dinsdag 10 september 2019

Robert Carsen met Pagliacci/Cavalleria Rusticana in Amsterdam (****)

Ailyn Pérez (Nedda) & Mattia Olivieri (Silvio)
© Baus
UNO SQUARCIO DI VITA

Zowel Mascagni als Leoncavallo waren Wagnerianen en wie goed luistert kan af en toe flitsen uit De Ring horen in Cav/Pag. Leoncavallo zal met Crepusculum zelfs een poging ondernemen om een trilogie over de Renaissance te produceren naar het voorbeeld van "Der Ring des Nibelungen". Velen die in Pagliacci het betere werk zien, beschouwen Cav als een voorstudie van Pag. Dat is unfair ten aanzien van het originelere werk van Mascagni. “De muzikale taal, hoe vereenvoudigd ook, is gegrond in een netwerk van leidmotieven en thematische verbanden die blijk geven van de vertrouwdheid van de componist met het werk van Wagner. Deze verbanden zijn te vinden door het gehele werk, van de openingszin tot de slotakkoorden, en dragen bij tot het gevoel van eenheid en samenhang dat de luisteraar ervaart”, zegt Alan Mallach geheel terecht in het programmaboek.

Twee jaar na zijn première heeft Cavalleria Rusticana op de affiche gestaan van 290 theaters over de hele wereld. Aangevuurd door Mascagni's succes zal Leoncavallo, de creatieve ekster, zich vijf maanden lang opsluiten, de structuur van Cav bijna letterlijk kopiëren en een vergelijkbaar succes boeken met Pag. Het gekke is dat beide werken hun plaats in het repertoire hebben weten te behouden en dat we van de overige output van beide componisten amper nog iets te horen krijgen. Mascagni zei ooit: "Spijtig dat Cavalleria Rusticana zo vroeg kwam. Ik was al gekroond alvorens koning te zijn."

Theater is als een schijnhuwelijk tussen realiteit en fictie, tussen waarheid en leugen. Robert Carsen heeft dat schijnhuwelijk tot het allesomvattende thema van de voorstelling verheven. Zoals we vernemen in de proloog is het ook het kernthema van Pagliacci. Maar -en daarin schuilt de zwakte van deze voorstelling- niet van Cavalleria Rusticana. Carsen spiegelt Cav/Pag naar Pag/Cav om beide stukken onder dezelfde noemer te kunnen brengen zodat de proloog van Pag zijn licht kan schijnen over beiden.

Carsen heeft beide stukken bovendien compleet gestript van hun couleur locale. De handeling voltrekt zich telkens in de schijnwereld van het theater met als enige requisieten schminktafels en fashion trolleys, emblematische ingrediënten van het acteursleven. Ook het concept van de vierde wand laat Carsen regelmatig doorbreken: de helft van het koor heeft postgevat op de twee voorste parterrerijen, de andere helft stroomt toe vanuit de zaal. Het auditorium zal vaker worden bespeeld. Zo zal Canio de verleider van zijn vrouw vruchteloos achterna hollen in de zaal.

Het duet van Nedda met de gebochelde inspiciënt Tonio heeft de rauwheid van de eerste scène van Das Rheingold. Ze houdt haar Alberich van het lijf met pepperspray en een trap in de edele delen. Zeer entertainend is het commedia dell’arte fragment waarin Colombina zich te kijk zet middels allerlei vrouwelijke clichés en de mannen hun machismo etaleren via andere clichés in veel te grote Urbanusbroeken en met kingsize platvoeten.

Tijdens het intermezzo stapt Canio in zijn theaterkostuum. Hij doet het met tegenzin want het is hetzelfde pak als datgene wat hij draagt. De schmink en de rode clownsmond heeft hij reeds tijdens “Vesti la giubba” aangebracht. Brandon Jovanovich weet voldoende empathie op te wekken voor zijn personage, ook al is het timbre niet baritonaal genoeg naar mijn smaak en projecteert de stem niet gelijkmatig over het hele bereik. Hij kan heel dramatische accenten plaatsen met geweldig effect.

De ravissante Ailyn Pérez zingt een gave Nedda. Bovendien beschikt ze over echt komediantisch talent dat ze vervolgens demonstreert in de vogeltjesmonoloog "Stridone lassù" en vooral in het finale stuk-in-het-stuk. In Mattia Olivieri vindt ze een gepaste tegenspeler als Silvio. Beiden hebben het talent om aan de finale van hun liefdesduet een opwindende erotische lading te geven.

Brian Jagde (Turiddu) & Anita Rachvelishvilli (Santuzza)
© Baus

Cavalleria Rusticana betekent “boerse ridderlijkheid”. Niemand is ridderlijk in deze mediterrane liefdestragedie. Turiddu speelt dubbelspel en verraadt zijn verloofde met zijn jeugdliefde Lola. Santuzza levert haar overspelige geliefde uit aan zijn rivaal Alfio. Alfio is de voltrekker van een Siciliaanse eremoord.

De prelude is nog maar net achter de rug of de prachtige siciliano " O Lola, ch'ai di lattti la cammisa" stroomt uit de keel van de tenor van dienst. Die wordt meestal vanuit de coulissen gezongen en dat heeft doorgaans voor gevolg dat deze prachtige melodie amper te horen is, terwijl ze van een cruciale betekenis is voor het stuk. Immers, Turiddu aanvaardt van bij de aanvang het risico en de consequenties van zijn lust voor Lola. Dat is wat deze aria zegt. Voor ons, mannelijke toeschouwers, begint hier de identificatie met het noodlot van de onfortuinlijke tenor. "A sipario calato", zo heet het in de regieaanwijzing, wat zoveel betekent als "achter gesloten doek". In Salzburg (regie : Philip Stölzl) zong Jonas Kaufmann de aria met de rug naar het publiek en dat was een heel goede oplossing. Ook Robert Carsen rateert deze openingsscène terwijl het koor in een bevroren pose rond de lijken van Nedda en Silvio staat geschaard.

Boerenfeesten en de Paasviering vormen de context voor de tragische driehoeksverhouding. Die context is in het concept van Carsen volledig afwezig. Deze Cavalleria Rusticana draait daardoor constant in het luchtledige. Meteen na de openingsscène zien we het koor afstand nemen van de theatrale illusie en om zich te begeven naar het repetitielokaal. Tot tweemaal toe zal het koor zich omkleden en plaatsnemen achter de schminktafels. Het vocale hoogtepunt voor het koor is de scène in de kerk, hier gebracht als een repetitie onder leiding van de echte koorleidster van de Nationale Opera, Ching-Lien Wu.

Turiddu zingt het afscheid van zijn moeder temidden van het voltallige koor dat met de rug naar de zaal staat. En terwijl het rode voordoek tijdens de laatste maten volledig naar beneden dondert en de kale muren van de toneeltoren te kennen geven dat de theatrale illusie nu definitief voorbij is, laat Carsen ons, toeschouwers in de zaal, kijken in een spiegel. En zo spiegelt de proloog van Pag zich op een tamelijk verschroeiende manier terug in de finale van Cav. Het waarom van deze moraliserende finale heeft hij echter vergeten te ensceneren.

Anita Rachvelishvilli zingt een onberispelijke Santuzza : het mezzotimbre is fraai maar een tikkeltje minder warm als dat van Elina Garanca of Eva-Maria Westbroek , het vibrato perfect, de registerovergangen probleemloos, de projectie genereus. "Voi lo sapete, o mamma" met het driedubbele accent op "l'amai" was grandioos.

Brian Jagde als Turiddu kan een tenor voorleggen met een stevig klaroengehalte maar hij slaagt er niet in enige sympathie op te wekken voor zijn personage. Moreel wordt hij vermorzeld door de bedrogen Santuzza.

Met zijn slavisch timbre lijkt Roman Burdenko als Tonio, Prologo en Alfio soms in het verkeerde stuk te zitten. Voor “Il cavallo scalpita” mist de stem een zekere wendbaarheid.

Lorenzo Viotto heeft zijn entree in de Nationale Opera niet gemist. Hij dirigeert met Italiaanse flair en in het voorafgaande gesprek toonde hij intelligentie, ambitie en een hongerigheid naar het gehele repertoire. Daar zal dus zeker ook Wagner bij zijn. In het duet Nedda/Tonio had ik durven zweren akkoorden uit Götterdämmerung te horen. Het ontbreekt zelden aan detail in het orkest (Nederlands Philharmonisch), het parelen van de harpen is net zo goed te horen als het onheilszwangere gemor in de contrabassen. Beide stukken laat hij ademen op een natuurlijk, vanzelfsprekend tempo, nooit geraken ze in muzikale zin dramatisch ondervoed. Heel gaaf waren de beide intermezzi. De verwoestende finale van Pag was een schot in de roos. Daarmee ontmaskerde de nieuwe muziekdirecteur van De Nationale Opera (vanaf 2021) met dit prematuur debuut zichzelf als een beloftevol talent.

Volgende afspraak met Lorenzo Viotti is Manon Lescaut in de regie van Alex Ollé in Frankfurt

Geen opmerkingen: