maandag 28 augustus 2017

Kasper Holten met Carmen in Bregenz (****)

© Bregenzer Festspiele/Karl Forster
DAS MESSER? WO IST DAS MESSER ?

Het bijzondere aan de Bregenzer Festspiele en haar Seebühne is dat er scenografische mogelijkheden geëxploreerd kunnen worden die ondenkbaar zijn in een operatheater. De buitenlucht, het alomtegenwoordige water van de Bodensee en de omvang van het gigantische eenheidsdecor bepalen de voorwaarden waarbinnen gespeeld kan worden. Het is logisch dat de Festspiele in die omstandigheden inzetten op spektakel eerder dan op interpretatie en daarvoor steevast een werk uit het ijzeren repertoire kiezen. De uitwerking daarvan is hoogst professioneel en doorgewinterde operafans hoeven zich even weinig zorgen te maken over het artistieke niveau als het ruimere publiek van niet-kenners waarvoor deze voorstellingen eigenlijk bedoeld zijn. Met 28 voorstellingen, telkens voor 7000 toeschouwers, levert Bregenz jaarlijks een onschatbare bijdrage aan het democratiseringsproces dat de massa dichter wil brengen tot opera als kunstvorm. Het is een pretentieuze elite die dat niet wil zien. Alleen, het mag niet regenen. Wel, het regende niet.

Links en rechts staan luidsprekers opgesteld. Het orkest neemt plaats in de zaal van het Festspielhaus. Het geluid van de solisten, voorzien van microfoontjes, wordt gemixed met de orkestklank vanuit de zaal. Ook het koor zingt vanuit de zaal. Hun plaats op het toneel wordt ingevuld door figuranten. Dat schept extra mogelijkheden voor de beweeglijkheid tijdens massatonelen. Het spektakelgehalte wordt verder nog verhoogd door de inzet van stuntmannen. Zowel de klank als de balans tussen orkest en solisten zijn voortreffelijk. De dialogen in deze Carmen zijn nagenoeg volledig geschrapt zodat de voorstelling zonder pauze kan afklokken op 2 uur.

Kasper Holten omringde zich met het team dat ook verantwoordelijk was voor zijn succesvolle Don Giovanni in Londen. Deze Carmen werd dan ook vooral de voorstelling van scenografe Es Devlin en videast Luke Halls. Twee reusachtige armen, de linkse getatoeëerd en met een brandende sigaret tussen de vingers, gooien een kaartspel in de lucht. Het zijn de kaarten van Frasquita die Carmens onontkoombare lot zullen bezegelen in het derde bedrijf. Bevroren in de ruimte doen ze ook dienst als projectievlakken. De rest van de kaarten ligt uitgestrooid over de toneelvloer. Het knappe is dat elke kaart individueel adresseerbaar is met aparte video content; meestal zijn het speelkaarten die commentaar leveren op de aan gang zijnde handeling, soms ook postkaarten van Sevilla of live-camerabeelden. Ondanks het eenheidsdecor kan de lichtregie (Bruno Poet) en de content op de videowand de sfeer ogenblikkelijk doen omslaan.

De sigarenmaaksters kruipen in de huid van kuisvrouwen. Met emmers scheppen ze water uit de Bodensee. De habanera is redelijk statisch, deels ook omdat er live-camerabeelden van de heldin geprojecteerd worden. Carmen ontsnapt aan de militairen met een onverwachte duik in de Bodensee. Met een snelle crawl bereikt ze de oever.

Is de acteursregie over het algemeen eerder tam, het dansnummer bij Lilas Pastia culmineert dan weer in een uitbundig waterballet. Met de enkels diep in het water zorgen de dansers voor het eerste hoogtepunt. Escamillo’s aria “Toreador, en garde!” krijgt alle gewenste accenten in het orkest. Zelf zingt hij zijn populaire aria met te weinig mordant. Andrew Foster-Williams is een beetje een saaie zanger.
Erg fraai, bijna Wagneriaans van toon, klinkt de militaire fanfare tijdens Carmens verleidingsdans.

De cruciale waarzeggingsscène van het derde bedrijf, badend in een bloedrood licht en met fakkels op het toneel, is sterk van sfeer. Stuntmannen hangen aan touwen alsof ze van een Andaloesische rotswand klauteren. Mélissa Petit zingt Micaëla's aria “Je dis que rien ne m’épouvante” puntgaaf vanuit de nok van het decor terwijl smokkelaars aanmeren in hun bootjes. Opnieuw een hoogtepunt.

Grandioos is de prelude tot het vierde bedrijf, de meest Spaanse muziek uit het stuk. De choreografie van Signe Fabricius laat dansende koppels zien, draaiend als dervisjen, gehuld in een paars licht om vervolgens af te ronden met één solitair dansend koppel en een explosie van dans op de videowand. De quadrille van de toreadors wordt opgeleukt met vuurwerk. Don José en Carmen zingen beide een sterke finale en zoals de kaarten hebben voorspeld delft Carmen het onderspit. Ditmaal krijgt ze geen metaal tussen de ribben maar zal ze spartelend ten onder gaan in het kille water van de Bodensee.

Lena Belkina zingt een zeer behoorlijke Carmen. Ze beschikt over een passend mezzotimbre en het vibrato houdt ze goed onder controle. Ze toont weinig temperament in haar spel maar zingen doet ze als een lichte dramatische sopraan.

Martin Muehle was behoorlijk opwindend als Don José met veel metaal in de stem. Een echt baritonaal timbre heeft hij niet en in de hoogte klinkt de stem wat benepen. Maar deze voordracht was goed doorleefd en hij articuleerde met een feilloos gevoel voor de dramatische opbouw van elke aria. “La fleur que tu m’avais jetée” was ontroerend, de finale sterk.

De grootste verrassing kwam misschien nog van het orkest. Jordan de Souza en de Wiener Symphoniker hielden gedurende het hele stuk uitstekende tempi aan, zowel in de ouverture als in de Escamillomuziek en de arenamuziek van het vierde bedrijf. De lage strijkers en de pauken klonken mooi gedefinieerd in het klankbeeld. Het noodlotsmotief liet hij zeer dramatisch oplichten in de finale. Je hoort het in het theater wel eens anders.

Geen opmerkingen: