn van der Straeten mit einem Aufsatz über die Weimarischen Vorstellungen, welchen das ultramontane Ministerium nicht im Brüssler Moniteur aufnehmen wollte, nachdem das vorherige liberale den Verfasser nach Weimar geschickt hatte". Pikante bijzonderheid rond de Belgische regeringswisseling van juni 1870 en de daarbij horende politieke tegenstellingen en rancunes ! Het kabinet d'Anethan had geen belangstelling meer voor het officieel verslag van iemand die nog door het ministerie Frère-Orban was afgevaardigd...

KEULEN 1873

In elk geval moeten we uit Cosima's dagboeknotitie concluderen dat Vander Straetens persoonlijke contacten met Wagner ten laatste van 1870 dateren. Misschien heeft hij de componist ook vroeger reeds geschreven en kende hij hem al langer persoonlijk, van in 1860 te Brussel, we kunnen dit echter niet bewijzen. Wat er ook van zij, wanneer beide mannen elkaar in 1873 te Keulen ontmoeten, is het duidelijk dat ze voor elkaar geen onbekenden meer zijn.

Graag geven we hier het relaas van die ontmoeting, die in Vander Straetens persoonlijke relatie met Wagner ongetwijfeld een opmerkelijke gebeurtenis is geweest. Op 24 april 1873 zou Wagner te Keulen, daartoe uitgenodigd door het plaatselijk "Wagnerverein", een concert dirigeren met op het programma de Eroica van Beethoven en fragmenten uit eigen werk. Het had echter veel voeten in de aarde vooraleer het zover was, want de stedelijke kapelmeester en conservatoriumdirecteur Ferdinand Hiller (1811-1885), één van de grote muzikale autoriteiten van het Rijnland, bleek allesbehalve bereid Wagner met vlag en wimpel in te halen. Als jood en voormalig vriend van Mendelssohn had hij zich altijd al fel tegen Wagner gekant, en ook nu vond de auteur van "Das Judenthum in der Musik" geen genade in zijn ogen. Het zag er naar uit dat Wagner te Keulen een warme ontvangst te wachten stond ! Toen nu Hillers anti-propaganda Vander Straeten ter ore kwam, aarzelde deze geen ogenblik. Hij besloot naar Keulen te reizen om er Wagner, zo mogelijk nog voor het concert zelf, ostentatief hulde te brengen. Hoe dit precies gebeurde, verhaalt ons E. Evenepoel :

"Sur ces entrefaites, l'idée était venu à M. Edmond Vander Straeten d'aller saluer le grand artiste à Cologne. Plusieurs de nos meilleurs musiciens devaient l'accompagner ; il partit seul, muni d'un bouquet colossal, une merveille de l'horticulture gantoise. En apercevant M. Vander Straeten à la première répétition générale, Wagner lui tendit les bras, et, après un petit speech de son visiteur, il lui dit d'une voix émue : "C'est trop ! Je ne mérite pas cela !"

Wagner schijnt Vander Straeten dus reeds eerder ontmoet te hebben, aangezien hij hem herkent. Ditmaal schenkt hij hem ter herinnering een gesigneerd portret.
Dat Vander Straeten naar zeggen van E. Evenepoel Wagner enkele van zijn werken ten geschenke gaf en daarvoor als dank een bronzen medaille toegestuurd kreeg, wordt bevestigd door een korte bijdrage uit het liberale Vlaamse periodiek De Zweep (17 oktober 1875). Hierin vinden we nl. een volledig afschrift van de begeleidende brief die Wagner bij die gelegenheid aan Vander Straeten schreef.
Dit korte dankschrijven is de enige brief van Wagner aan Vander Straeten waarvan we de tekst kennen. In 1894, een jaar voor Vander Straetens dood, heeft Omer Wattez ter gelegenheid van een bezoek de brieven en documenten nog onder ogen gehad, maar sindsdien ontbreekt elk spoor. In Wattez' biografische bijdrage over Vander Straeten in "Vlaamsch en Vrij" (jg. II,1894) staat te lezen:

"Bij Richard Wagner zelf stond onze Vlaamsche kunstgeleerde hoog in aanzien. Wij ondervonden ten huize van dezen, uit brieven, opgedragen werken en een prachtig gegraveerde beeltenis met veroverend handschrift, welke hooge achting de Duitsche meester hem toedroeg."

Ook van Vander Straetens brieven aan Wagner is er blijkbaar geen enkele bewaard gebleven.

Uit het voorgaande zou men verwachten dat Vander Straeten in 1876 aanwezig zou zijn geweest bij de eerste opvoering van De Ring in Bayreuth. Dit was echter niet het geval. Vander Straeten verbleef in 1876 in Italië, waar hij met een reisbeurs van de Belgische regering in plaatselijke archieven opzoekingen verrichtte in verband met de vroegere activiteiten van de Nederlandse polyfonisten aldaar. Dit verblijf betekende nochtans geen onderbreking in zijn strijd voor de nieuwe muziek, wel integendeel! In juli 1876, een maand voor de Festspiele, verscheen onder zijn impuls te Rome het eerste nummer van een nieuw Italiaans muziektijdschrift, waarvan de titel aan duidelijkheid niets te wensen overliet: Il Progresso Musicale. Opzet van het blad: het propageren van een nationaal gerichte muziekkunst, en, hoe kon het anders, het activeren van de Wagnerbelangstelling. Dat dit toen te Rome en in Italië niet zomaar in goede arde viel, zal men licht begrijpen. In de meeste bijdragen werden ideeën verkondigd die regelrecht in strijd waren met de Italiaanse muziektraditie en de opvattingen van het belcanto, en alsof dat nog niet genoeg was, werd er vaak ook een aardig stukje gepolemiseerd. Het blad was dan ook maar een kort bestaan beschoren; eind 1876, na twaalf nummers, werd de uitgave ervan stopgezet. Vanderstraeten had zich tot voorpostgevechten laten verleiden en al vlug de weerslag daarvan ondervonden. Volgens E. Evenepoel had hij massaal verwijten en bedreigingen ontvangen. Pas met het verschijnen van het tijdschrift Cronaca Wagneriana (Bologna, 1893-1895) zou het Wagnerisme in Italië voorgoed doorbreken.
Een interessante bijdrage, maar dan vooral voor de kennis van de tegenstellingen binnen het toenmalige Belgische muziekleven, is Il futuro supplemento alle biografia universale dei musicisti di Fétis, waarin Vander Straeten het hoofdwerk van zijn vroegere leraar en directeur met de grond gelijk maakt.

In een gelijkaardige context moeten we eveneens het artikel Italia e Belgio situeren. Hierin verdedigt Vander Straeten Peter Benoits nationale beginselen tegen de opvattingen van de musicoloog ridder Xavier van Elewijck. Van Elewijck had in een in 1875 gepubliceerd officieel rapport De l'état actuel de la musique en Italie, een overzicht gegeven van de onderwijsmethoden in de Italiaanse conservatoria en aanverwante muziekinstellingen, en daarbij bijzonder de nadruk gelegd op het feit dat het onderricht er uitsluitend in het Italiaans gebeurde, hetgeen volgens hem de nationale geest ten goede kwam. Hieruit trok hij dan de conclusie dat men ook in België best op een soortgelijke manier te werk kon gaan, wat er echter op neer kwam dat men in de conservatoria enkel het Frans als voertaal zou gebruiken. Deze stellingname was natuurlijk geheel in tegenspraak met Benoits nationale denkbeelden.

Overal waar Vander Straeten verblijft gaat zijn musicologisch opzoekingwerk gepaard met een actieve belangstelling voor de eigentijdse muziek, inzonderheid voor de muziek van Wagner. Een goed voorbeeld van dit samengaan van musicologie en Wagnerisme is zijn volgend werk, de in 1878 te Parijs uitgegeven studie Voltaire musicien, waarin Voltaires kritische kijk op de muziek van zijn tijd en zijn visie op de muziek in het algemeen onder de loupe wordt genomen. In het kapittel Wagnérisme beschouwt hij aldus Voltaire als een voorloper van Wagners muziekdramatische opvattingen. Had de grote Franse geest in zijn Henriade niet geschreven "Beaux-arts, je vous invoque tous: Musique, danse, architecture" en op die manier Wagners "Gesamtkunst"-concept voorvoeld?

Wagner als de uiteindelijke vervulling van Voltaires profetische wensdroom, ziedaar Vander Straetens sensationeelste maar geforceerde stelling uit het gehele boek. Wagner zelf dacht vermoedelijk ook in die richting. "Vorher etwas in Voltaire musicien von H. v.d. Straeten gelesen, ohne sonderliches Vergnügen, es ist ganz etwas anders, was die unter Musik verstehen, sagt R.", schrijft Cosima de 17e oktober 1878 in haar dagboek. Met "die" bedoelt Wagner uiteraard Voltaire en zijn tijdgenoten. Maar al was hij het waarschijnlijk met Vanderstraeten op meer dan één punt oneens, toch hoedde hij er zich wel voor daar aan buitenstaanders veel van te laten blijken. Zijn persoonlijke mening was één ding, propaganda en goede relaties met propagandisten een ander. Onder de titel Voltaire als Wagnerianer publiceerden de Bayreuther Blätter een samenvatting van Vander Straetens boek en Cosima zond de auteur een vleiende brief.

Vander Straeten moet met dit schrijven zeer ingenomen geweest zijn, aangezien hij zijn volgend werk, Lohengrin, instrumentation et philosophie (Paris, 1879), eerbiedig en dankbaar aan Cosima opdroeg.

In 1884 vestigt hij zich definitief in zijn geboortestad Oudenaarde en leidt er tot aan zijn dood in 1895 een teruggetrokken bestaan, zich nog hoofdzakelijk bezighoudend met oudere muziek en plaatselijke geschiedenis. Net alsof Wagners dood de stem van zijn vurige Vlaamse aanhanger tot zwijgen had gebracht.

Als David Vergauwen in zijn artikel Wagner und die Freimaurer (Wagner Spektrum, 2/2012) onomwonden stelt dat Wagner zijn succes in België aan de loge heeft te danken dan neemt hij wel een loopje met de waarheid. Die stelling mag dan wel opgaan voor de Franstalige kringen die Wagner in Brussel hebben geïntroduceerd maar niet voor Vlaanderen. Noch Vander Straeten, noch Benoit zijn bij mijn weten lid geweest van de loge. De achterliggende bedoeling van de auteur was dan ook om aan te tonen dat Wagners reputatie in ons land door progressief socialistische kringen is gemaakt. Daarvoor moest hij de receptie van Wagner in het cultureel achtergestelde maar met de nationalist Wagner veel sterker verbonden Vlaanderen volkomen negeren. Het was dan ook de aanzet tot deze artikelenreeks.

Volgende aflevering: "De nederlaag van het cosmopolitisme" (Periode 1876-1893)
Bronnen : Karel Wauters, "Wagner en Vlaanderen, 1844-1914"

donderdag 11 april 2013

DVD : De Ring van Robert Lepage



Deze Ring is het geesteskind van een puberale artistieke visie. The New Yorker noemde het “the most witless and wasteful production of modern opera history”. Zelfs in de kolommen van “Opera Now”, het huismagazine van de Met, borrelde heftige kritiek op. Peter Gelb was not amused. Had hij zich blind gestaard op de state-of-the-art stagecraft die wizzard Robert Lepage hem had beloofd? En was hij daarbij vergeten dat het nooit de bedoeling kan zijn om nauwgezet regieaanwijzingen te volgen van een componist die al 130 jaar onder de zoden ligt? 24 Roterende pannelatten, bijgenaamd “The machine”, zouden 15 u lang alle scenografische valkuilen, die Wagner in 1876 uit zijn slaap hadden gehouden, van een oplossing voorzien. Het resulteerde in weinig meer dan een peperduur projectiecanvas. Het was als schieten naar een vlieg met een kanon. Het Canadese productieteam had alles ingezet op scenografie en de acteursregie grotendeels overgelaten aan het individuele talent van de solisten. Grote delen van deze Ring blinken dan ook uit door de bitterste bloed-armoede.

Beeld en klank zijn perfect. Enkel wanneer de camera inzoomt op de geprojecteerde videobeelden verliest het beeld aan scherpte. Eerlijkheidshalve weze vermeld dat deze naïeve behandeling van de Ring ook geregeld mooie plaatjes oplevert. De balans tussen de solisten en het orkest is optimaal. Zelfs als het orkest helemaal forte gaat is er nog altijd sprake van een balans. Maak dat maar eens mee in een theaterzaal! Alle scènes van alle opera’s zijn prachtig uitgelicht hetgeen een niet te onderschatten voordeel is voor een dvd-opname.

DAS RHEINGOLD
De geciteerde problemen zijn het grootst in Das Rheingold. Het is theater dat nog het meest herinnert aan de bloedloze regie-experimenten van Herbert von Karajan die zijn Rheingold destijds nog voor het oog van de camera’s van Unitel wist in te blikken. Maar Karajan had tenminste nog grote persoonlijkheden als Zoltan Kelemen en Peter Schreier ter beschikking. Olympische prestaties die de voorstelling uit het moeras van de stompzinnigheid zouden kunnen trekken ontbreken hier geheel: de Loge van Richard Croft is een zachtgekookt eitje, de Alberich van Eric Owens is karakterloos, de Wotan van Bryn Terfel is ondermaats. Terfel zit nooit in zijn rol, lijkt aan jet-lag onderhevig en zwelgt al te vaak in een blatend vibrato. De kwalitatieve quantumsprong die Terfel zal maken van Rheingold naar Walküre is één van de grote mysteries van deze productie.

DIE WALKURE
Dit is zonder twijfel het meest bevredigende deel van de set. Spontane erotische spanning steekt de kop op in het eerste bedrijf, Westbroek en Kaufmann zijn dan ook optisch een ideaal koppel. En voor één keer draagt Westbroek een pruik die haar geweldig staat. Haar Hunding is geen bad-ass maar een teddybeer. Geen spoor van brutaliteit bij Hans-Peter König maar hij articuleert perfect en in de stem is al de gravitas aanwezig die bij het personage hoort. De lichtjes verwaande Siegmund van Jonas Kaufmann is niet bepaald een outsider die zich van het ene ongeluk in het andere stort : met gekruiste armen (!) laveert hij door Hundings hut. Zijn Wälse-Rufe stellen niet teleur. Kortom, laat dit eerste bedrijf scenografisch voorspelbaar en dramaturgisch lichtjes ongerijmd zijn, vocaal is het nagenoeg perfect.

Walküre II is de show stopper voor BrynTerfel. Wotans monoloog exploiteert hij in al zijn nuances en het problematische derde bedrijf zal hij in zijn eentje overeind houden. Het promoveert hem niet alleen tot de wereldwijde Numero Uno als Walküre-Wotan maar ook tot één van de grote Wotanvertolkers uit de geschiedenis. Alleen voor hem is de aanschaf van deze dvd zeer de moeite waard. We zouden ons gelukkig achten mochten wij zulke genuanceerde voordracht op pellicule hebben van zijn grote voorgangers, van Hans Hotter tot Ferdinand Frantz. Het kan niet anders of er zullen nog andere captaties volgen met Terfel in dezelfde glansrol. Rond Stephanie Blythe, zijn obese Fricka, dramaturgisch geïmmobiliseerd in haar met ramskoppen bezette zetel, kan Terfel alleen maar rondjes maken. Blythe’s zinnelijke voordracht kan zich zonder al te veel moeite handhaven naast Terfel.

Zowel optisch als vocaal komt Brünnhilde 10 jaar te laat voor Deborah Voigt. Het vermoeden bestaat dat ze deze partij voor haar vermageringskuur fraaier zou hebben gezongen. Een maagring later ziet ze er stukken beter uit maar de problematische registerovergangen stapelen zich op. Voigt is tot zeer mooie hoogdramatische prestaties in staat binnen het register dat ze beheerst. Uitgerekend op die momenten is haar dictie het zwakst. Het is een brokkenparcours dat ze zal volhouden tot op de brandstapel.

SIEGFRIED
Siegfried is de triomf van de blauwogige Texaan James Hunter Morris. Zijn geheime wapen is zijn ontwapenende charme en die manisfesteert zich ook in het bijzondere rubato dat hij hanteert en dat mij wel eens aan een Las Vegas crooner doet denken. Ik ben benieuwd hoe de carrière verder zal evolueren, de stem lijkt mij toch regelmatig onder druk te staan.
Gerhard Siegel, zelf geen onverdienstelijke Siegfried in de meer provinciale theaters heeft eigenlijk teveel stem voor Mime. Soms bouwt hij gilletjes in om zijn rol wat karakter te geven.
De Wanderer ligt Terfel niet zo goed. Zijn vibrato wordt vaak onaangenaam, het sensuele rubato van Die Walküre is nagenoeg verdwenen. Als Wanderer moet hij John Tomlinson, de ongeslagen koning onder de Wanderers van het videotijdperk (Harry Kupfer/Bayreuth), laten voorgaan.

GOTTERDAMMERUNG
Spanningsloos is de nornenscène. Hans-Peter Königs Hagen heeft geen profiel al is de voordracht weer onberispelijk. Voor een tijdelijk shot van adrenaline zorgt de Waltraute van dienst : Waltraud Meier demonsteert hoe beweeglijkheid, faciale expressie en absolute afkeer van stereotiepe gebaren het tij kunnen keren.
Charmant is de scène van Siegfried met de Rijndochters. Tegen de backdrop van een stromende rivier is ze ook visueel aantrekkelijk. De finale is nietszeggend, de lachwekkende momenten daarin bespaar ik u graag.
Op een schaal van 1 tot 5 geef ik Die Walküre een 4, Siegfried een 3, Götterdämmerung een 2 en Rheingold een 1.

dinsdag 9 april 2013

La Fura's Parsifal in Keulen



ONCE UPON A TIME IN CATALONIA
Parsifal is een werk dat door zijn geringe scènische actie en zijn sterk onder de huid gaande muziek een onuitputtelijke wereld aan beelden oproept. Mits kundig gedoseerd, kan het werk profiteren van een aanslag op het netvlies. Dat Carlus Padrissa daar zou op inspelen hoeft niemand te verbazen die een beetje vertrouwd is met de exuberante visuele portfolio van het Catalaanse theatercollectief La Fura dels Baus. Het risico bestond dat hij het stuk daarmee kapot zou spelen zoals hij dat met "Les Troyens" in Valencia heeft gedaan maar die catastrofe heeft zich in Keulen gelukkig niet voltrokken. Al bij al bleef de schade beperkt en gelukkig voor ons nam Padrissa Wagners maxime ter harte het werk als een "Bühnenweihfestspiel" te behandelen. Daarmee lag de weg open voor een avondje zinnelijk theater, precies datgene wat de Parsifalgemeenschap in Antwerpen met opzet wordt onthouden. Afgaande op enkele commentaren op de Antwerpse Parsifal scheiden de geesten zich nog altijd aan het crypto-religieuze karakter van het werk. Kort samengevat: wie Wagner vertrouwt aanvaardt de spirituele lading van het stuk; wie Wagner wantrouwt verkneukelt zich aan elke kritische lezing en maakt zichzelf wijs dat het stuk zo ook werkt. Nou, vergeet het maar.

I
In wat volgt zal alle videoprojectie gebeuren op een gaasdoek. De prelude opent met youtube-filmpjes van verongelukte helden. Formule-1 liefhebbers zullen er ondermeer Ayrton Senna's dodenrit op de Grand Prix van San Marino in herkennen. Als slachtoffers van onze sensatielust bezorgen de filmpjes ons een ongemakkelijk gevoel. Voor Padrissa moest het stuk ook over ons gaan en die intentie trekt hij onmiddellijk door naar het volgend tafereel. Immers, hij had het uitstekende idee om het toneel op te vullen met figuranten, vestimentair uitgedost als smetteloos witte clean room arbeiders. Ze bemannen een hemisferische stellage en zijn, net als wij, roerloze toeschouwers bij het gebeuren, zowel in de Graalwereld als, zo zal later blijken, in Klingsors tovertuin. Roland Olbeters hemisfeer kan zich in vieren delen en daardoor laten gebruiken als een flexibel scènebeeld. Eenheidsdecors zijn geen zaak van het bewegingstheater van La Fura. Het gesjouw met decorelementen door figuranten moet je er dan bij nemen.

Gurnemanz, een monnik, maakt zich dienstbaar aan zijn gemeenschap. Tijdens zijn lange monoloog zal hij samen met de Knappen deeg kneden; deeg dat, zo leren we op de video, als een therapeutisch middel op Amfortas hoofd wordt gelegd en dat twee bedrijven later als brood zijn weg zal vinden naar het auditorium.
Het personage dat van meetaf aan het meeste weet te fascineren is Kundry, of zal ik zeggen Gundryggia of Herodes, want Padrissa en Chu Oroz hebben moeite gedaan om haar in alle door Klingsor geciteerde gedaanten te tonen. Door houding en expressie verwijst ze naar de iconografie van het Duits expressionisme. Haar wit geschminkt gelaat verleent haar een onwereldse, nieuw-testamentische waardigheid maar verwijst net zo goed naar de Japanse butoh-dans. Dalia Schaechter vult dat complexe personage boven alle verwachting erg goed in. Zo goed zelfs dat ik mij er voortdurend op betrapte te denken naar de jonge Waltraud Meier te zitten kijken.
Als Gundryggia, de "Strickerin des Krieges" van Odin (volgens Cosima Wagner), klieft ze door de lucht ondersteund door drie figuranten die haar paard op een erg plastische manier weten te verbeelden. Het is een mooi staaltje van de trapezetechnieken die La Fura hanteert en tevens een mooi voorbeeld van hoe La Fura weet te excelleren op details waar andere regisseurs geen raad mee weten. Natuurlijk zal ook de zwaan zich door de lucht bewegen alvorens Parsifals pijl te ontmoeten.

De graal is een kelkvormige fontein met een fallische zuil in het midden. Enkel de speer ontbreekt. Hij is gevuld met water en kan rood oplichten. Bij zijn onthulling wordt het hele auditorium binnen in het graalsdomein getrokken : terwijl het mannenkoor een rituele polonaise uitvoert doorheen het auditorium zetten fëerieke lichteffecten de zaal in lichterlaaie. Respect voor Parsifals spirituele lading mag geen vrijgeleide zijn voor een opstoot van tenenkrommende religiositeit. Was dit net niet het geval, het kwam wel in de buurt.

II
Het tweede bedrijf is het meest geslaagde. Vrijwel geïmmobiliseerd heeft Klingsor plaats genomen boven op de stellage. Kundry werkt zich langzaam naar boven met choreografische steun van de stellagebewoners, net op tijd om de tovenaar aan zijn kuisheid te herinneren.
De bloemenmeisjes vlinderen rond Parsifal maar het is supervlinder Kundry die meteen onze aandacht heeft. En ook die van Parsifal want een behendig sprongetje later zit hij samen met haar op een tafeltje. Het platform voor hun duet is daardoor slechts 1 m2 groot en lichamelijkheid bijgevolg onafwendbaar. Schaechter en Jentzsch beschikken over de beweeglijkheid om er een flink erotisch getint duet van te maken tot en met copulerende standjes toe. Het scharnierpunt van het stuk is daarmee tevens het hoogtepunt van de voorstelling.

iii
Intussen is Gurnemanz broodoven roodgloeiend komen te staan. Parsifal keert terug als een verlichte held en dat is in dit geval zeer letterlijk te nemen. Met zijn kitscherig kostuum vol lampen hoeft hij maar te knielen en in de zaal te kijken om de verwachtingsvolle aandacht van het auditorium te bekomen. Terwijl hij de regeneratie van de natuur bezingt wordt Kundry versierd met bloeiende twijgen. Natuurlijkheid en vrouwelijkheid zijn weer één. In de finale scène zal haar androgyne stand-in uit de kleren gaan en zich minutenlang wellustig wentelen in het water van de graalfontein. Zo keert de zinnelijkheid terug in de Graalgemeenschap. Ondertussen eet het publiek van Gurnemanz brood. Amen.

De regisseur vond het nodig om de Wagner-Nietzsche dialectiek bij het stuk te betrekken. Telkens Titurel ter sprake kwam was een vectorieel Wagnerhoofd te zien op de video, Amfortas kon gemakkelijk als Nietzsche worden herkend aan de karakteristieke knevel. Het gehele stuk door zijn Nietsche's aforismen rond de Übermensch te zien. Dat leidde behoorlijk af. De regisseur zag een uitgelezen kans om het Wagner-Nietzsche conflict te beslechten in het derde bedrijf. Het lijk van Titurel liet hij binnen brengen gewikkeld in een doek met daarop het woord Gesamtkunstwerk. Nadat de Nietzsche-Amfortas de treffende woorden "Mein Vater! Hochgesegneter der Helden! Du Reinster, dem einst die Engel sich neigten: der einzig ich sterben wollt', dir gab ich den Tod!" heeft uitgesproken levert hij het lijk over aan de gieren. Best wel een aardigheidje, maar totaal niet ter zake en historisch volstrekt onjuist.

Met Samuel Youn stond weer een solist van tweede garnituur uit Bayreuth op het toneel. Zijn spel stelde niets voor en vocaal kon hij slechts matig boeien.
Dalia Schaechter was de verrassing van de avond. Haar duet met Jentzsch was één van de beste die ik al gezien heb. Ook vocaal trok ze zich bijzonder goed uit de slag.
Kan ik het helpen dat ik een boon heb voor Marco Jentzsch? Altijd weer opnieuw pakt hij mij in met zijn hondenblik. Een powerhouse van een heldentenor zal hij nooit worden maar de immer fraaie frasering en warme toon tillen hem uit boven de middelmaat. Qua vocale mogelijkheden zou ik hem tussen Vogt en Kaufmann plaatsen.

Hoe zeer de tijd Matti Salminen heeft ingehaald lijkt hij zelf nog onvoldoende te beseffen. Zijn eens zo fraaie bas die referentiestatus verleende aan zijn vertolking van Hunding (Chéreau,1980) en Koning Marke (Ponnelle,1982) is tot op de draad versleten. Van klankschoonheid kan echt geen sprake meer zijn. Het was een brokkenparcours dat hem in de buurt van heesheid bracht. Daarmee heeft hij het succes van de voorstelling ernstig gecompromitteerd. Dit was dus tegelijk ook een afscheid van een monument. Pijnlijk om mee te maken.

De andere reserve geldt ten aanzien van het orkest. Onder de leiding van Markus Stenz waren de tempi meestal traag en spanningsloos, dan weer ongepast snel zoals in de transformatiemuziek. Misschien was het ergste nog wel dat het orkest in de forte passages nooit kon overweldigen al kan dit ook aan de aparte akoestiek van de "Oper am Dom"-tent gelegen hebben.

Op dit niveau mag de Parsifalgekte van 2013 nog wel even doorgaan. Allicht wordt het nu wachten tot december in Londen.

maandag 1 april 2013

Stefan Hertmans bekent zich tot Wagner


Hoe de Nietzscheanen, heel vaak zonder verstand van Wagner, zich door hun held te grazen laten nemen is onwaarschijnlijk. Voorbeelden zat. Dat de Nietzscheaan Stefan Hertmans zich niet alleen tot Wagner bekent maar ook ongezouten kritiek veil heeft voor de "minabele" reactie van de afvallige filosoof op Wagner is voor mij dan ook geen kleine verrassing. Het doet het allerbeste verhopen voor Tragedy of a Friendship, het nakende samenwerkingsproject tussen Hertmans en Jan Fabre.

Luc Joosten had een interview met de dichter voor het tijdschrift van de Vlaamse Opera. Enkele fragmenten daaruit :

Wat betekende Wagner voor jou, voor je aan het project begon? En is die houding nu veranderd?
"Ik ben eigenlijk vooral een fan van de Wagner net-voor-Mahler, ik bedoel: de geniale, haast doodsdriftige opiumschuiverij van Parsifal en Tristan. Vooral Parsifal vertegenwoordigt voor mij van het hoogste wat de muziek me kan aandoen, met haar dwingende en onweerstaanbare macht die je totaal in de greep kan krijgen. Tegelijk besef ik dat net Parsifal voor Nietzsche de grote steen des aanstoots was, juist om die mystieke kwaliteit. Dat werkt paradoxaal maar daardoor net nog fascinerender."

Heb je een lievelingspassage ontdekt in Wagner? Of nieuwe liefdes?
"Uit Parsifal: het begin van het derde bedrijf, Gurnemanz' haast priesterlijk-goedige Erwache dem Lenz, de gevoelsmatige raffinementen van die passage, waarin Kundry met een schreeuw zal ontwaken uit haar mystieke slaap, dat vind ik huiveringwekkend en subliem. Mythische zuiverheid en perverse kracht liggen daar geniaal verstrengeld. Uiteraard Mild und leise uit de Tristan, maar ook passages uit Tannhäuser, uit Siegfried, grote delen uit Die Meistersinger en zelfs Rienzi vind ik muzikaal inmiddels adembenemend. Vaak komt de verrassing ook door de grote dramatische kracht waarmee de recitatieven opgebouwd worden en ja als vanzelf tot de emotionele opening van de grote aria's en leidmotief wordt gebracht. Maar je ontdekt ook in de orkestratie telkens nieuwe subtiliteiten, soms een paar noten van de cello's, de overgang van een klarinet naar de strijkers, het is uiteraard een eindeloos universum dat je telkens onrecht aandoet als je er iets uitlicht. Verder is ook de vindingrijkheid in de herhaling-met-variaties bij Wagner onlosmakelijk verbonden met de intensiteit van onze luisterervaring."

Afgaande op je werk stond je ongetwijfeld dichter bij Nietzsche dan bij Wagner. Heb je partij moeten kiezen of gekozen? En heeft het je beeld over Nietzsche veranderd?
"Het vreemde is dat ik, die me uiteraard altijd al aan de kant van Nietzsche plaatste, nu bij het herlezen Nietzsche's doortraptheid en zelfs oneerlijkheid ten opzichte van Wagner heb leren doorzien. Zijn eerste geschrift over Wagner in Bayreuth bulkt van de zogezegde lofuitingen die eigenlijk subtiele beledigingen zijn, het is geniaal gedaan maar ergens ook minabel omdat hij niet rechtuit durfde te zijn tegen de man die hij een beetje als vaderfiguur zag. En de vadermoord in Der Fall Wagner is eigenlijk hysterisch, onsamenhangend, een filosoof van zijn kaliber onwaardig. Hij wist dit zelf wel; de geestelijke ineenstorting in Turijn die hij nooit meer te boven kwam, manifesteerde zich enkele dagen nadat hij na lang aarzelen het manuscript van Nietzsche contra Wagner naar de uitgever had gestuurd. In zijn laatste jaren waarin hij vaak versuft zat te dommelen, hief hij bij het horen van de naam Wagner het hoofd en mummelde: Den habe ich sehr geliebt. Tragisch genoeg."

Hertmans lijkt tot die conclusie te komen enkel en alleen door de lezing van Nietzsches teksten. Dat is bewonderenswaardig: de meeste Nietzscheanen zijn daar niet toe in staat. Beseft Hertmans hoeveel negatiever de balans voor Nietzsche zou uitvallen indien hij er ook het biografische zou in betrekken? Eén voorbeeld slechts: na Wagners dood verwacht Nietzsche door Cosima opgevorderd te worden voor de leiding van de Bayreuther Festspiele. Als Cosima daar steenkoud op reageert weet hij dat het tijd is zijn Bayreuther ambities definitief op te bergen. Wat daarna volgt is de pure afrekening. Alleen vanuit het biografische kan je zien hoe de gefnuikte ambities van de filosoof tot kontdraaierijen en later -na Wagners dood uiteraard- tot kleingeestige, rancuneuze afrekening zal leiden. Later zal ik dat in extenso aantonen in The Boulevard of broken dreams.

Hertmans had ook nog de muziekcriticus Nietzsche over de hekel kunnen halen want welke grote geest heeft zich in die hoedanigheid ooit belachelijker gemaakt?

Hertmans besluit met het aantrekkelijke maar geïdealiseerde beeld dat Wagner en Nietzsche "elkaars ideaal vertegenwoordigen : Wagner wou graag een groot cultuurfilosoof zijn in zijn talloze geschriften, en Nietzsche heeft gecomponeerd zonder ooit de grote componist te worden die hij zich droomde. " Dat Nietzsche zijn zelfbeeld als componist door de contacten met Wagner en diens omgeving aan flarden geschoten zag, is een feit. Anderzijds heeft Wagner nooit de ambitie gehad een cultuurfilosoof te zijn. Dat was een bijproduct van zijn grensoverschrijdend muziek-esthetisch oeuvre. Hij heeft daarmee in elk geval een grote invloed gehad op muziek en theater van zijn tijd. Nietzsche daarentegen is in zijn ambitie als componist vrijwel geheel mislukt.

Götterdämmerung in Berlijn - toch ook niet zo een miskleun !


Een onverwachte trip naar Berlijn gaf me de kans om de première van Gotterdammerung mee te maken in een regie van Guy Casiers en onder leiding van Daniel Barenboim.  Een kans die ik niet kon laten liggen...
Het eerste scènebeeld geeft onmiddellijk de sfeer van het volledige stuk : een donker decor met een aantal blokken waarop de nornen zitten en een enorme videowand waarop beelden geprojecteerd zijn die het vergankelijke van de huidige wereld weergeven.  Ditzelfde decor doet dienst als de rots waarop Brünnhilde ligt.   Voor de burcht van de Gibichungen worden tafels en een tribune gebruikt, die bestaan uit glazen dozen waarin ledematen van mensen in formol opgeslagen zijn.  Volgens het programmaboek is hierbij een link te vinden met het vroegere kolonialisme in Kongo.  En inderdaad de kostuums van de ridders doen aan Stanley denken.  Maar als men het programma-boek niet gelezen heeft, is het toch niet onmiddellijk evident om deze link te zien.  De video-projectie geeft vooral de sfeer weer van de diverse scènes.  Bij de Rheinfahrt is er overwegend blauw; bij de jacht vooral groen dat verandert in rood bij de dood van Siegfried, en bij de wereldbrand vormt rood-geel de hoofdmoot.  De videobeelden evoceren dikwijls een goeie sfeer, maar soms blijven die te lang hetzelfde tonen wat in eentonigheid uitmondt bij langere scènes.

Het positieve aspect aan de regie van Casiers is het feit dat hij het script van Wagner getrouw volgt.  Alle symbolen en acties worden letterlijk gevolgd.  De kostuums van Tim van Steenbergen zijn prachtig en passen heel goed bij de sfeer van het stuk.   Helaas zijn er veel scènes te statisch : de zanger komt naar voor en zingt alsof het een concertante versie is.  Qua personenregie is er duidelijk nog werk aan de winkel.  Uitzonderingen waren twee bijzonder sterke scènes.  De eerste is de scène waar Brünnhilde haar zuster Waltraude ontmoet, die een intense interactie tussen de personages omvat en waar de video-beelden zich volledig integreren in het geheel.  Ook het feit dat Marina Prudenskaja als Waltraute de beste zangeres is van de gehele cast, helpt hiertoe.  Hier zit men echt op het puntje van de stoel.  De tweede sterke scène is die waar Siegfried/Gunther de rots van Brünnhilde beklimmen om de ring te beroven.  Siegfried wordt hier begeleid door vier dansers, die ervoor als het paard Grane dienst deden en nu als zijn beschermers fungeren die uiteindelijk Brünnhilde in  hun macht nemen en als het ware opslorpen als een krokodil.  Een schitterende choreografie van Sidi Larbi Cherkaoui.  Ook het slotbeeld kan me overtuigen.  Brünnhilde stijgt de trappen op en springt in het vuur, dat geëvoceerd wordt door de roodgele video-projectie.  Daarna komt alles tot rust en verschijnt een steen met gevallen goden, die er als een ruïne uitziet, maar waarbij de beelden van deze goden terug hersteld worden tot een prachtig kunstwerk.  Enerzijds zijn de goden ten ondergegaan, maar anderzijds blijven ze leven bij de mensen als een kunstwerk waarvan men kan genieten.    De visie van Casiers kan ik grotendeels appreciëren en de personenregie is te zwak op een paar uitzonderingen na, maar de veroordeling door het Duitse publiek vind ik toch iets te hard.  Er was grotendeels boe-geroep, met af en toe een "bravo" ertussen, die echter al snel terug overstemd werd door boe-kreten.  Speelt hier enig Duits chauvinisme ten opzichte van een “kleine” Belg ?
Wat de zangers betreft is er de meeste bijval voor Irene Theorin als Brünnhilde.  Ze zingt inderdaad indrukwekkend en doet soms aan Birgit Nilsson denken, maar af en toe klinken haar hoge tonen toch te schril en onaangenaam.  Ian Storey als Siegfried is zwak in de eerste akte, herpakt zich grotendeels in akte 2 en 3, maar is toch niet de ideale Siegfried.  Hij krijgt heel wat boe-geroep achter zich.  De andere zangers (Gerd Grochowski als Gunther, Mikhail Petrenko als Hagen en Marina Poplavskaya als Gutrune) kunnen overtuigen en zijn adequaat bezet.  Wat mij betreft, is Marina Prudenskaja als Waltraude, de ontdekking van de avond – schitterende stem en prachtig acteerwerk.   Ook het koor presteert goed, maar de grootste eer gaat toch naar Daniel Barenboim en de Staatskapelle, die het werk een andere dimensie geven : zowel in de zachte als luidere passages klopt alles perfect.  Alleen voor het muzikale luik zou men naar Berlijn of Milaan trekken !   Na de voorstelling was er nog een korte nabeschouwing door Jürgen Flimm, directeur van de Opera en kon men nog even napraten met de meeste sterren van de avond.  En dus ook een leuke Vlaamse babbel met Guy Casiers onder het genieten van een glaasje Fränkische wijn.