woensdag 4 april 2018

Tobias Kratzer met L'Africaine / Vasco da Gama in Frankfurt (***)

Michael Spyres als Vasco
© Monika Rittershaus
ET EXSPECTO RESURRECTIONEM MORTUORUM

Een dagboekaantekening van Giacomo Meyerbeer uit 1863 gaat als volgt : “Allmächtiger, mache, dass all meine Feinde und Gegner meine Anhänger und Bewundrer werden. Mache, das ich Vasco in ein paar Monaten definitiv und komplett beendige. Mache, großer Gott, das der succès von Vasco so glänzend sei, das er meine alten Tage mit Ruhm und Freude erfülle und meinen Namen mit Ruhm auf die Nachwelt bringe.”

Zo spreekt een hopeloze narcist die grondig aan zichzelf twijfelt, die voorvoelt dat zijn kunst tot de waan van de dag behoort en beseft dat zijn koninkrijk van korte duur zal zijn. Slechts enkele decennia, halverwege de 19e eeuw, zal Meyerbeer het alfa en omega van de Europese operametropool Parijs kunnen zijn. Daarna wordt hij snel vergeten en na WO I wordt hij zo goed als niet meer gespeeld.

De pogingen tot resuscitatie van het werk van Meyerbeer hebben niets vandoen met een urgente herwaardering van een miskend talent, ze behoren tot het domein van de politiek correcte drang om zijn verbanning als joodse componist door de nationaal-socialisten te compenseren. Dat is een niet-artistieke intentie en dus is ze gedoemd om te mislukken. Immers, Meyerbeer was lang voordien al door de geschiedenis in de steek gelaten. De aangeroepen God in zijn dagboek stond duidelijk niet aan zijn kant.

De waarheid is: er komt geen revival van Meyerbeer, vandaag niet en morgen ook niet. De reden is simpel: de muzikale ideeën van Meyerbeer zijn die van een dilettant! Er is geen sprankeltje genialiteit te horen in dit afscheidswerk, ook al zoek je met een vergrootglas. Alles is dun georchestreerd, sommige begeleidende figuren die uit de orkestbak opstijgen, slaan je bijna plat door hun banaliteit. Er is geen enkele koorscène die ook maar in de verste verte kan standhouden naast die van Verdi, zelfs niet met die van Macbeth uit 1847. Ook voor de exotiek van Indië, cruciaal in dit stuk, weet hij geen muzikale ideeën te leveren. Geheel terecht noemt Wagner het werk van zijn collega “effect zonder oorzaak”, een oordeel dat ook treffend van toepassing is op de componisten van het belcanto. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het verismo Meyerbeer op het einde van de 19e eeuw gewoon zal wegvagen.

Hoe kon een dilettant als Meyerbeer zo’n succesrijke carrière hebben om vervolgens geheel vergeten te worden? Het is één van de merkwaardigste vaststellingen uit de cultuurgeschiedenis. Over hoe Meyerbeer de kunst corrumpeerde en de persmeute aan zich bond met somptueuze diners en met financiële leningen daarover vinden we één en ander terug in de mémoires van de integere Hector Berlioz. Maar geen enkel musicoloog zal dat eens grondig onderzoeken door het naoorlogse taboe dat rust op alle vormen van jodenkritiek. Ook Wagner schrijft tijdens zijn behoeftige Parijse dagen bedelbrieven aan zijn steenrijke collega, brieven waarvoor hij zich later zal schamen en die ongetwijfeld hebben bijgedragen tot het schrijven van zijn pamflet “Das Judenthum in der Musik”, een pamflet dat hij zonder Meyerbeer nooit zou hebben gepubliceerd, zoals Jacob Katz terecht stelt.

Het afgelopen Paasweekend voorzag in de mogelijkheid zowel Meyerbeers als Wagners afscheidswerk te beleven. Het was alsof de beide 19e eeuwse meesters de degens kruisten. Ik geef u te raden wie de wedstrijd gewonnen heeft.

Meyerbeer had de gewoonte verschillende versies te schrijven voor bepaalde scènes. Tijdens de repetities besliste hij dan welke versie het meeste effect had en dus weerhouden kon worden. Omdat hij overleed tijdens de repetities van L’Africaine/Vasco da Gama kwam het niet tot een definitieve versie. Het was Wagnerhater François-Joseph Fétis die door de weduwe Meyerbeer werd aangezocht om uit al het materiaal een definitieve versie samen te stellen. Die ging in première in Parijs op 28 april 1865, vier jaar na Tannhäuser, twee jaar voor Don Carlos. De nieuwe historisch-kritische editie van het werk die nu de titel Vasco da Gama draagt, conform Meyerbeers laatste wens, werd voor het eerst uitgevoerd in Chemnitz in 2013. Ook Frankfurt put uit dit materiaal en presenteert een voorstelling die 4 uur 45 minuten duurt, twee noodzakelijke pauzes inbegrepen.

Claudia Mahnke (Sélika), Kirsten McKinnon (Ines), Michael Spyres(Vasco) © Monika Rittershaus

Tobias Kratzer maakt er een interplanetair kolonistendrama van.
De voorstelling start met een klankband waarbij wij welkom worden geheten in een 30-tal verschillende talen. De scène van Rainer Sellmaier houdt het midden tussen een modern kantoor en een ruimtevaartmuseum. Tijdens de ouverture worden kinderen door Anna wegwijs gemaakt in het interplanetaire reizen. Ines zingt haar eerste solonummer “Adieu, mon doux rivage” als de nerdy aanbidster van de verloren gewaande kosmonaut Vasco. Die presenteert zijn plannen even later vanaf een usb-stick. Zijn meegebrachte slaven Sélika en Nélusko zijn extra-terrestrials in blauwe body suits met vervormde hoofden en een funny walk. Het meest lijken ze op de avatars van James Cameron in de gelijknamige film.

Een videofragment van Carl Sagan die het Pioneerproject voorstelt van 1972, opent het tweede bedrijf. Daar is verder weinig aantrekkelijks te zien. Daarvoor is het wachten op het derde bedrijf. Dan krijgen we een ruimtewandeling te zien die herinnert aan Alfonso Cuarons Gravity, waarbij twee kosmonauten een Engelse sleutel aan mekaar doorgeven. Per skype heeft de bemanning van Don Pédro’s ruimteschip contact met de thuisgebleven echtgenotes die tekeningen van de kinderen tonen op het reuzenscherm van de commandocentrale. Het is het scènische hoogtepunt van de avond. Wijn wordt gedronken uit voedseltubes voor astronauten.

Het buitenaardse Indië lijkt veel op de aarde, het is een beetje opgeleukt met plantenbakken. Tijdens “Ô, paradis”, met uitspraken als “Tu m’appartiens, ô nouveau monde” zowat de hymne van het 19e eeuwse kolonialisme, krijgen we beelden te zien van allerlei brandhaarden in de wereld. Met de broek op de enkels laat Vasco de ontsnapte Ines weten dat hij ondertussen met Sélika is getrouwd.

De blauw-giftige manzanillaboom verspreidt zijn kwalijke dampen in de hoek van een cel. Sélika’s ultieme hallucinatie is de imaginaire vereniging met Vasco in een gewichtloze pas de deux tussen de sterren aan de hemel. De regisseur kan het niet laten Sélika’s hyperromantische liefdesdood te onderwerpen aan het gratuite, postmoderne culpabiliseringsmechanisme van de “white guilt” en laat het stuk eindigen met een beeld van de teruggekeerde Portugezen die de “Indiers” overrompelen en hun vlag op Indische bodem planten. Dat spoort weliswaar met de historische waarheid maar gaat voorbij aan het feit dat de 20 schepen die de Portugese koning Dom Manuel I naar Indië stuurde een vergelding was voor het afslachten door hindoeprins Zamorim van de 40 Portugezen die Vasco bij zijn terugkeer naar Portugal had achtergelaten.

Sélika's ultieme hallucinatie
© Monika Rittershaus

Michael Spyres zingt Vasco als een uit de kluiten gewassen Rossinitenor. Het timbre is aangenaam en hij kan het heroïsche van de partij, zoals de indrukwekkende uitroep “Anathème sur l’infâme” in het tweede bedrijf, net zo goed waarmaken als de belcantovereisten van de rol.

Irene Roberts als Selika moest de zieke Claudia Mahnke vervangen en zong de partij probleemloos vanaf het blad. Scènisch werd de rol door Caterina Panti Liberovici ingevuld. Voor dit zeer Wagneriaanse personage dat verzaakt aan de liefde voor Vasco en kiest voor de dood, had de regisseur geen grandeur veil. Jammer.

De geweldige Brian Mulligan kon scoren als Nélusko en zijn mooie bariton breed laten stromen. De ballade van Adamastor geeft hij alle power en glans gehuld in het videolicht als van een Star Trek movie.

Kirsten McKinnon is een aanwinst voor het ensemble. Dynamisch zou ze meer kunnen differentiëren maar ze heeft de wendbaarheid die nodig is om deze veeleisende belcantorol (Ines) te zingen en ze klinkt gaaf over het hele bereik.
Andreas Bauer, een vaste waarde binnen het gezelschap van Frankfurt, leende zijn fraaie bas met succes aan het redelijk ééndimensionale personage van Don Pédro.

Geen opmerkingen: