donderdag 17 oktober 2019

Dmitri Tcherniakov met Die Sache Makropulos in Zürich (*****)

Evelyn Herlitzius als Emilia Marty © Monika Rittershaus

DIE ZEIT, DIE IST EIN SONDERBAR DING

De Zaak Makropoelos mag dan een meesterwerk zijn, het geeft zijn geheimen niet zomaar prijs. Nergens probeert Janáček ons te verleiden: niet met aria’s , duetten of ensembles zelfs niet met orkestrale intermezzi. Het is één langgerekt recitatief dat een rijke orkestpartituur herbergt die bol staat van de snelle motiefjes en dicht op de hielen zit van de Tsjechische spreektaal. “Deze opera heeft het toneel nodig om te kunnen functioneren”, zegt Jakub Hrůša geheel terecht.

Dmitri Tcherniakov wil niet geloven in levenselixirs en operadiva’s van 337 jaar. Dat deden Karel Čapek en Leoš Janáček natuurlijk ook niet. Het was maar een gedachte-experiment voor een filosofische reflectie over de zin van de eindigheid van het leven. Sprookjes lijken enkel thuis te horen in het werk van Tcherniakov als het om de Russische traditie gaat. Tcherniakov gaat deze science-fiction ongerijmdheid uit de weg en vindt daarvoor een geniale oplossing.

“Mir scheint, als sei der Tod die einzige Figur in diesem Stück, mit der Emilia wirklich in Kontakt tritt. Im Grunde ist Die Sache Makropulos eine Oper über die Beziehung von Emilia Marty zu ihrem Tod. Diese Beziehung gleicht einem Duell. Am Schluss des Stückes hört sie zwar auf zu kämpfen, findet aber für sich eine Möglichheit, sich dabei als Siegerin zu fühlen. Sie wird aus ihrem Tod eine so grosse Attraktion machen, dass sie mit dem Gefühl sterben kann, sich dem Tod nicht unterworfen zu haben”, zegt Dmitri Tchernikov in het programmaboek.

En dus zien we tijdens de pompende ouverture X-rays van een lichaam, vervolgens de uitslag van het radiografisch onderzoek. Een vrouwelijke vinger loopt over de diagnose. Kanker luidt het verdict en de patiënt heeft nog maar 2 maanden te leven. Ze maakt een bucketlist op waarbij het laatste, verrassende item is: een hotelkamer huren, acteurs inhuren en kostuums kopen. Anderhalf uur lang zal Tcherniakov ons in spanning houden met dit gegeven. Ondertussen heeft Jakub Hrůša de opmaat gegeven tot Janáčeks opera.

So far so good. Emilia Marty is dus geen 337-jarige maar een terdood veroordeelde kankerpatiënt die haar tenten opslaat in een hotel
Een salon in een hotel uit de jaren 20 zal het eenheidsdecor vormen. Een venster geeft uitzicht op een zonnige binnenkoer. In een stoel voor het venster trekt Marty zich terug op momenten dat ze niet gevraagd is. Zurich speelt het hele stuk zonder pause.

Het eerste bedrijf, een droog conversatiestuk over erfrecht, loopt als een trein. Vitek heeft zijn dossiers naar het salon gehaald. Tómas Tómasson als Dr. Kolonaty, lijkt sprekend op Pim Fortuyn met zijn kale knikker en kleurrijke dassen. Hij zingt de partij met de arrogantie van een jurist die zijn wereld kent. Met een zeer gedetailleerd uitgewerkte regie beheerst hij het hele eerste bedrijf. Ik kreeg meteen zin om zijn Wotan eens te horen. Marty houdt streng de hand aan de incestueuze relatie met haar achterkleinzoon Albert Gregor die haar moederlijke neigingen enkel als sexuele avances wil interpreteren.

Heel innemend zijn de kleine rolletjes van de werkster (Irène Friedli) en de machinist (Ruben Drole). “Ze wachten als bij de dokter”, zegt de werkster over Marty’s aanbidders en Tcherniakov heeft effectief, links en rechts van het salon, een smalle gang voorzien als een sas voor de wachtenden.

Guy De Mey (Hauk-Sendorf) & Evelyn Herlitzius (Emilia Marty) © Monika Rittershaus

Het kost weinig moeite om de componist zelf te herkennen in de figuur van de excentrieke minnaar Hauk-Schendorf. Hauk en Emilia zijn door het leeftijdsverschil even “out of sync” als Leos en Kamila. Met excentrieke oorbellen, het gelaat wit geschminkt en een kleurrijk Latijns jasje weet Guy De Mey te fascineren als Hauk. Dat hij in een volelectrische rolstoel zit belet hem niet om als enige van de aanbidders een sensuele dans met de diva te houden. Dit was de beste Hauk die ik van Guy De Mey al gezien heb.

Elina Makropoulos aanvaardt de dood, niet om te verrijzen, niet om opnieuw te leven, maar gewoon om een einde te maken aan de vrijwillige dood die haar leven is geworden. Het hele stuk staat in het teken van de profetische grandeur van deze finale catharsis die met zijn Schopenhaueriaanse negatie van de ontembare wil tot leven tevens als een zeer Wagneriaanse finale aandoet. Wie ze rateert, rateert het stuk. Dmitri Tcherniakov rateert ze niet ook al is het perspectief van zijn heldin anders. Integendeel hij maakt er een coup de théâtre van. Marty’s grote bekentenis doet de wanden van het salon uiteen spatten en geeft een televisiestudio te zien met publiek gezeten op een tribune. Het hele stuk was in scène gezet en de diva sterft onder de ogen van de camera’s. Vanzelfsprekend geeft deze ontknoping grandeur aan de finale.

Tcherniakov komt daarmee dicht uit bij de biografische situatie van Janáček zelf, zegt Hrůša. Via zijn muze en zijn late internationale erkenning ontdekt Janáček het leven nog eens opnieuw op hoge leeftijd en er ontstaat bij hem de behoefte om het maximum te halen uit de resterende jaren. Al zijn meesterwerken ontstaan tijdens de laatste decade van zijn leven. Het veranderen van het perspectief van Emilia Marty als dat van een terminale kankerpatiënt brengt haar in dezelfde situatie.

Anja Silja zei ooit dat De Zaak Makropoelos staat en valt met de figuur van Emilia Marty. Nooit gedacht dat ik ooit nog eens in superlatieve termen zou schrijven over Evelyn Herlitzius. De consensus onder perscommentatoren over haar prestaties in Strauss en Wagner deel ik absoluut niet. Maar deze partij lijkt haar goed te zitten en Tcherniakov heeft haar doen afstappen van de kinderlijke invulling die zij vaak aan andere rollen geeft. Hier heeft ze vrouwelijke charme (ondermeer in de scène waarin ze het haar kamt) en een elektriserende persoonlijkheid. De Mireille Mathieu pruik staat haar erg goed. Ze zingt de hele partij met volle stem. Goede prestaties ook van Sam Furness als Albert Gregor en Kevin Conners als Vitek. Deniz Uzun als Krista leek mij rijp voor een grotere rol. Scott Hendrickx als Jaroslav Prus, aangekondigd als zwaar verkouden, klonk voortdurend underpowered.

Jakub Hrůša die Janáček speelt met de Philharmonia, daar wil een mens al eens voor naar Zürich rijden. Wat een plezier om deze fascinerende partituur met al haar kostbare details te horen in zijn kundige handen. Zinnelijker heb ik ze nooit weten uitvoeren. Tomáš Hanus in München en Marko Letonja in Straatsburg komen dicht in de buurt. Alle instrumentengroepen klonken helder, de contrabassen legden een tapijt van resonantie onder het orkest, het koper blaakte van zelfvertrouwen. Hij laat het orkest ook erg luid klinken, uiteraard in de finale van het tweede bedrijf en tijdens het magistrale einde.

Evelyn Herlitzius (Emilia Marty) & Scott Hendrickx (Jaroslav Prus) © Monika Rittershaus

Sebastian Baumgarten met Al Gran Sole Carico d'Amore in Basel (***½)

© Birgit Hupfeld
VORWÄRTS UND NICHT VERGESSEN

Luigi Nono wordt weleens de “Orpheus van links” genoemd. Dat heeft hij te danken aan zijn levenslange collusie met het communisme. De val van De Muur en de implosie van de Sovjetunie heeft hij nog net kunnen meemaken. Hoe de socialistische utopie in de praktijk zich voordeed moet voor hem een verschrikking geweest zijn, meent regisseur Sebastian Baumgarten, zelf een ex-DDR burger. Daar ben ik zo zeker nog niet van aangezien Gutmenschen niet zo snel van hun morele superioriteitswaan afstappen. Bertolt Brecht was zijn leven lang niet in staat om de misdaden van Jozef Stalin te veroordelen. Als kunstenaar in Italië hoefde Nono de dwingende realiteit van het sociaal realisme niet te ondergaan zoals college Sjostakovitsj. Revoluties vreten niet alleen hun kinderen op maar ook hun kunstenaars. Anno 1975, het jaar van de compositie, dertig jaar na Orwells Animal Farm, moet het voor Nono toch duidelijk geweest zijn wat de marxistische utopie waard was. Maar hij laat zich liever inpakken door de gevleugelde woorden van Ernesto “Che” Guevara als “Die Schönheit steht der Revolution nicht entgegen”, waarmee het werk aanvangt. Wie de schoonheid van een revolutie wil zien moet de ogen sluiten voor al het vergoten bloed. Zou Nono in Schönbergs twaalftoonssysteem met zijn absolute gelijkwaardigheid tussen de tonen ook een vorm van communisme hebben gezien? Ik vermoed van wel.

“Al Gran Sole Carico d’Amore” is de enige revolutieopera van de 20e eeuw. Gelukkig maar. Niets veroudert zo snel als een revolutie.
Zelf noemt hij zijn opera een scènische handeling in twee delen. Daartoe doet hij aan cherry picking in de geschiedenis : van de Parijse Commune van 1871 over de Russische revolutie, de opstand van de Fiat arbeiders in Turijn van 1943, de revolutie in Cuba, het neerslaan van het Allende-regime in Chili tot de Vietnamoorlog in de jaren 1970. Rond tekstfragmenten van ondermeer Bertolt Brecht, Karl Marx, Maxim Gorki, Antonio Gramsci, Vladimir Lenin, Cesare Pavese schetst hij losse scènische taferelen rond moedige vrouwen met een revolutionaire geest: Louise Michel, Tania Bunke of de fictieve moederfiguren van Gorki en Brecht.

Waarom wordt “Al gran sole carico d’amore” zo zelden opgevoerd? De redenen zijn mijns inziens drieërlei. De eerste reden is : omdat zijn vervaldatum overschreden is. Het is één ding om onderdrukking en uitbuiting en het moedige verzet daartegen in een theatrale context te toonzetten, het is een ander wanneer dat uitdrukkelijk gebeurt in naam van een politieke ideologie -het marxisme met name- die in haar utopisch streven steeds maar weer opnieuw gefaald heeft. Dat het zogenaamde proletariaat het vandaag veel beter heeft is niet te danken aan het herverdelende marxisme maar aan de welvaart scheppende vrijemarkteconomie.

© Birgit Hupfeld

De tweede reden las ik s’anderendaags in een interview met Dmitri Tcherniakov : “Kunst muss uns packen, uns emotional involvieren. Wir müssen uns mit den Figuren auf der Bühne identifizieren können, wir müssen mit ihnen mitleiden, sonst funktioniert Oper nicht.” Met een anti-narratief bewustzijnstheater in de geest van Brecht is dat nauwelijks mogelijk. Zimmermann en Stockhausen zijn in die val niet getrapt.

Tertio. De koorpartijen zijn verwant met "Moses und Aaron", de solistenpartijen met “Die Soldaten” maar nergens haalt Nono het niveau van de beste stukken uit deze beide werken. Het is één ding om het harmonische systeem te dynamiteren, het is een ander ding om daartegenover een voldoend krachtige expressieve muziek te stellen, gebouwd met communistische noten, die het gemoed aanspreken. Tenslotte is het werk natuurlijk ook een uitdaging voor elk operahuis met zijn reuzenorkest, twee koren en 13 solisten. In Basel waar het koor de voornaamste scènische actor is wordt alles uit het hoofd gezongen.

In Jonathan Stockhammers goed gevulde orkestbak is het vooral de dialoog tussen het koper en het uitgebreide slagwerk, waaronder niet minder dan 10 pauken en 2 grote trommels, die de aandacht opeist. Andere instrumenten zoals de 5 contrabassen zijn nauwelijks te horen. Ook de electronische soundscape is een fascinerend onderdeel van de partituur.

Sebastian Baumgarten heeft Nono’s belerende scènes in aantrekkelijke revolutionaire tableaux vivants gegoten en verder geconcretiseerd met behulp van Chris Kondeks uitstekende video’s die van de voorstelling soms een hallucinogene trip maken. Wanneer de “Unterdrückungsmaschinerie” zich in beweging zet zien we mensen op de videowand vermalen worden als in een vleesmolen, het koor langzaam bedreigd worden door een naar beneden zakkende metalen mannenfiguur. Kunstige explosies in de soundscape sporen met instortende gebouwen op de videowand. Erg fraai allemaal. Het is de versmelting van video, soundscape, orkest en zang die van deze voorstelling een aantrekkelijke productie maken. De sopranen mogen geen hoogtevrees hebben en krijgen erg moeilijke intervallen en vocalises te zingen. Het koor is vaak indrukwekkend.

45 Jaar na de compositie van “Al gran sole carico d’amore” dringt een nieuwe revolutie zich misschien op want is menselijke hebzucht niet onuitroeibaar? Dit keer komt ze van de globalistische elites, de bankiers, de grootindustriëlen en de supranationale instellingen die zich bedienen van Marx en Gramsci om de mensheid in de boeien te krijgen. En dit keer op een globale schaal. Waar is de Nono van 2019 ?

© Birgit Hupfeld

woensdag 16 oktober 2019

Thomas Enzinger met Gräfin Mariza in Wiesbaden (****+)

Sabina Cvilak als Gräfin Mariza
© Karl/Monika Forster

GLÜCK IST EIN SCHÖNER TRAUM

Gelukkig kreeg Emmerich Kálmán al vroeg last van artrose aan de rechterhand anders was hij beslist concertpianist geworden en had de canon van de Weense operette het moeten stellen zonder geniale werken als “Die Csárdásfürstin” en “Gräfin Mariza”. Operettefan Adolf Hitler had er zijn hart aan verpand. Na de Anschluss bood hij Kálmán, die joods was, hoogst persoonlijk het Arische erestaatsburgerschap aan. Kálmán weigerde en emigreerde naar Frankrijk en later naar de USA, alsof hij voorvoelde dat het met kunstenaars die onder Hitlers protectie stonden niet zo goed zou aflopen.

“Heut’ betrügen wir die Nacht, getanzt wird und gelacht, wenn der Champagner kracht! Heute ist uns alles ganz egal, heute schlafen wir im Nachtlokal! Heut’, so lang die Welt noch steht, weil sie vielleicht schon morgen zum Teufel geht”, zingt het koor in Gräfin Mariza. Welkom in de onbezorgde, licht decadente wereld van de Weense operette waar een naïef, eenvoudig meisje een Trutscherl heet en een huzarenhelm een Tschakko, de champage vloeit in beken en rijke tantes uit de lucht komen vallen om financiële noden te lenigen en harten te verbinden.

Regisseur Thomas Enzinger is artistiek directeur van het Lehár-festival in Bad Ischl en weet precies hoe operettes werken. Zijn bijzonder entertainende regie heeft evenveel oog voor de vis comica als voor de bitterzoete romantiek die zich afspeelt op de achtergrond. Op geen enkel moment levert dat tenenkrommend theater op en je vraagt je af waarom geniale werken als Gräfin Mariza zo zelden de affiche halen. Het gaat hier tenslotte toch om een muzikaal meesterwerk: er is de fantastische ouverture waarvan het hoofdthema doorheen het hele stuk spookt, er zijn de twee geweldige aria’s van Graaf Tassilo, “Wenn es Abend wird” en “Auch ich war einst ein Csárdáskavalier”, Mariza’s grote aria “Gluck ist ein schöner Traum” en het opwindende terzet “Braunes Mädl von der Puszta.” Ook het koor beleeft erg goede momenten.

Enzinger laat ons naar het stuk kijken door de ogen van een zigeunerkind, een kind dat moeite heeft om de gedragingen van verliefde volwassenen te begrijpen. Mariza’s dienaar Tschekko geeft haar nu en dan de sleutels tot de intrige. Het thema is gelijkaardig aan dat van Die Lustige Witwe (Leo Stein was librettist van beide werken) : hoe een verpauperde graaf smoorverliefd wordt op een welstellende gravin en hoe zij omgaan met hun trots vanwege het geld dat tussen hen staat.

Scenografisch werd gekozen voor een rechttoe rechtaan oplossing : een draaitoneel met in het midden de hagelwitte kasteelwand van Mariza’s landgoed en een obligate trap. De achterzijde van de wand kan off-stage omgebouwd worden, snelle scènewisselingen houden vaart in het stuk. Decors en kostuums van Toto ademen de sfeer van de jaren 1920.
De komediantische rollen als Fürst Populescu en Baron Kolomán Zsupán zijn uitstekend bezet met Björn Breckheimer en Erik Biegel. Shira Patchornik als Lisa kan onwaarschijnlijk grienen, als een echte Trutschl. Met zijn zwaar Weens-Hongaars accent is Zsupán niet altijd goed te begrijpen. In het onverwachte ontmoetingsduet met Mariza geeft hij zich, samen met vijf van zijn clonen, over aan een even onverwachte landelijke choreografie waarin hooivorken en melkemmers een rol spelen. Halverwege houdt hij halt voor een soort poesta-rap.

Evamaria Mayers choreographie, aanvankelijk niet zo opvallend voor de zigeunerdansen, krijgt bij het dansnummer “Im Tabarin” een hoog revue gehalte met een razend knappe act uitbesteed aan vier atletische koppels waarvan één danser een koprol in de lucht maakte en een andere een wervelend breakdance moment inbouwde. Overigens klinkt op dat moment muziek van Kálmáns zoon Charles. De “Tabarin-Step” van Charles Kálmán was deel van een Puszta-Fest in de versie van Gräfin Mariza anno 1966 in München, een versie die later ook elders werd gespeeld. In Wiesbaden wordt de Tabarin-Step ingeleid en afgerond met de charleston uit Kálmáns “De Herzogin von Chicago”. Ook het terzet “Braunes Mädl von der Puszta” kende een uitstekende choreografie, ditmaal voor de solisten.

Thomas Blondelle als Graaf Tassilo
© Karl/Monika Forster

1924 is nog altijd de tijd dat de operette steevast voorzien werd van een happy end. Daarvoor zorgt Fürstin Božena Guddenstein zu Clumetz met al haar geld en haar Je-m'en-foutisme. Désirée Nick speelt en zingt haar als een diseuse uit het Berlijnse cabaret. Ze was goddelijk, pronkend als een vergane glorie, de aandacht trekkend op haar been via de split in haar rok. Ze neemt de gelegenheid te baat om nog eens te gloriëren voor het mannenvolk alvorens zich halsoverkop te storten in het snelste huwelijksaanzoek uit de geschiedenis, tot groot ongenoegen van haar kamerdienaar Penizek, een ex-theatercriticus die in zijn replieken voortdurend verwijst naar theaterstukken. Het verrassende is dat ze ook een song te zingen krijgt als finale uitsmijter. Die werd gevonden in “So ein Pech muss mir passieren “ uit Kálmáns vroege operette “Ein Herbstmanöver” (1909) voorzien van een nieuwe tekst waarin het oranje haar van Trump en de haardos van BoJo de revue passeren. Het is het hilarische hoogtepunt van de avond.

Grote stemmen zijn nodig in het land van de operette om het ware potentieel te onthullen. Op dat vlak stelde de productie wat teleur. Iedereen zingt met een microfoontje om de verstaanbaarheid van de vele gesproken dialogen te verhogen. Slechts heel af en toe valt dat op in het klankbeeld.

Thomas Blondelle als Tassilo beweegt zich doorheen de partij met een passende operettesmile en een natuurlijkheid alsof hij hele dagen niets anders doet. Hij speelt goed en spreekt voortreffelijk Duits. De partij lijkt hem soms enigszins te laag te liggen. Het timbre is nooit echt helder noch echt stralend. “Wenn es Abend wird” moet hij met voix mixte zingen, dat gaat heel hoog en dan wordt de stem heel erg dun. Graag had ik ter vergelijking Marco Jentsch van de tweede bezetting gehoord, tenminste als zijn stem de jarenlange Wagnerpartijen overleefd heeft. Problematischer nog klonk Sabina Cvilak als Gräfin Mariza. Het vibrato en de registerovergangen waren vaak niet zo fraai. In het borstregister pakte ze soms erg zwak uit. Tassilo en Mariza presteerden het beste met hun duet waarmee ze voor elkaar ontdooien (“Mein lieber Schatz-Sag ja, mein Lieb”):

Dirigent Christoph Stiller amuseert zich wellicht te pletter bij elke opvoering. Erg guitig klonken de trompetten in de Zsupánmuziek. Ritmisch is dit veeleisende muziek maar Stiller heeft steeds de vinger aan de pols, laat het orkest nooit slepen en stelt niet teleur in de geweldige accelerandi die deze partituur zo bijzonder maken. Soms slaat hij aan het molenwieken als een windturbine. Heerlijk om zien!

Thomas Blondelle (Graaf tassilo) & Désirée Nick (Fürstin Bozena Guddenstein)
© Karl/Monika Forster

dinsdag 15 oktober 2019

Alex Ollé met Manon Lescaut in Frankfurt (***½)

Joshua Geurrero (Des Grieux) & Asmik Grigorian (Manon)
© Barbara Aumüller
LOVE IS ALL YOU NEED

Manon is een mannenfantasie, ontsproten aan het brein van een geestelijke, de Abbé Prévost, auteur van “Histoire du Chevalier des Grieux et de Manon Lescaut”. Later zal componist en womanizer Giacomo Puccini er vier scènes uit destilleren. De operaliteratuur, volledig gedomineerd door blanke mannen, al dan niet geïnspireerd door een vrouwelijke muze, zou niet hetzelfde zijn zonder deze mannenfantasieën.

Klinisch psycholoog Paul Verhaeghe had nochtans gewaarschuwd : er is geen rationeel argument te bedenken om een relatie te beginnen. Vertel het aan de Chevalier Des Grieux! Van zijn op bling bling beluste oogappel kan hij geen afscheid nemen. Ze sleept hem mee naar de afgrond, Des Grieux staat erbij en kijkt ernaar. Eénmaal in de gunst van een fatale schoonheid als Manon, zou u zich als man als een gewillig slachtoffer naar de afgrond laten slepen? Zou u zich als vrouw herkennen in het dilemma van Manon, dat van de keuze tussen een leven in luxe aan de zijde van een rijke Sugardaddy of een leven in liefde met een arme student? Manon Lescaut levert aanknopingspunten ter identificatie zowel voor het vrouwelijke als het mannelijke publiek. Die identificatie is cruciaal. Een catharsis is er niet : weliswaar overwint de liefde aan het eind maar tegelijk rest er enkel de dood.

Om zijn Manon te duiden heeft regisseur Alex Ollé een introductiefilmpje gedraaid dat, breed uitgesmeerd over het volledige proscenium, laat zien hoe zij als illegale migrante, gewapend met een kniptang, vanuit Armenië in Frankrijk voet aan wal zet, een baantje versiert in een naaiatelier en hoe haar ouders haar broer aanschrijven met de smeekbede om haar terug te halen. Wanneer Lorenzo Viotti de opmaat geeft tot Puccini’s Manon Lescaut is Manon dus niet op weg naar het klooster maar samen met haar broer op weg naar huis.

De terrasjes aan het busstation van Amiens, ingenomen door studenten, hebben een hoog MacDonaldsgehalte. De steunpilaren voor het afdak zijn gemaakt uit de letters LOVE. Veel leven heeft Ollé in de studentenmenigte niet gekregen. Een regisseur van massatonelen is hij niet. Uiteindelijk slaan de studenten aan het kaarten. Manon gedraagt zich als een kauwgombellen blazende tiener. De eerste verleidingspoging van Des Grieux heeft ze niet eens gehoord vanwege de oortjes die ze in heeft. Als hij later wat doortastender wordt lacht ze zich te pletter om zoveel aandacht. Het zijn scènes van een ontwapenende natuurlijkheid. Lescaut ziet er geen graten in om zijn zuster over te leveren aan de rijke pornokoning Geronte di Ravoir. Afgeleid door het kaartspel bemerkt hij niet eens dat zijn zus plots aan de haal is gegaan met haar nieuwe vriendje.

Jaren verlopen tussen het eerste en tweede bedrijf. De LOVE-letters zijn nu in warm paarse neontinten te zien als uithangbord van Geronte’s softporno walhalla. Hij pleziert er Japanse toeristen met paaldansen. Puccini schreef geen muziek die ook maar enigszins past bij paaldansen en driekwartier in het halfduister naar de yogaoefeningen van lauwwarme paaldanseressen kijken helpt het stuk ook niet vooruit. De Manon van het tweede bedrijf is nog steeds een tiener en geen vrouw die ondertussen geleerd heeft de mannelijke wereld naar haar pijpen te laten dansen. Ze begint heel gemakkelijk te tobben over haar oude liefde. Als die komt opdagen is ze bereid te vluchten maar niet zonder alle geldkoffers van Geronte mee te nemen. Die heeft ondertussen de politie verwittigd.

Joshua Geurrero (Des Grieux) & Asmik Grigorian (Manon)
© Barbara Aumüller

Het tweede bedrijf flopt omdat Alex Ollé en Asmik Gregorian blijkbaar niet gewild hebben om Manon naar een ander niveau te tillen : met Manons hang naar luxe zal Gregorian het wellicht moeilijk hebben gehad, voor Ollé paste het niet bij het positieve slachtofferbeeld dat hij voor zijn illegale migrante wilde. Voor hun opwindende reunie-duet tracht het koppel zich een hoekje van de scène eigen te maken. Het geraakt een beetje ondergesneeuwd door de paaldansen. Hoopte Ollé werkelijk met deze erotische figuranten een boost in de erotische verhouding van Manon tot Des Grieux te bewerkstelligen? De finale van het liefdesduet krijgt alle vocale toeters en bellen en Des Grieux komt stilaan onder stoom. Betekenisvol is zijn blik wanneer hij zegt “Que farai di me? “

De inscheping in Le Havre is een zeer voorspelbaar ritueel met politieagenten en Duitse herdershonden. De uitgewezen migranten zitten opgesloten in een kooi. Voor het laatste bedrijf blijven van het decor alleen de LOVE-letters over. Het orkest is nu de macabere ambassadeur van de dood. Joshua Guerrero lijkt zijn stervende metgezel vocaal te willen overklassen maar dan pakt Asmik Gregorian uit met haar beste moment van de avond, een verschroeiend “Sola, perduta, abbandonata”. Magnifiek zoals Puccini en zijn dienstknecht Viotti het orkest laten uitdoven terwijl het draaitoneel langzaam uit ons zicht draait.

De moraal van van dit verhaal zou kunnen zijn : hoed u voor regisseurs die scenografisch uitpakken met love in grote letters maar niet in staat blijken om passie en erotiek binnen te smokkelen in het stuk zelf.

Asmik Grigorian was zopas nog zangeres van het jaar. De stem projecteert goed maar heeft een eerder koel timbre zoals Kristine Opolais. De registerovergangen neemt ze probleemloos. Ik zou de partij nu toch eindelijk eens willen horen uit de keel van een warm getimbreerde sopraan. Wat zij binnenkort in Bayreuth gaat zingen is mij niet bekend.

Joshua Guerrero als Des Grieux interpreteert meer dan zijn tegenspeelster, soms met een snik in de stem. Het is een echte spinto tenor met een eerder donker timbre. “Donna non vidi mai” ging een beetje ten onder aan de mindere akoestiek in het eerste bedrijf. “Guardate, pazzo son” was een hoogtepunt, ook in het laatste bedrijf was hij sterk.

Iurii Samoilov als Lescaut is een natuurtalent, een geboren acteur. Dat wisten we al sinds Die Lustige Witwe. Het wordt tijd om hem weer eens in een grotere rol te zien. We kijken alvast uit naar zijn Guglielmo in De Munt in februari. Sugardaddy’s zijn zelden boeiend in Manon Lescaut. Donato di Stefano als Geronte vormt daarop geen uitzondering.

Lorenzo Viotti maakt van Manon een opera van de twintigste eeuw. De orkestklank is slank, minimaal romantisch, expressief, met nekbrekende agogische versnellingen, zoals de zeer snelle fff-finale in het tweede bedrijf. De prelude tot het tweede bedrijf met de dwarsfluiten in een hoofdrol was prachtig van detail en kleur. Het beroemde intermezzo had de allure van een diepgravende reflexie over de finale van het tweede bedrijf.

Asmik Grigorian als Manon
© Barbara Aumüller

woensdag 9 oktober 2019

Willy Decker met Katja Kabanova in Hamburg (****)

Albert Bonnema (Boris) & Adrienne Pieczonka (Katja)
© Forster
MEEUWEN STERVEN IN DE HAVEN

Het succes van Jenufa in 1916, de vriendschap met Kamila Stösslova vanaf 1917 en de geboorte van de Tsjechische Republiek in 1918 zijn de drie cruciale gebeurtenissen die de creatieve impuls aanvoeren in de laatste decade van het componistenleven van Leos Janacek. Voor de genese van Katja Kabanova zal het vooral de fascinatie voor de muze zijn die van doorslaggevende betekenis zal zijn. Hij zal het werk trouwens aan haar opdragen.

Janacek is al 67 wanneer hij in 1921 de première beleeft van Katja Kabanova in Brno. Zijn leven lang heeft hij zich aangetrokken gevoeld door jongere vrouwen. Meer nog, hoe onbereikbaarder het voorwerp van zijn adoratie hoe geëxalteerder zijn gevoelswereld werd. Zijn platonische relatie met de 38-jaar jongere Stösslova is daarom een essentieel onderdeel van zijn biografie en zeer goed te vergelijken met die van Richard Wagner voor Mathilde Wesendonck. Ze stort hem in een fictieve wereld die voor zijn leven even belangrijk is als lucht en water.

Katja is een vat vol tegenstrijdige gevoelens, gevoelens waar ze hevig tegenaan kampt of zich mateloos aan overgeeft: gereserveerdheid en avontuur, geloof en twijfel, schaamte en sensualiteit, trouw en vrijheid, alles wat voor Janacek de mysterieuze essentie uitmaakte van vrouwelijkheid. Zijn aanbeden muze moest ook worden als Katja in de opera: met een drang naar het hogere, een sterke liefde voor de natuur en een heftige, in haar huwelijk onbevredigende sexualiteit. Maar Kamila doet hem dat plezier niet. Ze was niet ongelukkig in haar huwelijk met de antiekhandelaar uit Pisek, ze bracht voor de muziek van de oude galante heer nauwelijks interesse op. Na zijn dood zal ze wel zijn stomende liefdesverklaringen aanwenden om een deel van de tantièmes van het werk in de wacht te slepen.

Muzikaal valt er heelwat te beleven: de magnifieke ouverture is absoluut origineel, er is de geweldige fff-finale van het eerste bedrijf, het korte intermezzo na Katia’s bekenning, de ijskoude finale aan de oevers van de Wolga. Allemaal vintage Janacek.

Katja als een gekooide vogel is het centrale beeld dat deze zeventien jaar oude enscenering van Willy Decker oproept. Tijdens de ouverture zien we haar in witte onderjurk. Een vogelsilhouet wenkt in de verte. Alle anderen in het dorp dragen zwarte pakken. Al snel wordt ze in een gemeenschapsconform zwart kleed geholpen. Het koor gedraagt zich voyeuristisch, oppressief, bevoogdend.

Het hele dorp is gereduceerd tot een doos met gemarmerde houten wanden. Ze oogt mooi genoeg om het twee uur lang uit te houden als eenheidsdecor maar de partituur spreekt ook van de natuur. Die wordt hier helemaal buiten gehouden en dat is jammer. Ze opent zich tijdens het overspelige liefdesduet met Boris. Dan krijgen we opnieuw de vrijheid belichamende meeuwen te zien. Verder is er enkel een tafel en Decker demonstreert met zijn degelijke acteursregie wat je allemaal met een stoel kan doen.

Men zou haast vergeten dat er ook een gelukkig paar aanwezig is in deze dystopische wereld waar de obscurantistische dorpsmentaliteit van de Kabanicha heerst. Kudrjasch en Varvara doorzien die hypocrisie, schuld en onschuld zien ze dagelijks om zich heen bij de veinzende massa in het dorp. Varvara, Katja’s geestelijke zuster, probeert haar te helpen, maar veroorzaakt uiteindelijk de tragedie. Waarom kan Katja niet wat Varvara en Kudrjasch wel kunnen?

“Katja gaat aan zichzelf ten gronde” zegt Decker geheel terecht. “Ze is niet in staat haar eigen innerlijk te verloochenen, gedragingen en gevoelens te veinzen die overeenstemmen met een beeld dat haar omgeving haar oplegt”. Dat brengt ons terug bij de componist die van zijn Katja een geïdealiseerde, engelachtige mannenfantasie maakte. “Een briesje zou haar al wegvoeren”, schrijft hij aan Kamila. Hoe zou zij kunnen weerstaan aan een storm die boven haar hoofd losbarst?

Alle mannen zijn laf in dit verhaal. Tichon, verlamd door de tirannie van zijn moeder, vlucht in de alcohol. De lafste onder hen is Boris. Op haar vraag “Neem mij mee” komt geen bevestiging want van oom Dikoj die hem naar Siberië stuurt, kan hij zich niet losmaken. Dan blijft alleen de zelfmoord over en die krijgt geen Pucciniaanse apotheose vol dramatiek zoals bij Butterfly maar een korte ijskoude finale waarbij de Kabanicha de omstaanders dankt voor hun medewerking.

Oliver Zwarg beschikt over een mooi baritonaal timbre en zingt en speelt een uitstekende Dikoj. Edgaras Montvidas als Boris mocht een fraaier timbre hebben, althans voor een jeune premier. Hanna Schwarz heeft nog steeds voldoende stem voor de monsterlijke Kabanicha. Maar de rol is veel ééndimensionaler dan de Kostelnicka in Jenufa en ze doet er uiteindelijk weinig mee. Jürgen Sacher valt met moeite op in de ondankbare rol van Tichon. Ida Aldrian als Varvara en Oleksiy Palchykov als Kudrjasch vormen een echt paar. Na de catastrofe nemen ze de wijk naar Moskau. Palchykov liet een echte affiniteit blijken met de woordkunst van Janacek. Ook zijn solo dansnummertje in het tweede bedrijf mocht er zijn.

Olesya Golovneva als Katja zingt een intense Katja, zo doorleefd dat ze de stem soms heel rauw laat klinken alsof ze er zelf door geëmotioneerd is geraakt.

Onder dirigent Johannes Harneit dreigt het Philharmonisches Staatsorchester Hamburg bij momenten teveel af te zakken naar Puccini. Zoals wel vaker vond ik dat de partituur van de leeuw van Moravië meer aandacht verdiende op het microscopische niveau, op het niveau van het chaotische netwerk van motiefjes eigen aan de toonspraak van Janacek.

dinsdag 8 oktober 2019

Kirill Serebrennikov met Nabucco in Hamburg (****½)

Dimitri Platanias als Nabucco
© Brinkhoff/Mögenburg

BY THE RIVERS OF BABYLON

Nabucco is voor Verdi wat Rienzi is voor Wagner: beide werken hebben cruciale carrièredoorbraken geforceerd op existentiële momenten van twijfel. Sterker nog, beide werken zijn geschreven in hetzelfde jaar 1842! Alsof de voorzienigheid er zich mee bemoeide. Geen van beiden zijn voldragen meesterwerken. Nabucco faalt vooral in dramaturgisch opzicht: Nabucco’s waanzin getriggered door de bliksem van God, zijn plotse bekering tot het jodendom, de smeekbede om vergeving van zijn machtshongerige adoptiefdochter Abigail, stervend aan het gif waarmee ze uit het leven is gestapt, het is te gek voor woorden.

Regisseur Kirill Serebrennikov, door een bepaalde Poetin-onvriendelijke pers gecanoniseerd tot rockstar van de Russische dissidente kunstenaars, werd in de zomer van 2017 aangehouden voor het verduisteren van 133 miljoen roebel (ca. 1.8 miljoen euro) aan subsidiegeld. Hij verkeert sindsdien onder huisarrest. In Hamburg liepen de repetities daardoor onder de leiding van Evgny Kulagin. Die werden gefilmd en s’avonds per usb-stick doorgestuurd naar zijn advocaat voor commentaar. Vertrekkend van het bijbelse verhaal over de ballingschap van de joden in Babylon construeert Serebrennikov een hedendaagse geopolitieke fabel met de Syrische oorlogsvluchtelingen in een hoofdrol.

Voor de ouverture start bevinden we ons reeds in de plenaire zaal van de Verenigde Naties. Veiligheidsagenten checken de lessenaars op bugs. Dan mogen de poetsvrouwen aan het werk. LED-schermen met lopende berichten over de urgentie van het klimaat en de mondiale toestand beginnen te lopen in een lus. Op de agenda van de vergadering staat de omgang met de wereldwijde vluchtelingencrisis: hier worden plannen gesmeed voor een nieuwe wereldorde met Zion in een hoofdrol. Tot zover komt dit vrij goed overeen met de werkelijkheid.

Het vervelende is dat alle berichten i.v.m. de vluchtelingenproblematiek door mekaar worden geklutst en ook dat ze morele veroordelingen inhouden. Zo is Trumps muur tegen illegale migratie bedoeld en niet tegen oorlogsvluchtelingen. Politiek rechts wordt al snel in een slecht daglicht geplaatst. Nabucco, die nog maar pas een “Assyria First”-campagne leidde wordt in het kamp van de rechtspopulisten gezet. Hij blikt in de camera’s met de zelfverzekerdheid van Trump, precies één week nadat Trump zijn in de media ondergesneeuwde speech hield in hetzelfde halfrond. De multilateralist Zaccaria die de supranationale belangen verdedigt, rekent deze productie tot het kamp van de goeden.

Hier geen hangende tuinen van Babylon of scènes aan de oevers van de Eufraat, de intriges tussen de protagonisten ontspinnen zich tussen de banken van het wereldparlement en in de kantoren. Het koor is prominent aanwezig tijdens dit eerste bedrijf en de Staatsopera toont meteen wat ze op dat vlak te bieden heeft. Nabucco’s waanzinsapotheose is mooi in scène gezet. Minutenlang wordt hij geschminkt voor een persconferentie in de mondiale schijnwerpers. Wanneer hj dan uiteindelijk “Ik ben niet langer koning, ik ben God” uitroept wordt hij getroffen door een hartaanval, Gods bliksem inderdaad. Het duet van het derde bedrijf toont Abigail op het toppunt van haar macht, hooghartig, minachtend en wreed. Een stout-komische choreografie met haar dienaars zet dat flink in de verf. Nabucco zelf kwijnt weg als een soort koning Lear.

Het overbekende “Va pensiero” kanaliseert de patriottische gevoelens van vluchtelingen in een tentenkamp. Via een scherm blikken we tevens in het gelaat van vluchtelingen waaronder vele kinderen. Syrische vluchtelingen die in Hamburg leven mengen zich onder het koor terwijl het koor zelf verdwijnt naar de achtergrond. Later zullen deze amateurzangers hetzelfde slavenkoor doubleren o.l.v. een koordirigente. Sommigen vonden dat hartverscheurend, ik vond het eerlijk gezegd een beetje pijnlijk om aan te horen. De problematische finale zelf gaat een beetje ten onder in de semi-religieuze soepjurken van een conventionele voorstelling.

Alexander Vinogradov als Zaccaria
© Brinkhoff/Mögenburg

Viermaal gaat het doek naar beneden voor een intermezzo, gespeeld op de oud door Abed Harsony. Soms wordt hij gesecondeerd door zangeres Hanna Alkourbah voor een melancholisch lied, meestal met heimwee naar het vaderland als thema. Tegelijkertijd zijn foto’s te zien van Sergey Ponomarev over de reis van de Syrische vluchtelingen naar het Westen en van de locale vernietigingen aangericht door de oorlog. Merkwaardig toch dat sommigen in de zaal afwijzend reageerden op deze aan een geïmporteerde cultuur opgeofferde rustpunten, althans dat deden ze tijdens de première in maart. Ze vormden echt een meerwaarde voor deze theaterbelevenis.

Het perverse aan deze voorstelling is dat het stuk de Hebreeërs laat triomferen als de goeden terwijl het uitgerekend de zionisten van Israël zijn die de oorlog in Syrië hebben veroorzaakt. Samen met de eeuwige bondgenoot Uncle Sam, Saoedi-Arabië en Quatar. Dat kom je via de mainstream media natuurlijk niet te weten. Geen enkele perscommentaar die daar iets over schrijft. Sterker nog, uitgerekend Vladimir Poetin, die de door Israël beoogde balkanisering van Syrië heeft verhinderd en de Syriërs hun vaderland heeft teruggegeven, staat door de zaak Serebrennikov een beetje te kijk als een beperker van de artistieke vrijheid, een boodschap die wel zijn weg vindt naar de pers. Het zegt iets over hoe de nazaten van Zaccaria in staat zijn het officiële narratief te kneden en de geheime ambities van Zion onder de radar weten te houden. Het zou mij benieuwen om te horen hoe de Syrische medewerkers aan deze productie hierover denken.

Paolo Carignani dirigeert het orkest van de Staatsopera met alle toeters en bellen en vooral met een warme, zuiderse en zinnelijke klank die vooral door de kopers wordt bepaald. Erg geslaagd zijn de gepunteerde ritmes in het mannenkoor. Het is duidelijk dat dit orkest meer affiniteit heeft met Verdi dan met Janacek.

Liudmyla Monastyrska als Abigaille is niet over de hele lijn de grote dramatische sensatie die ze is. De echt dramatische passages gooit ze met wellust in de zaal maar sommige uithalen klonken minder fraai, op het schreeuwerige af. In de belcanteske momenten bewijst ze dan weer dat ze de stem volledig kan terugnemen en ook heel ongehavend kan laten klinken. Toch wel een dijk van een prestatie.

Dimitri Platanias als Nabucco beschikt over een warm maar niet echt helder timbre. Hij zingt de hele partij met een feilloos stijlgevoel. Tigran Martirossians Zaccaria is zwak. Het timbre is onaangenaam en de stem projecteert onvoldoende.Dovlet Nurgeldiyev maakt van Ismaele een mooi gefraseerde partij.Nadezhda Karyazina als Fenena liet een fascinerend timbre horen, bijna als dat van een alt.


Koor van de Hamburgse Staatsopera: "Va pensiero"
© Brinkhoff/Mögenburg

maandag 7 oktober 2019

Calixto Bieito met Otello in Hamburg (****½)

Claudio Sgura (Jago) & Marco Berti (Otello)
© Hans Jörg Michel

ALS IN EEN DONKERE SPIEGEL

Intendant Georges Delnon moet een goede reden gehad hebben om deze productie in zijn reiskoffer mee te nemen bij de verhuis van Basel naar Hamburg. De goede reden laat zich raden, ze heet Calixto Bieito en als met Marco Berti, Guanqun Yu en Marco Vratogna drie perfect gecaste solisten op het toneel staan, dan is de strijd vanzelfsprekend al half gewonnen.

In alle producties van Otello die ik al zag is het vaak niet duidelijk tot welke minderheid Otello behoort of waarom hij zich als een outsider voelt maar in deze productie zijn de sociale verhoudingen behoorlijk aangescherpt. Lijkt het racistische motief op basis van huidskleur op het eerste zicht volledig te zijn weggegomd -Bieito’s 0tello is niet geschminkt- de maatschappelijke tweedeling op Cyprus is zeer expliciet: er is een gewelddadige elite in zwarte regenjassen en er is de rest, de slaven. In het openingsbeeld staan de slaven achter prikkeldraad, de handen geboeid als Kunta Kinte. Eén van hen steekt de geboeide handen in de lucht als opmaat tot het stuk. Allen willen ze bereiken wat één van hen, Otello, heeft bereikt. Is het dat wat Bieito bedoelt met “The beast inside Otello is the beast inside the masses” ? Bieito maakt er in elk geval een ravenzwart pessimistisch nachtstuk van, mogelijk ook bedoeld als een voorafspiegeling van de dystopische toekomst van het door migranten overspoelde avondland.

Tijdens het drinklied laten de slaven zich door de elite uitvoerig met champagne overgieten, hongerig naar meer. Het is de sterkste drinkscène die ik ooit zag. Het zijn beelden die nauw aansluiten met de herinnering aan Otello’s dagen als slaaf die Desdemona oprakelt tijdens het liefdesduet. Ze fixeren Desdemona op het netvlies als één van de Gutmenschen in staat om met een “Refugees Welcome”-spandoek rond te lopen. Was het morele superioriteit die haar ertoe bewoog om, tegen de wil van haar vader zich te verbinden met deze buitenstaaander? Is haar liefde wel authentisch of nauwelijks meer dan virtue signalling? In haar grenzeloze naïviteit als ethisch lichtbaken lijkt ze te zeggen: “Wir schaffen das!”

Een enorme knalgele havenkraan (scenografie : Suzanne Gschwendr) beheerst het scènebeeld. Allicht heeft hij het volledige budget voor de scenografie opgesoupeerd want hij kan naar voor rijden op een rail en rond zijn as draaien. Zoals alle eenheidsdecors gaat dit na een tijdje vervelen. De kraan voegt niets toe, af en toe zien we hem bewegen op geagiteerde muziek. Hij lijkt alleen in het leven geroepen te zijn voor een effect tijdens de slotscène. Zie verder.

Marco Berti zingt het liefdesduet zonder een zweem van romantiek. Wellicht is het zo gewenst door de regisseur. Hij heeft een erg kort lontje, is direct in staat tot geweld. Zij draagt een sjieke pelsmantel. Uiteindelijk kunnen er twee kussen af maar sympathie kweken voor zijn personage doet deze Otello nooit.

Marco Vratogna houdt zijn nihilistisch credo in het gezelschap van de mooi uitgelichte torenhoge kraan die hem klein doet lijken. Hij doet dat extreem gedifferentieerd en spannend.

Het meest choquerende in de voorstelling doet zich voor wanneer één van de slaven met een kap over het hoofd gelynchd wordt tijdens het bloemenkoor waarmee Desdemona door het volk in het zonnetje wordt gezet. Dat de elite niet zuiver op de graat is vindt hier zijn erg expliciete vertaling. Het spoort met Otello’s opmerking dat niets is wat het lijkt: “Als ze mij bedriegt dan bespot de hemel zichzelf!”

Het sterke duet Otello/Desdemona, eerste scène derde bedrijf, eindigt met een bijna verkrachting. Het wilgenlied en het Ave Maria houden in het hart van de kraan voegt niets toe. Integendeel, er ontbreekt de intimiteit van de slaapkamer. Soms neemt Desdemona de pose aan van een gekruisigde. En dan zingt Marco Berti een fantastisch “Niun mi tema”, boven in de nok van de kraan, zes meter boven de orkestbak. Een dolk is er niet te zien. Sterft hij van een hartaanval? We zagen hem voordien al eens naar zijn hartstreek grijpen. Ook dit zingt hij niet voor Desdemona maar voor ons! We lucky mortals!

Paolo Carignani spaart zijn solisten niet altijd en laat het orkest soms extreem luid klinken. Tegelijk is er veel detail te horen in het orkest. Alles wat deze partituur opwindend maakt komt goed uit de verf : de stormscene, de “Dio vendicator”-finale van het tweede bedrijf. De slaapkamerscène was van een ondraaglijke spanning. Het koor overweldigde vooral in de scène met Lodovico.

Marco Berti zingt een Otello die niet over de hele lijn even grote indruk maakt. Meestal is het timbre magnifiek en zo Italiaans van kleur dat je denkt dat hij een Napolitaans levenslied gaat aanheffen. Hij wordt wel eens overstemd. “Niun mi tema” was van een onwereldse schoonheid, perfect gearticuleerd, stralend timbre. Dit was sterven met stijl.

Marco Vratogna als Jago stelde niet teleur enerzijds dankzij zijn crimineel-donker timbre, anderzijds door zijn spannende articulatie.

Guanqun Yu, een gave lyrische sopraan met spinto mogelijkheden, zingt een perfecte Desdemona.

Oleksiy Palchykov als Cassio kon mij 2 dagen voordien meer bekoren in Katja Kabanova.


Svetlana Aksenova als Desdemona
© Hans Jörg Michel

Barrie Kosky met Candide in Berlijn (****½)

Allan Clayton als Candide
© Monika Rittershaus
IL FAUT CULTIVER NOTRE JARDIN

De notoire antisemiet François-Marie Arouet, alias Voltaire, de meest gelezen auteur van de Verlichting, had wellicht nooit gedacht dat zijn satirische novelle “Candide ou l’Optimisme”, waarin hij het optimistisch wereldbeeld van Gottfried Wilhelm Leibniz op de korrel neemt, een zekere wereldroem tegemoet zou gaan in het theater door de bemoeienissen van een joods componist.

Leonard Bernsteins Candide is weliswaar niet het meesterwerk waar sommigen het voor houden. Het enige meesterwerk dat Bernstein voor het theater schreef heet West Side Story. Bernstein zelf noemde Candide een “persoonlijke liefdesbrief aan de Europese muziek” en een “valentijnskaart van Amerika aan Europa”. Hij gaf ook toe dat het een eclectisch werk was, ja zelfs een pastiche en dat dat ook geheel de bedoeling was, iets wat Wagner zijn joodse collega’s weleens verweet.

Ongetwijfeld moet Leonard Bernstein zich herkend hebben in het beeld dat Wagner van de impotente joodse kunstenaar ophangt in "Das Judenthum in der Musik". Bernstein wilde zo graag de Amerikaanse Mahler zijn en niet “de man die West Side Story gecomponeerd had”. Voor de ernstige muziek die hij trachtte te schrijven kreeg hij nooit erkenning. Het bleef zijn levenslange frustratie. "I hate Wagner but I hate him on my knees", placht hij weleens te zeggen. Hoe is het mogelijk, zo vroeg hij zich luidop af, dat een jood als hijzelf zo'n diepe liefde kon voelen voor een componist die zo antisemitisch was als Wagner?

Om de paradox van zijn stelling te ontleden nam hij in mei 1985 een Weense filmploeg mee naar het schrijn van de psychoanalyse, het Freud museum in de Berggasse 19. Hier, in Freuds consultatiekamer, voerde hij 55 minuten lang een gesprek met zichzelf. Hij koesterde de vage hoop dat de film de Israeli's ervan zou kunnen overtuigen uitvoeringen van Wagner door de Israel Philharmonic toe te laten maar hij raakte zodanig met zichzelf in de knoop dat een bevredigende conclusie uitbleef. De ruwe onafgewerkte film heeft de archieven van Unitel nooit verlaten. Impliciet toont deze anekdote aan dat hij Wagner in zijn jodenkritiek grotendeels gelijk heeft gegeven.

Candide begint met een sprankelende ouverture waarin de belangrijkste muzikale thema’s van het werk in gecondenseerde vorm aan bod komen. Andere grote muzikale ideeën zijn er niet. Candide mist enkele geniale nummers die diep genoeg en recht naar het hart gaan om tot de canon te kunnen behoren. Vandaag is het alleen de ouverture die zich handhaaft in de concertzaal. Nu, als er iemand een entertainende avond kan maken van Bernsteins comic-operetta, dan is het Barrie Kosky wel! En ja hoor, het goed geoliede Kosky-team aan de Komische Oper stelde niet teleur. Candide is nog altijd geen meesterwerk en als er geen vijf sterren boven dit artikel pronken dan valt dit geheel voor rekening van de componist.

Na de geflopte première voor Broadway in 1956 bleef Bernstein sleutelen aan het stuk. De Komische Oper baseert zich op een versie van recentere datum, die van John Caird uit 1999 voor het Royal National Theatre. Ze is vertaald naar het Duits en van alle versies komt ze wellicht het dichtst uit bij Voltaire.

Ann Sofie von Otter als Die Alte Frau
© Monika Rittershaus

Kosky noemt het stuk een muzikale schizofrenie: “Selbst innerhalb der Nummern wechselt Bernstein die musikalische Sprache und bricht dadurch fortwährend unsere Hör-Erwartungen. Er nutzt jedes seiner Werkzeuge, um uns immer wieder aufs neue zu verblüffen. Eine Gefahr dabei ist der versuch, das Werk als eine Einheit zu präsentieren. Man muss die musikalische Schizophrenie zelebrieren! Eine Nummer lang ist es Operette, bei der nächsten ein Musical, dann eine Oper, dan wieder Vaudeville, dann Slapstick und dann ein Mahler-Lied”. Dat hij daarin volkomen gelijk heeft bewijst de productie in Berlijn.

Net als bij Kosky’s fabelachtige West Side Story (die regelmatig hernomen wordt in Berlijn) is er geen decor. Lichtbundels, windmachines en wolken van koolzuursneeuw nemen de toneelruimte in beslag en creëren een ondefinieerbaar niemandsland waar af en toe enkele mobiele decorstukken worden ingeschoven: een schoolklasje voor de openingsscène, een schavot voor de autodafé, een ronde bar voor Kunegonde’s paaldans, een kooi in Montevideo. De bliksemsnelle scènewisselingen die dit toelaat staan garant voor een niet aflatende wervelende show. Choreografieën van Kosky en Otto Pichler volgen mekaar op met gemillimeterde precisie. Klaus Bruns heeft voor deze oppulente proliferatie van beelden die de reis van onze Westfaalse held door de oude en de nieuwe wereld van het midden van de 18e eeuw begeleiden, wel meer dan 800 kostuums ontworpen. Voltaire himself, voorzien van een achttiende eeuwse poederpruik, vertelt het verhaal tongue in cheek met heldere bindteksten.

Voltaire’s scherpe pen krijgt in deze versie ruim baan, een verademing in deze poco-tijden. Van de gierige Hollandse dominee krijgt Candide geen brood, van diens vrouw (Maria Fuselier) krijgt hij een tirade in plat Hollands over zich heen en ook de inhoud van de nachtemmer. Wellicht was ik één van de weinigen in de zaal die deze passage begreep want enkel de gezongen teksten vonden hun weg naar de simultaanvertaling op de rug van de theaterfauteuils.

En -o, wereldwonder!– er mag gelachen worden met de joden, iets waarover in Vlaanderen verhitte debatten worden gehouden. De rijke jood in Lissabon, Don Issacar, een verre voorzaat van Jeffrey Epstein, voorwie Kunegunde zich prostitueert, heeft alle kenmerken van de archetypische jood: pijpekrullen, een mal hoedje en een joekel van een haakneus. Tijdens het autodafé in Lissabon worden drie orthodoxe joden ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Zowel Don Issacar als de Grootinquisiteur rijgt Candide aan zijn mes: Voltaire in een notedop!

Kunigunde zingt haar grote nummer “Glitter and be gay” in het Engels als een paaldanseres. De levenswijze Alta Frau vertelt haar levensverhaal in een hippie-outfit. Naar Paraguay wordt afgereisd in opblaasbare boten. Het iconisch beeld van hedendaagse vluchtelingen rondt het eerste deel af.

Hilarisch is het gitaar jengelende sombrero-koor en de sigaren paffende machos’s in Paraguay. Gouden glitterconfetti regent het in het mythische Eldorado. Van scepticus Martin maakt Kosky een poetsvrouw die Candide geneest van zijn waangeloof in het goede. Venetie is bevolkt met Pierrots. Als Candide terug oog in oog staat met zijn geliefde blijft er van de liefde niets meer over. Ze hebben mekaar niets meer te vertellen, niet omdat Kunigunde in zijn ogen minder aantrekkelijk is geworden, zoals bij Voltaire, maar omdat zij zich door haar hang naar luxe liet prostitueren. Genezen van het optimistische waanidee dat alles op de best mogelijke wijze geregeld is, rest er alleen : een tuin kopen en er het beste van maken!

De acteerprestaties van het voltallige team waren voortreffelijk. Johannes Dunz als Candide (tevens Toni in West Side Story) en de temperamentvolle Meechot Marrero als Kunigunde zijn heel efficiênt in het omzetten van hun rol zowel qua spel als qua zang. Beiden hebben geschoolde stemmen. De coloraturen van “Glitter and be gay” lukken Marrero heel aardig. Tom Erik Lie als Voltaire was voortreffelijk in het debiteren van de bindteksten. Ook Martin neemt hij voor zijn rekening, één van de hilarische hoogtepunten. In de gezongen partij van Dr. Pangloss laat de stem ouderdomsverschijnselen horen. Frederika Brikkembourg heeft nog voldoende stem om het levensverhaal van Die Alte Frau te vertellen.

Magnus Loddgard loodst het orkest met veel gusto doorheen deze potpourri aan stijlen. De aanstekelijke ouverture heeft daarbij alle gewenste ritmische precisie en vitaliteit.

Allan Clayton als Candide
© Monika Rittershaus