zaterdag 2 maart 2019

Peter Sellars met Girls of the Golden West
in Amsterdam (****)

J'Nai Bridges als Josefa Segovia
©Martin & Ruth Walz
WAS IST’S, IHR GLATTEN, DAS DORT SO GLÄNZT UND GLEISST?

Anno 1850, op het ogenblik dat Wagner zijn met goudkoorts bezielde dwerg Alberich tot leven roept, vindt in “The Golden State” Californië de legendarische goldrush plaats. Californië is dan nog maar pas door de Verenigde Staten afgesnoept van Mexico. Velen verlaten de Oostkust en trekken naar het Westen waar het fortuin zogezegd voor het oprapen ligt. Onder hen de doktersvrouw Louise Clappe. Onder haar nom de plume Dame Shirley schrijft ze 23 brieven aan haar zus met commentaar op het leven van ontbering van de goudzoekers. Ze vormen de basis van het libretto dat Peter Sellars samenstelde en waaraan hij nog teksten toevoegde van Mark Twain, Frederick Douglass, de Argentijnse dichteres Alfonsina Storni en enkele negentiende-eeuwse mijnwerkersliederen aldus het geijkte procédé volgend waarmee hij al decennia samenwerkt met componist John Adams.

Sellars had geen zin om Puccini’s “La Fanciulla del West” te ensceneren. Waarom het verhaal niet opnieuw vertellen zoals het écht gebeurde, vroeg hij zich af. Puccini had immers niet het hele verhaal verteld. Dat van de Native Americans bijvoorbeeld die, op de acht jaar tijd dat de goldrush duurde, voor twee derde uit hun land werden verjaagd. Adams en Sellars laten historische waarheid zegevieren maar waar ze niet aan kunnen tippen is aan de dramatische intensiteit die Puccini zijn personages meegeeft. Girls of the Golden West is teveel een narratieve excursie in de wereld van de goldrush: Adams vertelt, Puccini beeldt uit. En zo blijven de zangers/acteurs van het Adams/Sellars team worstelen met personages van bordkarton. Het is het soort zwakheid dat je verwacht van een uit verschillende bronnen samengeraapt libretto.

Gestileerde bomen evoceren de Sierra Nevada. Rekwisieten worden binnengebracht vanuit de coulissen door toneelknechten: een stagecoach, een saloonbar, een bed, een speeltafel, een muilezel op wielen. Het volstaat om kennis te maken met de personages. Goudzoeker Clarence bezingt de deugden van zijn collega mijnwerkers. Dame Shirley arriveert per huifkar bestuurd door de voormalige slaaf Ned Peters. Die wilde rit beelden ze uit door middel van een pantomime. Joe Cannon, die zijn vrouw verliet en vooral niet mag terugkeren voor hij rijk is, valt voor het Chinese hoertje Ah Sing. Ah Sing vertelt hoe ze als 10-jarige sexwerker werd en hoe ze anderzijds als volwassene een zekere trots overhoudt aan haar beroep. De Mexicaanse saloonuitbaters Josefa en Ramon zingen een liefdesduet. De beste momenten zijn weggelegd voor het koor dat de van testosteron vervulde Yankee goudzoekers verzamelt en dat het voornaamste personage van de avond zal blijken te zijn.

Het tweede bedrijf toont de donkere zijde van dit door hebzucht gedreven universum waar racisme en eigenbelang al snel de kop opsteken. “Etnische en raciale sterotypen waren zo gewoon dat geen mens er zijn wenkbrauwen over optrak”, verduidelijkt Gary Kamiya in het programmaboek. “Mexicanen werden gezien als lui en gewelddadig, Chinezen als samenklittend en leugenachtig, zwarten als intellectueel inferieur, joden als inhalig en afkerig van lichamelijke arbeid, Ieren als drankzuchtig geboefte, Fransen als seksueel verdorven”. De Native Americans worden slechts terloops vermeld. Het was Sellars vooral te doen om het racisme en de mechanismen van uitsluiting aan te kaarten en dat doet hij vanzelfsprekend geheel volgens het scenario van het postmoderne identiteitsdenken: de blanke mijnwerkers zijn de racisten, de kleurlingen zijn de slachtoffers.

The Fourth of July
©Martin & Ruth Walz

De stomp van een gigantische afgezaagde boom dient als podium voor een stukje uit Shakespeare’s Macbeth. Merkwaardig genoeg schijnt dat een historische basis te hebben. Het is een voorafschaduwing van het geweld dat zal volgen: slechts enkele hebben zich kunnen verbeteren, de meesten zijn blut en de immigranten worden prooien van blank racisme en uitsluiting hetgeen het “4th of july”-feest tracht te verdoezelen. Animatiegirls in de kleuren van de star spangled banner houden een frivool-uitdagende carnavaleske act (choreografie:John Heginbotham) waarmee ze ook een fandago opleuken. Lola Montez schittert door haar afwezigheid. Adams kreeg na de première in San Francisco zoveel kritiek over zich heen dat hij is blijven sleutelen aan de partituur. Ongeveer een kwartier werd geknipt in Amsterdam, waaronder het personage Lola Montez en haar pikante Spider Dance.

Alle koorscènes behoren tot de hoogtepunten van de avond, ik noem slechts de twee beste. De eerste is wanneer het koor, gezeten op stoelen, een PR-nummertje voor het goudzoekersparadijs brengt: Amerika als het eeuwige roofdier en als het land van de schone schijn. Met “You’re welcome to the land of gold” breken ze binnen in Ah Sings grote nummer “I am red hot under the wealth star” dat coloratuursopraan Hye Jung Lee vlekkeloos aflevert ondanks de stratosferische intervallen. Het andere is het Peter Grimes-achtige koor waarbij de mijnwerkersmeute, zingend met ritmische accenten van hun boots, Josefa omsingelen, klaar om haar te lynchen na de moord op Joe ondanks de wettige zelfverdediging.

Ned Peters showstopper “The fourth of july is yours not mine”, op een tekst van de abolitionist Frederick Douglass is niet het verwachte muzikale hoogtepunt van het tweede bedrijf zoals “Batter my heart” dat was in Dr. Atomic. Het is wel een beklijvende evocatie van een stuk Amerikaanse geschiedenis terwijl de zwarte ex-slaaf het toneel verlaat met de loop van een geweer in de rug. Uiteindelijk heeft de dronken agressieveling Joe Cannon de mooiste rol en John Appleby maakt er de boeiendste partij van de avond van, met engagement in het spel en rubato in de voordracht: “This gorgeous woman is just too much" is het eigenlijke hoogtepunt van de avond, ook al omdat het orkest nu op volle toeren draait.

Afscheid nemen doet vertelster Dame Shirley met een meditatieve ode aan het Californische landschap. Velen blijven met lege handen over, levens zijn vernietigd door de goudkoorts, maar de schoonheid van de regio blijft. Het heeft iets van de finale van Das Rheingold. De Rijndochters moet je er zelf bij verzinnen.

Ryan McKinny (Clarence) & Hye Jung Lee (Ah Sing)
©Martin & Ruth Walz

De Nationale Opera verzamelde een erg goede cast van jonge, getalenteerde Amerikanen, dezelfde die de première verzorgde in San Francisco in december 2017. Julia Bullock zingt een gave Dame Shirley met een uitstekende dictie. Hye Jung Lee als Ah Sing plooit niet voor het vuurwerk dat ze moet afleveren als coloratuursopraan. J’Nai Bridges als Josefa Segovia kon mij weinig bekoren met het intimistische “Ven esta noche amado, querido”. Davone Tines als Ned Peters liet een gecultiveerde basbariton horen. Ryan McKinny zong een degelijke Clarence. Paul Appleby maakte van Joe Cannon de boeiendste mannelijke rol, soms licht bluesy gedeclameerd. We kijken nu al uit naar zijn Pelléas later op het seizoen.

Grant Gershon maakt van het Rotterdams Philharmonisch Orkest een goed geoliede oorlogsmachine die alle uitdagingen van Adams pulserende partituur zeer gedisciplineerd ter harte neemt. Ostinato figuren in de piano en in de lage strijkers domineren het klankbeeld terwijl snijdend koper accenten toevoegt van een grote zinnelijkheid. Koebellen imiteren de klank van een pikhouweel, accordeon en gitaar zorgen voor onverwachte kleuren, de contrabassen pakken uit met jazzy bass-slaps. Het is een partituur die nooit verveelt in tegenstelling tot vele werken van het minimalisme waar Adams door slechthorenden weleens toe gerekend wordt.


Geen opmerkingen: