maandag 14 mei 2018

Dietrich Hilsdorf met Siegfried in Düsseldorf (***½)

Michael Weinius (Siegfried) & Cornel Frey (Mime)
© Hans Jörg Michel
DEIN WAR ICH VON JE !

Zoals bekend liet Dietrich Hilsdorf zich zowel inspireren door de industriële revolutie, die Wagner met grote argwaan in de gaten hield, als door de negentiende-eeuwse decadente burgerwereld die Emile Zola oproept in Les Rougon-Maquart. De prosceniumboog met gekleurde gloeilampen waarmee Das Rheingold uit de startblokken kwam, is nog steeds aanwezig maar scènes geschikt voor een behandeling in een variété-theater heeft dit stuk niet te bieden. De focus komt dan ook geheel te liggen op de industriële revolutie, wereld van vuur, smeltend ijzer en kwalijke dampen. Mime’s groezelige onderkomen is als het atelier van een metaalverwerkend bedrijf. Op een scherm projecteert hij beelden uit zijn Rheingold-verleden. Het hele stuk heeft van de regisseur een hoog ijzergehalte gekregen: niet alleen wordt in Mime’s smidse een oversized zwaard gesmeed, de draak Fafner zal de gedaante aannemen van een in dampen gehulde stoomploeg en Brünnhilde zal op haar beurt ontwaken in het wrak van een gevechtshelikopter.

Daarmee is eigenlijk alles gezegd over de scenografische fantasieloosheid waarmee Hilsdorf deze Siegfried heeft aangekleed. Ook de acteursregie heeft weinig aantrekkelijks te bieden. Cornel Frey speelt Mime als een vinnige, negentiende eeuwse jodenkarikatuur maar hij vindt weinig variatie in zijn spel. De grapjes met de gasveren in de kappersstoelen waarin Wotan en Mime hun weddenschap houden, zorgen voor de enige gags in deze loodzware, vermoeiende voorstelling. Aan de wand hangen twee posters van Fritz Langs Siegfried. Eens Nothung gesmeed zal Siegfried ze van de muur scheuren. Het is de meest provinciale regievondst van de avond.

Alberichs neurotische omzwerving in de buurt van de Neidhöhle behoort tot de beste momenten van de avond. Als een schildpad schuilt hij onder zijn Magritte bolhoed en demonstratief toont hij de afgehakte hand die hij samen met de Ring verloor. Struikelen doet hij als de beste. Siegfried probeert het woudvogeltje te imiteren door op een koperen buis en een moersleutel te blazen. Een gevecht met de stoomploeg-draak gaat hij niet aan; heel ondramatisch krijgt die Nothung in zijn flank geplant. Later zal de drakendoder Mime’s lijk een meter van de grond tillen met een takel.

Wotan is niet dol op wandelen. Liever verplaatst hij zich per fiets, steeds met een flesje landwijn en een stokbrood in zijn jute buidel. Van hem krijgt Erda een deken over zich heen geslagen. De arme Wala moet daar tot een heel stuk in het afsluitende liefdesduet roerloos onder blijven slapen. Dan wordt Brünnhilde gewekt in haar helikopter. Elke notie van romantiek is veraf. “Dein war ich von je”, zegt ze. Gekke meid.

Simon Neal is geen basbariton maar eerder de heldenbariton waarvoor Wagner de rol eigenlijk heeft geschreven. Hij zingt een mooi gearticuleerde Wanderer met helder geprononceerde medeklinkers. De stem projecteerde goed maar werd soms overstemd door het orkest. Sommige frasen in de dialoog met Alberich behoren tot de beste momenten van de avond en in het duet met Erda zorgt hij voor vonken. Neal was de beste man op het podium.

Cornel Frey laat zijn lichte tenor dikwijls afglijden naar Sprechgesang. Hij doet dat genuanceerd en vol enthousiasme.

Michael Weinius kan op geen enkel moment sympathie opwekken voor Siegfried. De stem laat veel metaal horen maar zonder warmte. Ze heeft ook weinig focus en wordt daardoor vaak schreeuwerig wanneer ze zich wil laten horen. Interpretatief vond ik dit zwak, een prestatie die op de duur ging vermoeien.

Linda Watson is nog steeds in goede doen. Haalt ze de hoogte niet altijd probleemloos en zijn het vibrato en de dictie niet altijd even perfect, de hoogdramatische momenten weet ze stralend de zaal in te projecteren.

Martin Winkler als Alberich scoorde meer door zijn spel als door zijn zingen. Hij nuanceert voldoende maar is nauwelijks te verstaan.

Wat we van Axel Kober en zijn manschappen uit de orkestbak hoorden was soliede maar zonder raffinement. De orkestrale tutti klinken soms schreeuwerig en details verdwijnen onder een deken van onnauwkeurigheid.

Wagneriaanse tip tenslotte voor ingedommelde regisseurs : “Nur wer das Fürchten nie erfuhr, schmiedet Siegfried neu !”

Geen opmerkingen: