De autodafé © Jean-Louis Fernandez
THE MAN WITHOUT A PASTWe hadden nooit durven denken dat een filmregisseur als Christophe Honoré zich aan zulke ouderwetse stagecraft zou bezondigen voor deze Don Carlos. De scenografie doet een beroep op zeer eenvoudige middelen. Ze is daarbij voorspelbaar en doorgaans fantasieloos. Fontainebleau wordt bevroren in de winters vrieslucht, een gordijn en een reuzegroot schilderij van de gekruisigde Christus typeren het klooster van Saint Juste, een houten tribune bevat het koor voor de autodafé, een erg sobere ruimte in hout staat voor het Escurial, een pekzwarte ruimte met een trap doet dienst als kerker voor Carlos. De ombouw van de decors vergt telkens minutenlange pauze en dat is weinig bevorderlijk voor het onderhouden van de spanning op het toneel. Voor vele toeschouwers in de zaal is het een onweerstaanbare gelegenheid om de smartphone aan te floepen en e-mails te checken. De hele voorstelling baadt in de opprimerende, duistere sfeer van Goya en de acteursregie kan op geen enkel moment tippen aan de cinematografische naturel waarmee Krzysztof Warlikowski zijn sterrencast wist te bewegen op het toneel van de Opéra Bastille in Parijs.
De proloog is als een tableau vivant in een winters landschap. Met het koor wordt vaak fantasieloos omgesprongen. Carlos toont weinig engagement in zijn rol, noch als de minnaar die hij 15 minuten mag zijn, noch als de versteende ex-minnaar, “glacé d’horreur”, die hij 3 uur lang moét zijn. Sommige monniken dragen lichtboxen in hun armen en het verschuiven van gordijnen moet de kleinere scènewisselingen helpen suggereren. Allemaal weinig professioneel. Waarom Eboli met een gespalkte knie aan een rolstoel gekluisterd wordt, is mij nooit duidelijk geworden. Is het een alternatief voor de ooglap die de legendarische schoonheid compromitteerde van de historische prinses Eboli, Anne Mendoza de la Cerda?
Het ballet “La Peregrina”, door Peter Konwitschny ooit nog in Antwerpen opgevat als een verrukkelijke pantomime (“Eboli’s droom”) is niet Verdi’s beste muziek. Ashley Wright maakt er een saaie choreografie van met gesluierde faunen en 4 dansers in een plensende regenbui. Best couperen in het vervolg a.u.b. ! Het is een ongenadige showstopper die weliswaar tegemoetkwam aan de 19de eeuwse conventies van de grand opéra maar ons vandaag absoluut niets meer te vertellen heeft. De versie van Don Carlos die onlangs in Parijs te zien viel (zonder ballet) lijkt mij finaal de beste oplossing voor de Franse versie van het stuk.
De autodafé is het scènische hoogtepunt van de avond. Het koor is verticaal opgesteld op drie niveaus, het volk onderaan en de clerus bovenaan, de koning en zijn gevolg daartussen. Vier Vlaamse ketters, vastgebonden aan een paal worden 3 meter hoog de toneeltoren ingetrokken en uiteindelijk prijsgegeven aan de vlammen van een gashaardvuur. Uiteindelijk blijft het een beetje kitsch zonder veel horror. De verticale opstelling van een koor is altijd een overweldigende belevenis temeer omdat het koor in deze opstelling per definitie gedifferentieerder klinkt. Het is anderzijds ook een gemakkelijkheidsoplossing voor regisseurs die zich geen raad weten met een massa.
Poppen liggen op de vloer als lijken tijdens Filips grote aria in het Escurial. In de zijvertrekken vangen we glimpen op van de sinistere Grootinquisiteur. Het is een zeer merkwaardige aankleding van een aria die gaat over een privé-situatie.
Nog zo’n ongelooflijk ouderwetse scenografische truuk is te zien in de finale: bij het verschijnen van de koning valt een doek naar beneden en onthult het beeld van de madonna die nu, net zoals Elisabeth en Carlos, oog in oog staat met haar gekruisigde zoon. Het Schilleriaanse einde laat niet op zich wachten: met een knaap in de armen, die de geest van Karel V moet voorstellen, verdwijnt Carlos langzaam uit het zicht via een keldertrap.
Het ballet La Peregrina © Jean-Louis Fernandez
De opera van Lyon had een zeer homogene cast in huis weten te halen. Michele Pertusi doet aanvankelijk weinig moeite om een persoonlijk rubato te ontwikkelen en zingt de partij alsof hij het telefoonboek leest. Pas in “Elle ne m’aime pas” krijgt zijn discours de grandeur van een lijdende koning en ook het aansluitende trio weet hij te beheersen. Ook in het lacrimosa maakt hij indruk.
Stéphane Degout heeft een hoge bariton. De Posa-partij hoor ik liever een tikkeltje donkerder van kleur maar hij heeft de nodige squillo, een goede projectie en deze zeer fraai gearticuleerde partij blijft onberispelijk over het hele bereik en over de hele duur.
Eve-Maud Hubeaux als Eboli zingt het “chanson de voile” met zeer behoorlijke coloraturen, dynamisch goed gedifferentieerd met heldere piano-passages. Ook in haar paradenummer “O don fatal” laat ze een goed zittende, gave mezzo horen met net voldoende dramatische slagkracht.
Sergey Romanovsky zingt de partij van Carlos met een Rossiniaanse tenor die soms aan Juan Diego Florez herinnert. Dat is tot op zekere hoogte verdedigbaar. In de hoogte gaat dat niet altijd zonder problemen. Zijn Fontainebleau-opener zingt hij met voix mixte.
Roberto Scandiuzzo’s mooi getimbreerde bas heeft al de nodige gravitas voor een imposante Grootinquisiteur.
Sally Matthews als Elisabetta laat de minst evenwichtige indruk na. In het borstregister verliest de stem veel van haar aantrekkelijkheid. Daarbuiten is ze tot alle dramatische excursies in staat die de liefdesduetten of haar afsluitende grote nummer “Toi qui sus le néant” verlangen. Toch konden de duetten met Carlos nauwelijks ontroeren.
Daniele Rustioni was een betrouwbare, zekere gids doorheen Verdi’s partituur. Zijn lezing heeft finesse, nuance en kleur en de solistische momenten van klarinet en cello misten hun effect niet. De lage strijkers krijgen het nodige gewicht in de balans. Het “chanson de voile” met zijn gepunteerde ritme wist hij alle charme te geven. Aanvankelijk in dynamisch opzicht wat gereserveerd liet hij vanaf de autodafé het orkest meer en meer ontsporen in de fortepassages. Het koor klonk telkens zeer homogeen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten