Diana Damrau & Nicolas Testé (Senta)© Manolo Press/Marcus
Diane Damrau is een talent dat door de natuur werd voorbestemd om te excelleren in een stemvak waar ik nog weinig affiniteit mee heb. De volière van het belcanto, waar de sopraan een kanarievogel wordt en het theater bijzaak, is een gouden kooi waar Damrau net als haar collega Joyce DiDonato maar met moeite uit weet te ontsnappen. Gelukkig biedt het oeuvre van Verdi meerdere werken in die schemerzone tussen belcanto en het stevigere theatrale repertoire.
Het Münchense Rundfunkorchester zou ik niet tot de meest gedisciplineerde orkesten van Duitsland rekenen. Zijn nieuwe chef Ivan Reposic, loodst het met zwier doorheen deze lyrische bladzijden waarin we Verdi's hele artistieke parcours gespiegeld zien, zowel de Verdi die nog geketend is aan de belcantotraditie (I Masnadieri), als de rijpere Verdi die er volledig afscheid van heeft genomen (Otello).
Valt Damrau’s artistieke levenswandel bijna volledig samen met het belcanto dan zou dat minder vanzelfsprekend moeten zijn voor Nicolas Testé . Welke speling van het lot heeft zijn mooie basbariton zo sterk met het belcantovak verbonden? Er is voor hem geen enkele reden om daarin te blijven kamperen. Moeten de intendanten hem nog ontdekken als de geweldige Verdi-basbariton die hij is? De aria’s die hij koos lijken te suggereren dat hij aan dit keurslijf wenst te ontsnappen. Het timbre is mooi, je wordt er haast dronken van en zijn frasering boeit in elk van zijn aria’s. En zo horen we hem achtereenvolgens als Simon Boccanegra (“A te l’estremo addio”), als Ferrando met de openingsaria uit Il Trovatore, als Banco met zijn afscheidsaria uit Macbeth. Zijn hoogtepunt beleeft hij met Filippo’s aria uit Don Carlo. Daarin demonstreert hij dat hij zowel de kwetsbaarheid van “Ella giammai m’amo” kan blootleggen als dat hij de stamina heeft voor de Escurial-coupletten.
Voor haar opening, een aria en duet uit I Masnadieri, heeft de diva zich in een exuberante, lichtpaarse operajurk met sleep gestoken. In “E strano” (La Traviata) laat ze horen dat ze messa di voce kan zingen. Tijdens “Croce e delizia” schiet de stem even uit, hetgeen ze even later met een kuchje tracht te repareren. In de Folia-uitsmijter presteert ze het sterkst. Later zullen er nog enkele onzuivere inzetten volgen. Het is bijna heiligschennis om dit te moeten rapporteren wanneer iemand op dit niveau zingt. Afscheid nemen van het leven als Desdemona doet ze in een paarse en dieproze glitterjurk met een moirépatroon. Hier is geen virtuositeit vandoen maar complete beheersing van de stem in piano modus.
De afsluiter, het Luisa-Wurm-duet uit Luisa Miller toont beiden in topvorm. Luisa Miller zit echt te paard tussen het belcanto en de rijpere Verdi maar bevat toch weer een mooie partij voor de schurkerige basbariton. Schijnbaar emotieloos dwingt hij Luisa de brief te schrijven die haar vader uit de gevangenis zal verlossen. Zij kan het niet zonder kitscherige gebaren, hij heeft zijn handen nergens voor nodig, alles komt extra geconcentreerd vanuit het strottenhoofd. Klassebak, die Nicolas Testé. Graag zien we hem terug in het theater. Maar wanneer?
De twee toegiften zijn vooral vooral een show off voor Damrau die met Elena’s bolero-aria “Mercè dilette amiche” uit I Vespri Siciliani een laatste keer de wendbaarheid van haar belcantostem demonstreert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten