Die Tote Stadt © Simon van Rompay
Patrick Pype kon Die Tote Stadt nog meepikken vóór de lockdown van de Brusselse theaters.FILM-NOIR IN EEN DODE STAD IN CORONA-TIJDEN…
In De Munt in Brussel ging op 22 oktober eindelijk terug het doek open voor de première van “Die Tote Stadt” met een halfvolle corona-veilige zaal. Ikzelf woonde de tweede voorstelling bij op 25 oktober en ondertussen waren de richtlijnen reeds veranderd en konden slechts 200 gelukkigen aanwezig zijn op de voorstelling. Daarna ging het doek weer helemaal dicht aangezien de overheid besloten had om terug alle cultuurtempels te sluiten.
Het was een bevreemdende ervaring. Op voorhand kregen we één van de vier ingangen toegewezen, afhankelijk van de plaats in de zaal. Aan iedere ingang werden de handen ontsmet en kreeg men een volledig nieuw mondmasker. In de zaal zelf zaten er 5 tot 10 mensen op een rij en was er telkens een volledig lege rij ertussen. Op de balkons zag je af een toe ergens 1 persoon helemaal alleen zitten. Iedereen mooi met zijn mondmasker op. Het was quasi onmogelijk om contact met anderen te hebben. Vandaar blijft het onbegrijpelijk dat cultuurtempels de deuren moeten sluiten, want de corona-maatregelen zijn de strengste die ik ooit gezien heb en zijn heel wat strikter dan op luchthavens en in de reissector in het algemeen.
Wat de voorstelling zelf betrof, waren er ook aanpassingen gemaakt omwille van COVID-19. Zo was de voorstelling ingekort tot iets minder dan 2 uur, was de partituur herwerkt, was het orkest uitgedund en zaten de muzikanten met mondmasker achteraan op het podium. Ook de oorspronkelijke regie van Mariusz Trelinski voor het Poolse Teatr Wielki was volledig herzien. De eerste minuten van een emotionele opera doen des te meer ontroeren omdat een live-opvoering zo een verschil is ten opzichte van een streaming opname. Terug een orkest en zangers live horen opvoeren blijft een intensiteit creëren die op geen enkel andere manier zelfs een dode stad tot leven kan wekken.
“Die Tote Stadt” van Erich Korngold is gebaseerd op de roman “Bruges-la-Morte” van George Rodenbach en werd voor het eerst uitgevoerd in 1920 waarbij de naweeën van de eerste wereldoorlog nog voelbaar zijn. De roman werd aangepast door vader Julius en zoon Erich Korngold. Die aanpassing behoudt de dromerige donkere sfeer van het origineel, maar verschuift de dodelijke en mysterieuze aanwezigheid van de stad zelf naar de achtergrond. De psychologische kwetsbaarheid en angst van het hoofdpersonage krijgt daarentegen alle aandacht. Puccini verklaarde “Die Tote Stadt” als een prachtige opera en de sterkste hoop voor een nieuwe Duitse operamuziek en stijl. Maar de opera zelf heeft helaas niet die wereldwijde populariteit gekregen dan de opera’s van een Richard Strauss, en dit toch om een onverklaarbare reden. Hoewel recent de opera stilaan toch een nieuwe carrière tegemoet gaat met o.a. ook 2 producties op DVD in een regie van Inga Levant voor de opera van Straatsburg (2001) en van Kasper Holten voor de Finse nationale opera (2010). Ikzelf zag de opera voor het eerst in de Nederlandse Opera in Amsterdam in een regie van Willy Decker. Die laatste was voor mij totnogtoe de beste productie met een sobere maar indringende sfeer. Maar de productie in De Munt overtrof de verwachtingen en vind ik momenteel een referentie. Het decor ademde een film-noir stijl met de hoofdrolspelers Paul als moordenaar en Marietta als klassieke vamp en femme-fatale.
De voorstelling begint met drie cabines in plexiglas waarin een aantal personages opgesloten zitten. Daarna verlaten ze die cabines om hun eigen weg te gaan en in de buitenwereld plaats te nemen. Hoofdpersonage Paul komt af en toe terug in een dergelijke cabine wanneer hij in zijn hoofd compleet vastzit. Hij kan immers geen afscheid nemen van zijn gestorven geliefde Marie en zit opgesloten in zijn woning vol relikwieën van zijn dode vrouw, waarbij de blonde haren fungeren als het Heilig Bloed van Christus in de bloedkapel in Brugge voor de vele gelovigen. Paul is echter in een positieve gedachtenflow, want hij heeft een nieuwe vrouw ontmoet – Marietta - die als twee druppels water gelijkt op zijn dode vrouw. Paul laat Marietta de haren van zijn dode vrouw opzetten zodat hij als het ware opnieuw leeft met zijn verloren gewaande geliefde. Als Marietta voelt dat zij fungeert als surrogaat of reïncarnatie van Pauls dode vrouw, verdwijnt ze. Paul krijgt daarna een visioen waarbij meerdere vrouwen met lange blonde haren op een spookachtige wijze door het huis dwalen, allen evenbeelden van Marie. In de tweede akte hallucineert Paul verder over het feit dat zijn vriend Frank ook een liaison heeft met Marietta. Hij voelt zich als een clown te midden van een vijandige massa, waarbij hij belachelijk wordt gemaakt en als een moordenaar wordt aanzien. In wanhoop snijdt hij zijn pols over en ontwaakt uit die nachtmerrie. Paul blijft daarna in de tweestrijd tussen de liefde voor de dode Marie versus een nieuw leven met Marietta.
Marlis Petersen als Marietta © Simon van Rompay
In de laatste akte blijft de innerlijke tweestrijd doorgaan – hij ziet Marietta en voelt enerzijds aantrekking en anderzijds afstoting. Ook bij Marietta is er het onbegrip over de lijfelijke liefde van Paul en de vernederingen die ze moet doorstaan omdat ze niet voldoet aan de normen van Marie. In een visioen ziet Paul uiteindelijk een vrouw die vlucht terwijl haar beeld zich vermenigvuldigt – terug het beeld van de evenbeelden van Marie. Hij vat één van de vrouwen en doodt haar, legt haar op de tafel en gaat onder de tafel liggen. Hij blijft in zijn depressieve toestand achter. Een indringende finale. Algemeen bekeken wordt de beperkte beweegbaarheid van de personages op een kleine scène gecompenseerd enerzijds doordat ze af en toe op een trap plaatsnemen en als het ware in de zaal – de reële wereld - zelf zitten, en anderzijds door de video-projectie boven het orkest van de gemoedstoestanden en droombeelden van de personages. Prachtige effecten die de manier waarop de personages zich voelen, nog extra versterken. De soberheid en efficiëntie van regisseur Trelinski groeide gestaag en kreeg steeds meer impact. Het werd opgebouwd als een bolero van Ravel met een onthutsend hoogtepunt op het eind dat bleef nazinderen. Hoe blijven we verder leven als al het dierbaarste van ons is verdwenen ?
Wat de muzikale score betreft, wordt wel eens gezegd dat het pendelt tussen een quasi-religieuze diepgang en een honingzoete zachtheid die men soms als kitsch betitelt. Toch blijft de score van een uiterst verfijnde precisie en bevat ze een aantal schitterende muzikale momenten, net als Korngold’s symfonie in F, opus 40 en zijn vioolconcerto. Door de aangepaste partituur en de reductie van het orkest, misten we wel een stukje de muzikale complexiteit en diepgang, maar bleef de opera wonderwel rechtstaan. Op bepaalde ogenblikken voelde men zelfs meer een filmmuziek dan een opera in het orkest. Korngold was immers ook een begenadigd filmmuzikant in Hollywood waar hij in 1934 voor het eerst heentrok. Korngold noemde zijn filmmuziek “opera’s zonder woorden”. Bekende filmmuziek scores zijn “The adventures of Robin Hood” (1938) en “Magic Fire” (1954) – een referentie naar Richard Wagner. Filmcomponisten zoals Max Steiner en John Williams verwijzen vaak naar Korngold als hun vader of inspirator voor hun filmscores.
Het hoogtepunt en meest bekende stuk uit de opera blijft “Marietta’s Lied”, “Glück das mir verblieb”, vaak gezongen door bekende sopranen, maar in de opera feitelijk een alternerend stuk tussen Marietta en Paul, met de prachtige gesproken zin “Es hat noch eine Strophe – weiss ich sie noch ?” Sommigen zullen het wellicht een smartlap à la Puccini noemen, maar toch blijft het een sterk emotioneel hoogtepunt die zowel de liefde voor een dode Marie als een levende Marietta beklemtoont en terugkijkt naar vervlogen geluk. Als tussendoortje wil ik even vermelden dat het ook de moeite waard is om even de versie te horen op solo piano van Jean-Yves Thibaudet, een andere dimensie en even intens. Het thema van “Marietta’s Lied” fungeert als een Wagneriaans Leitmotiv dat af en toe terugkomt en op het einde in de finale nog even doet herinneren aan de intense liefdesbeleving.
Naast het schitterend musicerend orkest, ontgoochelde ook de cast niet. De Munt had een topcast samengesteld met Marlis Petersen als absoluut buitengewoon innemende Marietta. Je voelde haar enthousiasme en twijfels van begin tot einde. Roberto Saccà was een overtuigende Paul, maar kwam af en toe iets te scherp uit de hoek in de grote hoogtes. Desalniettemin een ongelooflijke prestatie voor een aartsmoelijke rol, zowel muzikaal als qua acteren. Dietrich Henschel brengt het nummer van clown Pierrot (een symbolische versie van hoofdacteur Paul die als een clown is voor Mariette in één van zijn visioenen) op een ongelooflijk indringende wijze – een waar kippenvelmoment. Ook alle andere rollen waren mooi bezet, klonken homogeen en pasten perfect in het kader dat Trelinski geschapen had.
Marlis Petersen (Marietta), Roberto Saccà (Paul) © Simon van Rompay
Hoewel het applaus van slechts 200 aanwezigen enigszins hol klonk in de grote zaal en de zangers het wellicht eerder aanvoelden als het einde van een generale repetitie in plaats van een normale voorstelling, voelde je toch de enorme dankbaarheid van het gemondmaskerde publiek en de appreciatie voor een prachtvoorstelling, die gelukkig ook via streaming te zien gaat zijn. Maar live is toch nog steeds anders dan op een computer- of TV-scherm. Met dank aan de Munt dat ik één van de weinige gelukkigen was die terug een schitterende voorstelling live kon meemaken, alhoewel in bevreemdende omstandigheden.
Patrick Pype, Brussel, 22 oktober 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten