vrijdag 15 november 2013

Vera Nemirova's Tannhäuser in Frankfurt


WERELDJONGERENDAG OP DE HOERSELBERG

Binnen de Wagnercanon is Tannhäuser voor mij het meest problematische werk. Daarmee sta ik heus niet alleen. Mark Berry formuleerde het deze week aldus in “The Wagner Journal” : “Taken at face value, the story of Tannhäuser is doubly distant to modernist sensibilities. The medieval troubadour, his understanding informed by religious ritual and courtly convention, is historically distant from our secular social context; whilst his 19th century romantic re-creation, agonising over the distinction between sacred and profane love, is psychologically distant from our ethical context. This double-distancing creates problems for any self-consciously modernist staging of Tannhäuser”.

We weten dat Wagner finaal niet tevreden was over Tannhäuser maar over de grond van zijn wrevel tasten we in het duister. Kan het zijn dat de rijpere dramaticus er dramaturgisch zwakkere passages in onderkende? De verscheurdheid van een man (tevens kunstenaar) tussen de lichamelijke en geestelijke liefde is een thema dat ons vandaag nog steeds kan boeien maar het gemak waarmee de held zich in de zangwedstrijd laat ompraten tot boetvaardigheid en als een geslagen hond het einde van het tweede bedrijf afwacht, het stoort mij telkens weer opnieuw. Hoe onwagneriaans! Toch zeker voor een held waarvan Wagner beweerde : “Tannhäuser ist nie und nirgends etwas nur ein wenig, sondern alles voll und ganz”. Komt daar nog bij dat de held zich door een paaps oordeel laat ontmoedigen. Het zal mij niet rap overkomen. Elisabeths gebed tot de maagd Maria is een tenenkrommend moment in elke productie. Veel sterker nog als in Parsifal is erotiek op de Venusberg verbonden met zonde. Zo stelt zich dan de vraag : is Tannhäuser nog wel te redden zonder forse ingrepen in de oorspronkelijke dramaturgie?

In tegenstelling tot zijn boezemvriend Nietzsche heeft Wagner de voortschrijdende secularisering in onze kontreien niet zien aankomen. Dat hij dezelfde thematiek herformuleert in Parsifal, ditmaal echter op een veel volwassener manier, is wellicht de reden waarom er nooit een herwerkte versie van Tannhäuser is gekomen. Hoedanook, met de wetenschap van deze feilen moet een hedendaags regisseur aan de slag. Een uitdaging daarbij is het zoeken naar meer eigentijdse vormen van spiritualiteit dan Rome.

Vera Nemirova behoort tot de school van Peter Konwitschny en Ruth Berghaus. Ze stelt de voor Wagner essentiële verlossingsdrang niet in vraag maar laat open waar die naartoe leidt. Haar beste werk krijgen we te zien tijdens de ouverture. Ze laat een 50-tal jongeren, in vrijetijdskleding met rugzak en isomatten, een spiritueel zomerkamp oprichten en ontsporen in hevige devotie voor een inderhaast aangedragen kruisbeeld. Op de tonen van de Venusbergmuziek rukken ze zich de kleren van het lijf om zich vervolgens over te geven aan een naar Fabreaanse normen eerder braaf bacchanaal. Interessant is dat ze de muziek nauwgezet volgt (het orkest speelt de versie van Dresden). Aan het eind liggen de pelgrims uitgeteld op het toneel : voor het dilemma van Tannhäuser is er geen oplossing. Dat laatste spoort ook helemaal met de finale want terwijl het verlossingskoor klinkt neemt de herdersjongen, een kind dat onberoerd is gebleven van het conflict dat in Tannhäusers binnenste woelt, hem mee aan de hand naar de uitgang. Waarheen is een open vraag. Het is een open einde als van Götterdämmerung.

Scenografisch valt er niet veel te beleven in Johannes Leiackers schaarse decors. Drie bedrijven lang trakteert hij ons op een saaie wolkenhemel op het achterdoek en op een centraal geplaatste lantaarnpaal.

Het duet met Venus sluit aan bij de sfeer opgeroepen tijdens de ouverture. Interessanter is de ontmoeting met de zangers van de Wartburg, die met autopech te kampen hebben. De zangers tonen dat ze professionals zijn en Nemirova trakteert ons ter afsluiting op de mimiek van een close harmony zanggroep. Goed gedaan en heel in tune met de finale van het eerste bedrijf.

Haar meest zinnelijke moment, de Hallenaria, houdt Elisabeth in het auditorium. Dat is altijd goed voor een tijdelijke boost van de publieksbelangstelling maar ondertussen kan het nauwelijks nog doorgaan voor een originele oplossing. Annette Dasch heeft niet de mogelijkheden om haar stem als een gloeiend zwaard door het auditorium te slingeren . Of wiskundig uitgedrukt: er gaan twee Annette Daschen in een Helen Traubel. De crisis in de Wagnerzang loert altijd om de hoek.

Vervolgens glijdt Nemirova af in banale anekdotiek. Tijdens de “Einzug der Gäste” laat ze een kuisploeg aanrukken om de tribune van de Wartburg nog snel even op te poetsen. Heupwiegende hostessen schrijden door het beeld als playboy bunnies met hoge hoed. Een cameraploeg rukt uit om het evenement, gesponsord door Brauerei Rödelheim, nog tijdig live in de ether te brengen. Goedkeurend nippen de Minnezangers van het sponsorbier. Was het de bedoeling een blik maatschappijkritiek open te trekken? “Wie inhaltsfern Kunst sich heute überall verkaufen muss, finde ich einfach grenzwertig, Marktwert ist entscheidender als Inhalt”, zegt Nemirova. Hoe dit te rijmen valt met de van zinnelijkheid verstoken wereld van de Wartburg is niet duidelijk. Waarom zou ze Tannhäusers eloge op de erotische liefde zo zwaar bestraffen? Op het toneel is daarvoor geen enkele dwingende reden te zien. Zo zakt het tweede bedrijf als een pudding in elkaar, zeker nadat de infame held ook nog eens een tafellaken als boetekleed om de schouders krijgt gehangen. Nemirova komt daarbij echter tot een redelijk goede regie van het koor.

Ter hoogte van het derde bedrijf is de inspiratie van de regisseur geheel uitgeput terwijl het orkest nu juist goed op dreef komt. Voor Wolfram is Elisabeth niets minder als zijn “holde Abendstern”. Die heeft hij in een erotische houdgreep tijdens zijn populaire solomoment om haar vervolgens uit haar lijden te verlossen en haar te wurgen. Wat volgt is een klassieke Rom-Erzählung waarbij de acteurs grotendeels aan zichzelf zijn overgelaten.

Lance Ryan leverde de beste vocale prestatie. Het was tevens zijn debuut als Tannhäuser. Telkens opnieuw pakt hij mij in door zijn eigenzinnig rubato. Precies datgene wat Annette Dasch mist. Van sleet op de stembanden is nog steeds niets te merken ondanks het zware repertoire in zijn agenda. Zijn Rom-Erzählung was mooi opgebouwd en voorzien van echte dramatische accenten. Maar het blijft een penetrante tenor zonder de minste baritonale warmte.

Andreas Bauer was een boeiend articulerende landgraaf, Daniël Schmutzhard (mijnheer Annette Dasch in het echte leven) vond ik beter in zijn wedstrijdlied dan in zijn eloge aan de avondster.

Met deze Tannhäuser debuteerde Nemirova in Frankfurt in januari 2007. Ondertussen staat ook de Frankfurter Ring op haar palmares te blinken. Afgaande op de fototentoonstelling die Monika Rittersheim hieraan wijdt in de foyer van de Neue Oper van Frankfurt zou de onlangs uitgebrachte dvd van deze Ring wel eens het best bewaarde geheim van Wagnerjaar 2013 kunnen zijn. De Frankfurter Ring wordt hernomen in 2015. Een vertegenwoordiger van het locale Wagnergenootschap was er alleszins vol van maar aan de 60 km verderop geproduceerde Ring van Achim Freyer had hij nog geen seconde aandacht besteed. Wagnerliefde reikt soms niet verder dan de eigen navel. Doch meer hierover later.

vrijdag 8 november 2013

Achim Freyers Rheingold in Mannheim


DE TRIADISCHE BALLETTEN VAN ACHIM FREYER

De Ring die theatermagiër en alleskunner Achim Freyer voor Los Angeles ontwierp en in mei en juni in een herwerkte versie drie cyclische opvoeringen kende in Mannheim, heb ik aan mij laten voorbij gaan. Dat was, zo leert de herneming van “Das Rheingold” deze week, een grote vergissing. Zelden was ik na het uitzitten van de opmaat tot De Ring zo benieuwd naar het vervolg.

Ivo van Hove, door scha en schande wijs geworden, verklaarde onlangs in De Standaard: “Voor opera heb je veel ervaring nodig. Er zijn zoveel facetten waar je rekening moet mee houden. Mijn goede raad aan kollega-regisseurs: muziek is de taal van opera. Als je er niets mee hebt, begin er dan niet aan”. Meer nog dan Ivo van Hove is Achim Freyer zo’n regisseur. Twee beelden –een schilder en een muzikant – heeft hij aan weerszijden van het proscenium opgehangen. Ze lijken wel een statement ter bekrachtiging van Van Hove’s wijze woorden. De hele avond lang zal Wagners muziek niet als de verkrachte dienstmaagd van de scène te beleven zijn maar er een congeniale symbiose mee aangaan.

In essentie zijn Freyers producties plastische fantasmagorieën van een beeldend kunstenaar. De knotsgekke kostuums die hij zelf in zijn atelier ontwerpt, vervreemden en ironiseren maar tegelijkertijd bevestigen ze de personages die ze dragen ook in hun mythologische grandeur. Met kleur, fraaie belichtingsschema’s en een ceremoniële gestiek creëert hij een sfeer die naadloos aansluit bij de muzikale dramaturgie van Wagners partituur. Freyer komt daarmee dicht in de buurt van die andere esthetiserende theatergoeroe, de vaak tot erfgenaam van Wieland Wagner gecanoniseerde Robert Wilson. Laat hem zijn Ring nog eens herdenken, nu dat alles hem lijkt te lukken!

Bovenal vindt Freyer zijn inspiratie in het circus. Voor Salzburg ontwierp hij ooit een Zauberflöte in een circustent. De fauna die zijn Rheingold-kosmos bevolkt is even kleurrijk : Fricka draagt een Frans brood op het hoofd, Wotan een masker als een bijenkorf voorzien van een lichtgevend cyclopenoog. Als een Indische god zwaait de kettingrokende Loge met vijf armen, Freia torst vier appels op de boezem en een boom op het hoofd, de spierballen Donner slingert een kingsize hamer, kunstschilder Froh doopt zijn penselen in een schilderspalet. Het deed mij een beetje denken aan de kunstige wereld die Oskar Schlemmer ontwierp voor zijn triadische balletten.

Was de eerste scène eerder statisch, door de Rijndochters, opgehangen aan kabels, uit de toneeltoren te laten neerdalen, de voorstelling als geheel maakte een mooi crescendo door en groeide gestaag naar een magistrale finale toe. Een ronddraaiend plateau bracht beweging op de scène en de meest agiele personages verdwenen op een ouderwetse manier door luiken in de toneelvloer.

Freyer had het goede idee gehad om elk personage zijn eigen bewegingsdramaturgie te geven. Het meest uit de verf kwam Karsten Mewes als Alberich. Die geleek toevallig op De Man met het Snorretje. Tijdens zijn talrijke narcistische momentjes pleegde hij zijn spuuglok te kammen in een denkbeeldige handspiegel. Ook greep hij wel eens naar zijn kruis en verder nam hij karakteristieke poses aan zoals Chaplin in “The Great Dictator”. Mewes kwam vocaal wat kracht en diepte te kort maar wist het licht groteske personage meestal voortreffelijk in te vullen. Dat deed hij dan weer net niet tijdens zijn grote afsluitende nummer “Bin ich nun Frei” maar dat kwam ook omdat Dan Ettinger zijn orkest soms wat te fel opjaagde. Alberichs Ring was een lichtgevende handschoen. Om de macht daarvan te demonstreren hoefde hij alleen maar Het Gebaar te maken om een geweldig theatraal effekt te veroorzaken. De Tarnhelm was gerestyled als een hoge hoed die hij met een eenvoudige circustruuk bliksemsnel tevoorschijn kon halen. Zijn transformatie in de Wurm leverde vervolgens weer een sterk moment op : als clonen van de Schwarzalbe-Führer rees zijn Nibelungenleger op uit de toneelvloer. Allemaal maakten ze Het Gebaar. Indrukwekkend.

Erda verscheen als vanzelfsprekend door een luik in de toneelvloer. Haar gezicht werd tevens geprojecteerd op een Medusahoofd maar dat werkte eerder anekdotisch.

Een ander speeltje van Freyer is licht. Tijdens de scène waarin het goud door de Rijndochters bejubeld wordt liet hij een draaiende discobal los op het auditorium. In de finale werd Donners bliksemstunt ondersteund met een batterij spots uit de toneeltoren. Erg fraai allemaal.

Thomas Jesatko is gegroeid sinds ik hem voor het laatst aan het werk zag. Een 24-karaats Wotan zal hij wel nooit worden maar grote delen van zijn voordracht wisten te boeien. Niet in de laatste plaats omdat timbre en articulatie mij voortdurend herinnerden aan Fischer-Dieskau.

Jürgen Müller als Loge zat er op het einde een beetje door. Hoe hij de rol van Siegfried kan doorstaan is mij niet meteen duidelijk.

De schattige Freia van Iris Kupke viel op door haar heel aparte vrouwelijkheid. Thomas Berau zong een voortreffelijke Donner, misschien wel de mooiste die ik al gehoord heb.

Dan Ettinger had goed gestudeerd op de lyrische delen van de partituur zoals de passage waarbij Loge de kwaal van de menselijke liefde beschrijft. Die kwamen opmerkelijk goed uit de verf met veel detail en kleur. Opmerkelijk veel problemen ook met de hoorns tijdens de prelude. Is het niet gebruikelijk in een circusvoorstelling om te laten zien hoe moeilijk de truuks wel zijn?

Die Walkure en Siegfried komen volgend seizoen opnieuw op de affiche in Mannheim. Reken maar dat ik er bij zal zijn.