dinsdag 24 december 2013

Der Rosenkavalier in de Vlaamse Opera


RICCARDO STRAUSS UNCHAINED

Weinigen zullen mij tegenspreken, en regisseur Christoph Waltz al helemaal niet, wanneer ik beweer dat Der Rosenkavalier een werk is dat in zijn scenische realisatie weinig wrijving toestaat met de tekst. Hofmannsthal en Strauss hebben de handeling en de partituur boordevol kostelijke subtiliteiten gestoken waar je als regisseur niet aan voorbij kan. Gwyneth Jones, gepokt en gemazeld in de legendarische productie van Otto Schenk, vond zelfs dat je de rococo context van het werk onmogelijk overboord kan gooien omdat de muziek de atmosfeer van deze decadente periode nauwgezet reflecteert. Dat is dan ook de reden waarom de slaafse productie van Otto Schenk in München en Wenen nog steeds uit de kast wordt gehaald ook al is zij, tenminste sinds 1995, scenografisch en regietechnisch compleet voorbijgestreefd door de laatste grote vernieuwende productie, die van Herbert Wernicke uit Salzburg.

Christoph Waltz had beloofd om binnen het kader van zijn enscenering aan de Vlaamse Opera de muziek alle ruimte te laten. Hij heeft die belofte volledig ingelost en zou een masterclass kunnen geven aan alle regisseurs die in de Vlaamse Opera een veilige thuishaven vinden maar zichzelf steevast belangrijker vinden dan het kunstwerk dat ze verondersteld worden te dienen. Tot ieders verrassing kwam Waltz op het terrein als een ervaren kenner van het stuk en de aanvankelijke bezorgdheid ten aanzien van zijn status als hollywoodster en operadebutant was dan ook totaal misplaatst. Intendant Aviel Cahn heeft zelden zo weinig risico genomen bij de keuze van een regisseur als met Waltz. Hoe zou het overigens met Waltz' Wagnerliefde gesteld zijn? Quentin Tarantino troonde hij mee naar de Ring van Achim Freyer in Los Angeles en prompt sijpelde de thematiek van Siegfried binnen in "Django Unchained". So what's next, doctor Schultz?

Als Waltz één ding bewezen heeft dan is het dat de focus op het wezenlijke, door dicht op de tekst te blijven en alle overtollige ballast te verwijderen, het beste is wat Der Rosenkavalier kan overkomen. Hij had ook een geestdriftige dirigent en drie innemende sopranen ter beschikking, die zichzelf in hun respectievelijke rollen moeiteloos zouden kunnen verkopen aan prestigieuzere huizen als de Vlaamse Opera, en die dat ongetwijfeld ook zullen doen. Voor een huis met eerder bescheiden middelen als de Vlaamse Opera was dit echter absolute top. En zo wist Der Rosenkavalier zich op de valreep nog op mijn eindejaarslijstje te wurmen.

Voor Waltz primeert de acteursregie, tenminste voor zover die ten dienste staat van de muzikale belevenis. Op zulk adagium, ingegeven door liefde voor de kunstvorm die opera heet, zal je mij nooit horen inhakken. Waltz respecteert de traditie en serveert ons weliswaar Otto Schenk maar zonder diens rococoballast, en zonder diens vermoeiende, redondante gestiek. Zijn acteursregie is een kwestie van dosering en levert een "Kammerspiel" op dat de aandacht moeiteloos gaande houdt zonder één seconde te vervelen, niet tijdens de ochtendlijke audiëntie, compleet met schattige hondjes en exotische vogels, noch tijdens de Weense maskerade van het derde bedrijf. Steeds stond het absolute minimum aan acteurs en figuranten op het podium; zelden was de handeling en de intrige zo kristalhelder te volgen.

Waltz is een echte Kavalier en laat zijn Marschallin, ondanks haar overspelige relatie, het morele ijkpunt blijven van het stuk. Het verzaken aan haar jonge minnaar na de Weense maskerade gaat haar duidelijk moeilijk af. Baron Ochs, de Weense Falstaff die zichzelf geen moment weet te relativeren, krijgt van Waltz licht pedofiele trekken. Zijn publieke vernedering in het derde bedrijf roept herinneringen op aan een zekere DSK.

De overhandiging van de zilveren roos start met een grap als Octavian de roos per vergissing aan Marianne Leitmetzerin aanbiedt om dan, compleet van zijn melk, het initiatief aan de echte Sophie te moeten overlaten. Zijn laatste grap houdt Waltz voor het allerlaatst : niet Mohammed maar het huispersoneel laat hij vechtend vissen naar het zakdoekje van Sophie. Alsof hij in de slotmaten nog snel de draak wil steken met iedereen die zich meent te moeten storen aan zijn tekstgetrouwe lezing.

Scenografische innovatie had deze productie nog op een hoger plan kunnen tillen. Annette Murschetz bouwde een burgerlijk salon als eenheidsdecor. Het is een nuchtere ruimte die goed harmonieert met het Kammerspiel dat Waltz erin wil bedrijven. Maar het hemelbed van de maarschalksvrouw doet wat sjofel aan en de transparante wanden zijn in de eerste plaats efficiënt eerder dan optisch aantrekkelijk.

Maria Bengtsson heeft de looks, het timbre en de intelligentie voor een ideale Marschallin. Voor Bengtsson was dit een debuut. Graag zien we haar groeien als super-Straussiène in de voetsporen van Renée Fleming. Christiane Karg was een karaktervolle Sophie, helemaal in de lijn van Diana Damrau. Haar voordracht liet niets te wensen over. Ze was ook heel prominent aanwezig in het finale terzet. Stella Doufeixis kon stevig uithalen en toch alle onzekerheid van Octavian gestalte geven. Vocaal deed ze het een stuk beter dan Sophie Koch. Met dit trio kon het beroezende terzet "Hab mir's gelobt" en het afsluitende duet natuurlijk niet mislukken.

Jürgen Linn die Albert Pesendorfer verving, beschikt over een kernachtige bas met een mooie diepte waardoor wij hem graag wel eens in Wagner aan het werk willen zien maar waarom hij zich slechts mondjesmaat aan het platte Weense dialect van Ochs overgaf , blijft één van de mysteries van deze productie. Michael Krauss, als de ijdele wapenfabrikant Faninal, moest erg veel druk uitoefenen om zijn bronzen bariton te laten doorklinken en kwam daardoor meestal te schreeuwerig over in dit door Waltz zorgvuldig opgezette Kammerspiel. Ook kleinere rollen waren uitstekend bezet: de Turkse Ezgi Kutlu bijvoorbeeld liet horen veel meer in haar mars te hebben dan het kleine rolletje van de intrigante Annina laat uitschijnen.

Dimitri Jurowsky dirigeerde deze bladzijden met zichtbaar genoegen. Hij lijkt de flair en het enthousiasme te bezitten voor dit repertoire. Zijn gevoel voor tempo en dynamiek was nagenoeg perfect. Kon de prelude aanvankelijk niet echt overtuigen, toch wist hij al snel een Weense frisson door het orkest te jagen die niet meer zou ophouden. In de vitale momenten van verstilling werd adembenemend gemusiceerd. Tijdens het eerste deel van de prelude tot het derde bedrijf dat doorgaans met gesloten doek wordt genomen, liet hij Strauss klinken als de teutoonse oom van Mendelssohn.

Mijn volgend rendez-vous met Der Rosenkavalier is in Salzburg. Harry Kupfer en Franz Welser-Möst zullen hard hun best mogen doen om op het panoramische toneel van het Grosse Festspielhaus eenzelfde intensiteit aan hun team te ontlokken. Robert Carsen heb ik er al eens zien mislukken. Ik ben er niet gerust in.

De productie van Christoph Waltz verhuist nadien naar ROH Covent Garden en zou vanaf 2015 wel eens opnieuw kunnen opduiken in uw cinema.

Geen opmerkingen: