Nathan Berg als Saint-François © Ingo Hoehn
NOCH EINMAL, LIEBES VÖGLEIN , LAUSCHT ICH GERNE DEINEM SANGE
Componist-ornitholoog Olivier Messiaen is al 67 wanneer hij van Rolf Liebermann de verrassende opdracht krijgt om een opera te schrijven, iets waarvoor hij zichzelf (en veel van zijn collega’s!) ongeschikt achtte. Toch speelt opera een sleutelrol in zijn artistieke ontwikkeling. Wanneer hij amper 10 jaar oud is bestudeert hij reeds Mozarts Don Giovanni en Wagners Walküre. Met elf besluit hij componist te worden na de studie van Pelléas et Mélisande.
De acht taferelen van Sint-François d’Assise schetsen de stadia van toenemende heiligheid van de legendarische Franciscus van Assisi. Van Wagner adopteert Messiaen diens leidmotieftechniek. Parsifal inspireert hem vanuit dramatisch perspectief : het tempo en de sfeer zijn zeer gelijkaardig. Ook hier gaat het om de spirituele reis, om de innerlijke ontwikkeling van de personages. Het medeleven van Franciscus voor de melaatse zien we gespiegeld in de relatie van Parsifal tot Amfortas. De agressie van de Melaatse tegen de broeders herinnert aan Kundry’s spot ten aanzien van de Heiland. Franciscus’ dood en nieuwe leven in de gratie Gods is het finale orgelpunt van het stuk dat net zoals “Erlösung dem Erlöser” de spirituele transformatie van Parsifal bekroont. Waarom het werk zo’n aantrekkingskracht uitoefende op Gerard Mortier is mij nooit duidelijk geworden. Was het meer dan gekoketteer met het cerebrale? Messiaen stierf kort voor de aanvang van de repetities voor Mortiers eerste productie in Salzburg (regie : Peter Sellars).
De voorgeschreven bezetting behelst, naast de 7 solisten, 150 koorleden, verdeeld in 10 groepen en 119 muzikanten waaronder 22 houtblazers, 16 kopers, 5 percussie-instrumenten met klavier (xylofoon, xylorimba, marimba, glockenspiel, vibrafoon) die samen een ensemble vormen die de componist de “gamelan” noemt, 5 percussionisten, 68 strijkers en 3 ondes-Martenot.
Het nerveuze en percussieve karakter van de muziek wordt heel sterk bepaald door de gamelan. De vocale partijen zijn over het geheel genomen bijzonder saai, alleen het koor (de stem van God) en de lyrische ontboezemingen van de Engel overstijgen het zuiver declamatorische. Al het zinnenprikkelende zit in het orkest. Daaronder ook de zeer diepe hout- en koperblazers, die soms recht uit Nibelheim lijken te komen, als de contrabasclarinet, de contrabasfagot, de contrabastuba en rariteiten als de de eolifoon (windmachine) en de geofoon (zandmachine). Maar de vraag rest: hoe vaak kan je een cluster herhalen voordat het een cliché wordt? Ook als dat opgetekend is uit de artistieke snaveltjes van één van onze gevederde vrienden, het roodborstje, de zwartkopfluiter of de mangrovezanger?
De scène waarin de Engel de vedel bespeelt om Franciscus een blik te gunnen op de hemelse gelukzaligheid (“L’Ange Musicien”, Tableau 5) is betoverend mooi (solo voor ondes-Martenot met neuriënd koor op de achtergrond) gevolgd door een opwindende orkestrale climax. De centrale scène (“Le Prêche aux oiseaux”, Tableau 6) is langdradig en uitermate vervelend. Gelukkig wordt het gevolgd door het eigenlijke muzikale hoogtepunt (zowel voor koor als voor orkest), met name de scène waarin Franciscus de stigmata ontvangt (“Les Stigmates”, Tableau 7). Het werk eindigt met een kolossaal akkoord in D-groot waarbij Messiaen zich het oogverblindende licht van een nuclaire explosie voorstelde.
Saint-François d’Assise is een opera-oratorium van bijna 2000 pagina’s, duurt zo’n 4½ uur en dat is minstens een uur te lang. Het is een werk dat mij voorlopig slechts deels kan overtuigen. Ik reserveer mijn definitieve oordeel dan ook voor een uitvoering met een volledige orkestrale bezetting zoals diegene die van de zomer tevergeefs gepland werd in de Hamburgse Elbphilharmonie. In Basel kan je namelijk slechts de afgeslankte versie horen van het werk die de Argentijnse componist Oscar Strasnoy op enkele maanden tijd wist te vervaardigen omdat het orkest tot één derde diende te worden gereduceerd. Alle noten lijken te worden gespeeld maar in plaats van 7 fluiten zijn er bijvoorbeeld slechts 2. In plaats van 3 ondes-Martenot is er slecht 1 gesecondeerd door twee Moog-synthesizers en een Hammond-orgel. De zweverige klank van de ondes-Martenot domineerde geenszins in deze lezing. Dynamisch moet Strasnoy ook één en ander aangepast hebben want het gereduceerde orkest klonk bij momenten behoorlijk luid. Clemens Heil loodst het Sinfonieorchester Basel met ijzeren hand door de valkuilen van de complexe partituur. Het klankbeeld is transparant en kleurrijk maar het verlangen naar het grotere formaat blijft. Het koor zingt de partij onzichtbaar vanuit de coulissen.
Álfheiður Erla Guðmundsdóttir als De Engel © Ingo Hoehn
De decors van Márton Ágh plaatsen zowel orkest als publiek in een post-apocalyptisch landschap. Drie hoogspanningsmasten met doorhangende kabels doorklieven het auditorium. Onleesbaar geworden reclameborden sieren de wanden van de buurt rond een bouwvallige supermarkt. Clochards hebben een tentenkamp opgezet. Het is een beetje de sfeer van Bieito’s Parsifal. Het orkest neemt de linkerhelft van het podium in. Een schaakbordarrangement is er niet onder het publiek, wel de maskerplicht. Een 15-tal toeschouwers mogen plaats nemen op het podium.
Benedikt von Peter heeft het werk volledig gestript van zijn religieuze ambities en er een daklozenverhaal van gemaakt waaruit alle licht, alle kleur, alle hoop, alle mirakels en alle flitsen van hemelse gelukzaligheid verbannen zijn. Laat dat het grote manco zijn van deze eerste productie van de nieuwe regisseur-intendant van Basel. De broeders-clochards verbrengen hun tijd in ledigheid met drinken, balspelen, fietsen en rijden met supermarktkarretjes. Het oorkussen van de duivel is niet veraf. Zelfs de Engel is één van hen en de enige die zich bekommert om Franciscus die we van meetaf aan te zien krijgen als lijdend aan een gapende wonde in de zij. In deze dystopische wereld zijn zelfs de vogels verdwenen. Franciscus toont zich een dolenthousiast origamist, de ontbrekende vogels vouwend uit zwart papier dat hij opdiept uit de aktentas van zijn vorig leven. Uiteindelijk eindigt hij op een vuilnishoop. Pessimistischer kan dit stuk haast niet eindigen. Zelfs de Engel heeft alle hoop verloren.
De Engel is geen moeilijke partij. Ze moet enkel de zuiverheid hebben van een Toverfluit-Pamina. De fascinerende Álfheiður Erla Guðmundsdóttir heeft er weinig moeite mee. Haar solomomenten houdt ze, traag schrijdend met haar bottines in de hand, via een vluchtweg door het auditorium. Nathan Berg als Franciscus staat de ganse tijd op het toneel. Het is een bewonderenswaardige prestatie en hij beschikt over een goed projecterende, lage bariton. Rolf Romei zingt een uitstekende Melaatse.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten